Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 1 augustus 2001

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Vader heeft verzocht om vermindering van de kinderalimentatie omdat zijn
draagkracht is verminderd. Vader is opnieuw gehuwd en uit deze relatie is een
kind geboren. Vader en zijn huidige echtgenote zijn na de geboorte beiden
minder gaan werken, dit omdat hij en zijn partner elkaar anders vrijwel niet
zien alsmede ter vermindering van oppaskosten. Het hof vindt dat de
vermindering van inkomsten niet voor risico van vader en zijn partner dienen
te komen, doch dat dit ook niet geheel ten laste van de kinderalimentatie mag
gaan. Vervolgens gaat het hof bij bepaling van de draagkracht uit van het
inkomen van vader én dat van zijn echtgenote.

Volledige tekst

PROCESVERLOOP

De vader is op 16 november 2001 in hoger beroep gekomen van een beschikking
van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 3 oktober 2000.

De moeder heeft op 23 januari 2001 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof brieven met bijlagen ingekomen,
gedateerd 20 december 2000 en 28 februari 2001.

Van de zijde van de moeder is bij het hof een brief met bijlagen ingekomen
gedateerd 12 maart 2001.

Op 14 maart 2001 is de zaak mondeling behandeld door mr. Fockema
Andreae-Hartsuiker als raadsheer-commissaris.

VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor
zover in hoger beroep van belang – tussen de partijen het volgende vast.

De partijen zijn op 11 december 1989 gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren de
thans nog minderjarigen: Y., geboren op (…) 1990 en T., geboren op (…)
1992.

Bij beschikking van 25 november 1998 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage is
onder meer tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken, die is
ingeschreven op 23 december 1998.

Bij die beschikking is aan de vader ƒ 425 per maand per kind alimentatie
opgelegd, alsmede 50% van de lidmaatschaps- en schoolgelden, waarbij de
lidmaatschapskosten worden gemaximeerd tot ƒ 400 per kind per jaar.

Bij verzoekschrift van 19 oktober 2000 aan die rechtbank heeft de vader
verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 25
november 1998 te wijzigen in dier voege, dat de door hem te betalen
alimentatie met ingang van 1 oktober 1999 wordt bepaald op ƒ 250 per maand
per kind, alsmede dat hij 50% van de contributie/lidmaatschapskosten van de
kinderen zal betalen tot een maximum van ƒ 100 per kind per jaar.

Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader afgewezen.

Het hof rondt bedragen af op hele guldens.

Ten aanzien van de vader.
De vader is geboren op (…) 1960. Hij woonde na de relatie met de moeder
samen met zijn nieuwe partner, M., geboren op (…), en haar zoon O. in de
woning van zijn nieuwe partner. Met ingang van 20 april 1999 heeft hij met
zijn nieuwe partner en haar zoon een andere woning betrokken. Uit zijn nieuwe
relatie is op (…) 1999 een zoon geboren, genaamd J.. De vader is op 26
september 2000 met zijn nieuwe partner getrouwd. De vader en zijn echtgenote
werken beiden als medewerker nachtzorg in een centrum voor mensen met een
handicap, in Noordwijk. Zijn echtgenote werkte tot 1 oktober 1999 28 uur per
week. Met ingang van 1 oktober 1999, na haar zwangerschapsverlof, is zij vier
uur per week minder gaan werken. Op 1 januari 2000 is ook de vader minder
gaan werken, te weten van vier dagen per week naar (eveneens) drie dagen per
week. Blijkens de jaaropgaven bedroeg zijn inkomen in 1999 en 2000
respectievelijk ƒ 61.503 en ƒ 50.118. Zijn netto maandinkomen bedroeg in 1999
ƒ 3.038 exclusief vakantiegeld en spaarloon, zoals blijkt uit de overgelegde
giro-afrekening over de periode juli 1999. Met ingang van 1 januari 2000
bedraagt zijn inkomen ƒ 4.170, inclusief garantietoelage en
onregelmatigheidstoeslag bruto per maand exclusief vakantiegeld, hetgeen
neerkomt op ƒ 2.620 netto per maand, exclusief vakantiegeld en spaarloon. Het
inkomen van zijn echtgenote bedroeg met ingang van 1 oktober 1999 ƒ 2.394
bruto per maand, exclusief vakantiegeld en spaarloon. Blijkens een
salarisspecificatie over mei 2000 bedraagt haar inkomen thans ƒ 3.552 bruto
per maand, inclusief onregelmatigheidstoeslag, zijnde ƒ 2.303 netto per
maand, exclusief vakantiegeld en spaarloon. De vader is
ziekenfondsverzekerde. De aanvullende premie ziektekosten bedraagt ƒ 11 per
maand.

BEOORDELING

1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en – met
wijziging van de beschikking van 25 november 1998 in zoverre – deze bijdrage
met ingang van 1 oktober 1999 op ƒ 250 per kind per maand te stellen alsmede
te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage van 50% van de
contributie/lidmaatschapskosten wordt gemaximeerd tot ƒ 100 per kind per
jaar. De moeder bestrijdt zijn beroep.

2. De behoefte van de kinderen aan alimentatie staat als niet bestreden vast.
Alleen in geschil is de draagkracht van de vader.

3. De vader voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft
vastgesteld dat hij voldoende draagkracht heeft om de in de beschikking van
25 november 1998 vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Als redenen noemt
de vader de vermindering van de inkomens van zowel hemzelf (per 1 januari
2000) als van zijn echtgenote (per 1 oktober 1999), zijn nieuwe
gezinssituatie en een aantal lasten waarmee rekening behoort te worden
gehouden. Ter staving heeft de vader twee draagkrachtberekeningen overgelegd,
één uitgaande van de situatie vanaf 1 oktober 1999 tot 1 januari 2000 en één
uitgaande van de situatie vanaf 1 januari 2000.

4. Het hof stelt voorop dat de vermindering van inkomsten van zowel de vader
als van zijn echtgenote naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet
voor risico van de vader en zijn partner – in het kader van zijn
alimentatieverplichtingen – dienen te komen doch dat dit ook niet geheel ten
laste van zijn alimentatiebijdrage ten behoeve van zijn kinderen mag gaan.
Vast staat dat de vader en zijn echtgenote thans ieder 66.6 % van de
gebruikelijke arbeidstijd werken. Dit houdt feitelijk in dat gedurende een
periode van 14 dagen eerst de vader 6 dagen werkt, waarbij de echtgenote voor
hun kind zorgt, waarna de echtgenote 6 dagen werkt waarbij de vader voor hun
kind zorgt, waarna de vader en zijn echtgenote 2 dagen samen vrij zijn. De
vader heeft ter zitting verklaard dat hij zijn arbeidstijd heeft verminderd
van vier dagen naar drie dagen, omdat hij en zijn echtgenote elkaar anders
vrijwel niet zien alsmede ter vermindering van oppaskosten, hetgeen het hof,
in het licht van het bovenstaande, niet onredelijk acht. In het verlengde
hiervan acht het hof het redelijk en billijk om bij de bepaling van de
draagkracht van de vader als uitgangspunt te nemen de inkomens van de vader
en zijn echtgenote tezamen, te rekenen vanaf 1 oktober 1999 tot 1 januari
2000 en vanaf 1 januari 2000.

5. Het hof gaat derhalve uit van een netto maandinkomen van de vader over de
periode van 1 oktober 1999 tot 1 januari 2000 van ƒ 3.038 exclusief
vakantiegeld en spaarloon. Zijn echtgenote verdiende in die periode ƒ 2.394
bruto per maand, naar het hof aanneemt vermeerderd met
onregelmatigheidstoeslag, en exclusief vakantiegeld en spaarloon. Het hof
begroot haar salaris in die periode op ongeveer ƒ 2.100 netto per maand
inclusief vakantiegeld en spaarloon. Dit houdt over die periode een totaal
netto inkomen in van ongeveer ƒ 5.400 per maand inclusief vakantiegeld en
spaarloon. Vanaf 1 januari 2000 bedraagt het gezamenlijke netto inkomen,
uitgaande van de vaststaande gegevens zoals vermeld ten aanzien van de vader,
ongeveer ƒ 5.300 per maand, inclusief vakantiegeld en spaarloon. Het hof
neemt verder de bijstandsnorm voor een gezin in aanmerking.

6. Met betrekking tot de in geschil zijnde maandelijkse lasten houdt het hof
rekening met:
huurlasten ad ƒ 817, zoals blijkt uit de door de vader ter zake overgelegde
stukken; herinrichtingskosten, nu de vader de noodzaak daartoe voldoende
aannemelijk heeft gemaakt. De vader heeft de bestaande lening uit de
huwelijkse periode bij de Ribank omgezet – en verhoogd – in een lening bij De
Vliet Voorschotbank. Het door de vader voor herinrichtingskosten opgevoerde
bedrag van thans ruim ƒ 42.000 acht het hof evenwel bovenmatig. Het hof houdt
in redelijkheid rekening met een last van ƒ 550, waarin begrepen ƒ 288 rente
wegens de oorspronkelijke lening.

Ten aanzien van de omgangskosten is ter zitting gebleken dat de vader één
kind gemiddeld 2 dagen per week ziet (waaronder één woensdagmiddag per maand
per kind). Rekening houdend met de gebruikelijke kosten voor omgang houdt het
hof rekening met ƒ 60.

Voorts houdt het hof rekening met (incidentele) opvangkosten voor het
minderjarige kind J. tot een bedrag van ƒ 70 per maand, zoals blijkt uit de
door de vader overgelegde specificatie van 4 januari 2001. De door de vader
gestelde hogere opvangkosten zijn door hem niet aannemelijk gemaakt.

Met kosten woon-werkverkeer wordt rekening gehouden met een bedrag van ƒ 124,
zoals door de vader opgevoerd, omdat genoegzaam is gebleken dat de vader
nachtdiensten draait en op uren reist dat het openbaar vervoer nauwelijks
beschikbaar is. Aannemelijk is dat hij dan genoodzaakt is de auto te
gebruiken.

7. Geen rekening wordt gehouden met een opgevoerde schuld aan de ouders van
de echtgenote ad ƒ 3000, nu de vader de noodzaak van die lening niet heeft
aangetoond en ook overigens niet is gebleken dat de vader op die lening
afbetaalt.

8. Evenmin wordt rekening gehouden met het doorlopend krediet bij de Ribank
(door de vader naar zijn zeggen in 2000 afgesloten) en de overige door de
vader opgevoerde leningen en lasten, nu de vader niet heeft aangetoond dat
deze leningen en lasten zo noodzakelijk zijn dat betaling ervan prevaleert
boven zijn onderhoudsplicht jegens zijn kinderen.

9. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de vader, ook in de situatie
dat zowel de vader als zijn echtgenote verminderde inkomens hebben, een
alimentatie toelaat van ƒ 425 per maand per kind (alsmede 50 % van de
lidmaatschaps- en schoolgelden, waarbij de lidmaatschapskosten worden
gemaximeerd tot ƒ 400 per kind per jaar). Het hof acht die bedragen redelijk
en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden
uitspraak moet worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking.

Rechters

Mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van den Wildenberg, Schuering