Instantie: Commissie gelijke behandeling, 19 juli 2001

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft via haar werkgever een vrijwillige Wao-hiaatverzekering
afgesloten. Zij betaalt echter een veel hogere premie dan haar mannelijke
collega’s. Vaststaat dat de belangrijkste reden hiervoor in haar geslacht
gelegen is (volgens de verzekeraar lopen vrouwen circa 50% meer kans om in de
Wao in te stromen dan mannen). Hoewel de Bond van Verzekeraars al sinds 1993
adviseert om te werken met doorsneepremies, volgt verzekeraar B dit advies
pas op sinds 2000. De werkgever van verzoekster heeft dit advies nog niet
opgevolgd. De verzekeraar voert aan dat zij geen onderscheid heeft gemaakt
omdat zij de volledige premie bij de werkgever in rekening heeft gebracht en
deze er zelf voor heeft gekozen om gedifferentieerd door te berekenen. De
Commissie oordeelt hierover dat de verzekeraar de verplichting heeft om uit
te sluiten dat bij de berekening van de premie onderscheid naar geslacht
mogelijk wordt gemaakt. De tussenkomst van de werkgever ontslaat B dan ook
niet van de plicht tot zelfstandige naleving van het gebod tot gelijke
behandeling van mannen en vrouwen. De Commissie oordeelt dat er sprake is van
direct onderscheid op grond van geslacht. In de zaak tegen de werkgever komt
de Commissie tot hetzelfde oordeel.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 21 september 2000 verzocht mevrouw (…) (hierna: verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (…) (hierna: de wederpartij) jegens haar
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft via haar werkgever een collectieve
WAO-hiaat-verzekering afgesloten bij de wederpartij. Bij de premieheffing
voor deze verzekering wordt door de wederpartij voor mannelijke en
vrouwelijke deelnemers een verschillende premie berekend. Verzoekster is van
mening dat de wederpartij hiermee onderscheid naar geslacht maakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen voor een zitting op 10
juli 2001. Tijdens deze zitting hebben partijen hun standpunten nader
toegelicht. Verzoeker heeft ook haar werkgever als wederpartij aangewezen. In
die zaak is een oordeel uitgesproken met oordeelnummer 2001-63. Beide zaken
zijn ter zitting gevoegd behandeld.

Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw (…) (verzoekster)
– mw. mr. J.J. Arts (advocaat)

van de kant van de wederpartij
– mw. mr.(…) (medewerkster juridische zaken)

van de kant van de wederpartij in de gevoegde zaak
– dhr. mr. ing. A. Klein (vervangend advocaat)
– mw (…) (medewerkster personeelszaken)

van de kant van de Commissie
– dhr. mr. H.F. van den Haak (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– mw. mr. M. Greebe (lid Kamer)
– mw. mr. J.E. Bonneur (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een verzekeringsmaatschappij. In 1993 heeft de
werkgever van verzoekster (hierna: de werkgever) een verzekeringsovereenkomst
met de wederpartij afgesloten ten behoeve van haar werknemers ter dekking van
het zogenaamde WAO-gat. Het betreft een vrijwillige verzekering; de
werknemers kunnen individueel besluiten of ze willen deelnemen aan deze
verzekering of niet. De werkgever levert geen bijdrage aan de premie.

De werkgever van verzoekster ontvangt – op eigen verzoek – een nota waarop de
premie naar werknemer is uitgesplitst.

3.2. Per 1 december 1999 heeft de werkgever ten behoeve van verzoekster bij
de wederpartij een WAO-hiaat-verzekering gesloten. De einddatum van deze
verzekering is 1 maart 2036. De jaarpremie van deze verzekering bedraagt
momenteel ƒ 714,49. Deze premie is aanmerkelijk hoger dan de premie die een
mannelijke collega, onder verder gelijke omstandigheden, zou moeten betalen.

3.3. Op 14 augustus 2000 ontving verzoekster van de salarisadministratie van
haar werkgever twee mededelingen over de WAO-hiaat-verzekering, welke
gegevens afkomstig zijn van de wederpartij. In de ene mededeling staat
vermeld dat de premie wordt bepaald door een aantal factoren, waaronder
geslacht. Hierbij wordt als uitleg met betrekking tot de factor geslacht het
volgende vermeld:
‘De kans op instroom in de WAO man/vrouw is 1:2. Dit betekent dus dat vrouwen
50% meer kans lopen om in de WAO in te stromen. In het verleden lag die
verhouding gunstiger voor de vrouw. Uit wetenschappelijk onderzoek is
gebleken, dat door de maatschappelijke ontwikkelingen vrouwen steeds meer
werken, maar dat zij tevens de grootste verantwoordelijkheid blijven dragen
voor de opvoeding van kinderen en het huishouden (ook al tonen de mannen
goede wil). Met name het aantal vrouwen met psychologische klachten neemt
daardoor drastisch toe.’

3.4. In de andere mededeling wordt het volgende voorbeeld gegeven van een
premieberekening:
1999 2000
Leeftijd: 31 jaar 32 jaar
Salaris: ƒ 45.000 ƒ 45.000
WAO-gat: ƒ 6.748 ƒ 6.189
Eindleeftijd: 65 jaar 65 jaar
Jaarpremie man: ƒ 329,50 ƒ 346,03
Jaarpremie Vrouw: ƒ 563,46 ƒ 684,01

De standpunten van partijen
Verzoekster stelt het volgende.

3.5. Verzoekster is van mening dat de wederpartij onderscheid op grond van
geslacht jegens haar maakt. Zij moet namelijk -omdat zij vrouw is – een veel
hogere premie voor haar WAO -hiaat-verzekering betalen dan haar mannelijke
collega’s. Dit blijkt uit de personeelsinformatie die de werkgever verstrekt
heeft. Verzoekster is ook van mening dat het gebruiken van actuariëële
factoren bij het berekenen van de premie onderscheid naar geslacht oplevert.
Zij is van mening dat alleen het rekening houden met de verschillende
levensverwachting van mannen en vrouwen toelaatbaar is. Zij vraagt ter
zitting of de Commissie ook op dit punt in het oordeel wil ingaan.

De wederpartij stelt het volgende.

3.6. De werkgever van verzoekster ontvangt jaarlijks een premienota terzake
van de verschuldigde premie voor de gehele collectiviteit. Op basis van
actuariële grondslagen wordt door de wederpartij voor alle werknemers die
deelnemen aan de collectieve WAO-hiaat-verzekering een risicopremie berekend,
waarbij zowel rekening wordt gehouden met risicofactoren van de verschillende
deelnemers in de collectiviteit als met de risicofactoren van de
collectiviteit zelf. Vervolgens wordt in beginsel de totale premie als
percentage van de relevante loonsom van de collectiviteit uitgedrukt teneinde
de beoogde onderlinge solidariteit tot uitdrukking te brengen.

3.7. Sinds 1993 adviseert de Bond van Verzekeraars aan
verzekeringsmaatschappijen om te werken met doorsneepremies. De wederpartij
verklaart ter zitting dat zij met ingang van het jaar 2000 dit advies volgt.
De reden van de omslag in 2000 kan zij niet toelichten. Met ingang van het
jaar 2000 adviseert de wederpartij aan werkgevers met een collectief contract
om doorsneepremies aan de werknemers door te berekenen. De wederpartij heeft
dit in 2000 ook aan de werkgever geadviseerd. Dit advies is bij monde van de
accountmanger mondeling gegeven en niet schriftelijk vastgelegd. Ter zitting
verklaart de wederpartij dat het weliswaar goed zou zijn geweest wanneer dit
advies op schrift was gezet, maar dat mondeling advies ook geldt. De
werkgever heeft aan de wederpartij te kennen gegeven dat zij op den duur
bereid is met doorsneepremies te gaan werken, maar dat zij daar op dat moment
nog niet klaar voor is. Derhalve heeft de wederpartij – op verzoek van de
werkgever – een nota gemaakt waarop de premie per werknemer was uitgesplitst.
Hiermee wordt niet de beoogde onderlinge solidariteit in het collectieve
contract tot uitdrukking gebracht omdat geen gemiddelde premie per werknemer
in rekening wordt gebracht, maar een individuele premie per werknemer.

3.8. Het is de wederpartij niet bekend op welk wetenschappelijk onderzoek
wordt gedoeld ter verklaring van de hogere instroomkans van vrouwen in de
WAO.

3.9. De wederpartij is van mening dat de werkgever verantwoordelijk is voor
het in rekening brengen aan de werknemer van een gemiddelde premie. De
wederpartij meent derhalve dat verzoekster zich terzake onderhavige klacht
zal moeten wenden tot haar werkgever.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt, door bij de premieheffing voor de
WAO-hiaat-verzekering voor mannelijke en vrouwelijke deelnemers een
verschillende premie te berekenen. In dit verband zijn de volgende bepalingen
van belang.

4.2. Met ingang van 10 april 1998 is, ter implementatie van de
Barber-Richtlijn ÃNOOT 1#4#1Ž in zowel artikel 7:646 Burgerlijk Wetboek (BW)
als in de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGB) de uitzondering van
het verbod op onderscheid naar geslacht ten aanzien van pensioenen vervallen.
Tevens zijn in de WGB de artikelen 12a tot en met 12f opgenomen, welke
bepalingen de gelijke behandeling met betrekking tot pensioenvoorzieningen
regelen. Artikel 12a WGB bepaalt dat onder een pensioenvoorziening wordt
verstaan een pensioenvoorziening ten behoeve van een of meer personen,
uitsluitend in verband met hun werkzaamheden in een onderneming, bedrijfstak,
tak van beroep of openbare dienst, in aanvulling op een wettelijk stelsel van
sociale zekerheid en, ingeval van een voorziening ten behoeve van een
persoon, anders dan door die persoon zelf tot stand gebracht. Artikel 12b lid
1 WGB bepaalt dat het ook aan anderen dan de werkgever bedoeld in artikel
7:646 BW niet is toegestaan onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen ten
aanzien van de kring van personen voor wie een pensioenvoorziening tot stand
wordt gebracht, de bepaling van de inhoud van een pensioenvoorziening of de
wijze van uitvoering ervan. Artikel 12c sub a WGB bepaalt, dat onder meer de
artikelen 1a en 12b WGB buiten toepassing blijven ten aanzien van de omvang
van de geldelijke bijdrage van de werkgever aan de pensioenregeling. Dit,
voor zover dat gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen
verschillende actuariëële berekeningselementen, ingeval het pensioen niet
wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de tot de betrokken
tak van beroep behorende persoon.

4.3. Ingevolge artikel 12b WGB kunnen ook anderen dan de werkgever worden
aangesproken op de naleving van het gelijkheidsbeginsel. Deze bepaling bevat
een zogenaamde open norm ten aanzien van degenen die kunnen worden
aangesproken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever een regeling in
het leven heeft willen roepen, op grond waarvan alle betrokkenen bij de
totstandkoming en de uitvoering van de pensioentoezegging kunnen worden
aangesproken ÃNOOT 2#4#2Ž. De Commissie oordeelt derhalve dat artikel 12b WGB
ook ten opzichte van de wederpartij, een verzekeraar, van toepassing moet
worden geacht.

4.4. De artikelen 12a t/m 12f WGB zijn van toepassing op
pensioenvoorzieningen die in het kader van de arbeidsverhouding worden
afgesloten. De wetgever heeft in artikel 12a WGB een ruime omschrijving van
het begrip ‘pensioenvoorziening’ gegeven. Een WAO-hiaat-verzekering valt
onder deze ruime definitie. Er is immers sprake van een voorziening ten
behoeve van een of meer personen, uitsluitend in verband met hun
werkzaamheden, in aanvulling op een wettelijk stelsel van sociale zekerheid,
in casu de WAO. ÃNOOT 3#4#3Ž De WAO-hiaat-verzekering beoogt het
inkomensverlies op te vangen dat ontstaat wanneer het WAO-vervolgdagloon de
basis vormt van de WAO-uitkering.
4.5. Vrijwillige voorzieningen vallen ook onder de reikwijdte van de WGB. Dit
blijkt – ondermeer – uit de Memorie van Antwoord bij de wijziging van de
Pensioen en Spaarfondsenwet, ÃNOOT 4#4#4Ž waarin is aangegeven dat de
vrijwillige voorzieningen, ook als zij volledig voor rekening van de
werknemers komen, vallen onder de reikwijdte van artikel 12a e.v. van de WGB.
De wetgever heeft aangegeven dat wanneer een werkgever aan zijn werknemers
een vrijwillige voorziening aanbiedt en deze voorziening niet onder gelijke
voorwaarden voor anderen dan werknemers openstaat, deze voorziening te
beschouwen is als een voordeel dat uit de dienstbetrekking voortvloeit en als
zodanig onder de reikwijdte van artikel 12 a van de WGB valt. De vraag wie de
premie betaalt is hierbij niet relevant. ÃNOOT 5#4#5Ž De in geding zijnde
vraag dient derhalve getoetst te worden aan artikel 12a e.v. WGB.

4.6. De Commissie onderzoekt vervolgens of er sprake is van onderscheid op
grond van geslacht. Het is onbetwist dat de verzoekster een aanmerkelijk
hogere premie moet betalen dan haar mannelijke collega’s en dat dit verschil
gelegen is in het feit dat verzoekster een vrouw is. De wederpartij heeft
verklaard dat bij de premiestelling onderscheid wordt gemaakt naar –
ondermeer – geslacht vanwege de hoger instroomkans in de WAO van vrouwen. Het
onderscheidend criterium is dan ook geslacht. Hiermee staat vast dat er
sprake is van direct onderscheid op grond van geslacht. Het feit dat er meer
risicofactoren dan alleen de factor ‘geslacht’ zijn die de hoogte van de
premie bepalen, doet niet af aan het feit dat er sprake is van onderscheid op
grond van geslacht.

4.7. Ten aanzien van het standpunt van de wederpartij dat zij geen
onderscheid heeft gemaakt omdat zij de volledige premie bij de werkgever in
rekening bracht en deze er zelf voor heeft gekozen de premie gedifferentieerd
per werknemer door te berekenen, overweegt de Commissie als volgt. De gelijke
behandelingsnorm brengt mee dat een verzekeraar, zoals de wederpartij, de
verplichting heeft om uit te sluiten dat bij de berekening van de premie
onderscheid naar geslacht mogelijk wordt gemaakt. De tussenkomst van de
werkgever ontslaat de wederpartij dan ook niet van de plicht tot zelfstandige
naleving van het gebod tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Vaststaat dat in het onderhavige geval de wederpartij de werkgever er niet op
heeft gewezen, althans niet schriftelijk, dat er een wettelijk verbod is tot
het hanteren van verschillende premies voor mannen en vrouwen. Onbetwist is
dat met ingang van het jaar 2000 de wederpartij de werkgever slechts
(mondeling) in algemene termen heeft geadviseerd om doorsneepremies te gaan
hanteren. De wederpartij heeft verder niet kunnen toelichten waarom, in
tegenstelling tot het advies van het Verbond van Verzekeraars van 1993, zij
eerst in 2000 is overgegaan tot het adviseren van haar cliënten om
doorsneepremies toe te passen. De Commissie is van oordeel dat de wederpartij
het nalaten van de hiervoor vermelde wettelijke verplichting aangerekend kan
worden.
4.8. Direct onderscheid op grond van geslacht is verboden, tenzij een
wettelijke uitzondering van toepassing is. Artikel 12c WGB geeft een
uitzondering op het gebod van gelijke behandeling op grond van geslacht, voor
wat betreft de werkgeversbijdrage, voor zover dat gerechtvaardigd is in
verband met voor mannen en vrouwen verschillende actuariëële
berekeningselementen. De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld in een
vergelijkbare zaak ÃNOOT 6#4#6Ž dat deze uitzondering op het onderhavige
geval niet van toepassing is omdat er geen sprake is van een
werkgeversbijdrage. De premie die de werknemer betaalt voor de
pensioenvoorziening, in dit geval de WAO-hiaat-verzekering, dient ingevolge
deze bepaling gelijk te zijn voor mannen en vrouwen. Dit geldt,
overeenkomstig de bedoeling van de wetgever, ook voor vrijwillige
voorzieningen die geheel voor eigen kosten van de werknemers zijn. De
uitzondering van artikel 12c WGB is derhalve niet van toepassing. Noch
gesteld, noch gebleken is dat er overige uitzonderingsbepalingen van
toepassing zijn.

4.9. Nu er geen wettelijke uitzonderingen op het verbod van onderscheid op
grond van geslacht van toepassing zijn, oordeelt de Commissie dat de
wederpartij jegens verzoekster direct onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt, zoals verboden is in de WGB.

4.10. Op de vraag van verzoekster of het gebruik van de actuariëële factor
geslacht is toegestaan bij de berekening van de premie, overweegt de
Commissie als volgt. Op grond van het Europese Gemeenschapsrecht ÃNOOT 7#4#7Ž
en de wetgeving gelijke behandeling is het niet verboden de actuariële factor
geslacht toe te passen ten behoeve van de vaststelling van de premie. Dit
staat los van het gebod tot het hanteren van gelijke werknemerspremies en
gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen. Naar het oordeel van de Commissie
dient het gebruik van actuariëële factoren, zoals geslacht, wel te voldoen
aan de voorwaarde dat deze gebaseerd zijn op deugdelijk onderzoek en relevant
statistisch materiaal. In het onderhavige geschil is de Commissie niet
overtuigend gebleken dat de wederpartij aan deze voorwaarde voldoet. Ter
zitting heeft de wederpartij desgevraagd niet kunnen toelichten op welk
wetenschappelijk onderzoek of welke statistische gegevens haar aanname rust
dat ‘geslacht’ een relevante factor is voor het berekenen van de
WAO-hiaat-verzekering. De Commissie overweegt dat zelfs als vrouwen een
hogere instroomkans in de WAO hebben, dit nog onvoldoende aanwijzing is dat
vrouwen ook eerder dan mannen een beroep doen op de WAO-hiaat-verzekering.
Het risico dat deze verzekering dekt doet zich immers – voor verzekerden van
33 jaar of ouder – niet gelijk voor als een werknemer de WAO instroomt. De
Commissie acht dan ook relevant dat onderzocht wordt hoe de uitstroom van
mannen en vrouwen uit de WAO is en in welke mate mannen en vrouwen gebruik
maken van de WAO-hiaat-verzekering. De Commissie geeft de wederpartij in
overweging dit nader te gaan onderzoeken.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Amsterdam jegens
mevrouw (…) te Nijmegen direct onderscheid op grond van geslacht maakt als
bedoeld in artikel 12b van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
en derhalve heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

Oordeel 2001-63

1. HET VERZOEK

1.1. Op 21 september 2000 verzocht mevrouw (…) (hierna: verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (…) (hierna: de wederpartij) jegens haar
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft via de wederpartij een collectieve
WAO-hiaat-verzekering gesloten bij (…) (hierna: de
verzekeringsmaatschappij). Bij de premieheffing voor deze verzekering wordt
voor mannelijke en vrouwelijke deelnemers een verschillende premie berekend.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid naar
geslacht maakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun standpunten
schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen voor een zitting op 10
juli 2001. Tijdens deze zitting hebben partijen hun standpunten nader
toegelicht. Verzoeker heeft ook de verzekeringsmaatschappij waarmee de
werkgever de WAO-hiaat-verzekering heeft gesloten, als wederpartij
aangewezen. In die zaak is een oordeel uitgesproken met oordeelnummer
2001-62. Beide zaken zijn ter zitting gevoegd behandeld.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw (…) (verzoekster)
– mw. mr. J.J. Arts (advocaat)

van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. ing. A. Klein (vervangend advocaat)
– mw (…) (medewerkster personeelszaken)

van de kant van de wederpartij in de gevoegde zaak
– mw. mr (…) (medewerkster juridische zaken)

van de kant van de Commissie
– dhr. mr. H.F. van den Haak (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– mw. mr. M. Greebe (lid Kamer)
– mw. mr. J.E. Bonneur (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is op 1 oktober 1993 bij de wederpartij in dienst getreden.
De wederpartij is een bedrijf dat heftrucks produceert. Op de werknemers van
de wederpartij is de CAO voor de metaal- en elektronische industrie van
toepassing.
3.2. In artikel 6.5 lid 12 van deze CAO staat dat de werkgever de werknemer
een verzekering voor het WAO-gat dient aan te bieden via een
mantelovereenkomst met een vijftal verzekeraars.

3.3. De wederpartij heeft in 1993 met (…) (hierna: de
verzekeringsmaatschappij) een verzekerings-overeenkomst afgesloten ten
behoeve van haar werknemers ter dekking van het zogenaamde WAO-gat. Het
betreft een vrijwillige verzekering; de werknemers kunnen individueel
besluiten of ze willen deelnemen aan de verzekering of niet. De werkgever
levert geen bijdrage aan de premie.

3.4. De wederpartij ontvangt – op eigen verzoek – van de
verzekeringsmaatschappij een nota waarop de premie naar werknemer is
uitgesplitst.
3.5. Per 1 december 1999 heeft de wederpartij ten behoeve van verzoekster een
WAO-hiaat-verzekering bij de verzekeringsmaatschappij gesloten. De einddatum
van deze verzekering is 1 maart 2036. De jaarpremie bedraagt momenteel ƒ
714,49. Deze premie is aanmerkelijk hoger dan de premie die een mannelijke
collega, onder verder gelijke omstandigheden, zou moeten betalen.

3.6. Op 14 augustus 2000 ontving verzoekster van de salarisadministratie van
de wederpartij twee mededelingen over de WAO-hiaat-verzekering, welke
gegevens afkomstig zijn van de verzekeringsmaatschappij. In de ene mededeling
staat vermeld dat de premie wordt bepaald door een aantal factoren, waaronder
geslacht. Hierbij wordt als uitleg met betrekking tot de factor geslacht het
volgende vermeld:
‘De kans op instroom in de WAO man/vrouw is 1:2. Dit betekent dus dat vrouwen
50% meer kans lopen om in de WAO in te stromen. In het verleden lag die
verhouding gunstiger voor de vrouw. Uit wetenschappelijk onderzoek is
gebleken, dat door de maatschappelijke ontwikkelingen vrouwen steeds meer
werken, maar dat zij tevens de grootste verantwoordelijkheid blijven dragen
voor de opvoeding van kinderen en het huishouden (ook al tonen de mannen
goede wil). Met name het aantal vrouwen met psychologische klachten neemt
daardoor drastisch toe.’

3.7. In de andere mededeling werd het volgende voorbeeld gegeven van een
premieberekening:
1999 2000
Leeftijd: 31 jaar 32 jaar
Salaris: ƒ 45.000 ƒ 45.000
WAO-gat: ƒ 6.748 ƒ 6.189
Eindleeftijd: 65 jaar 65 jaar
Jaarpremie man: ƒ 329,50 ƒ 346,03
Jaarpremie Vrouw: ƒ 563,46 ƒ 684,01

De standpunten van partijen

3.8. Verzoekster stelt het volgende.

Verzoekster is van mening dat de wederpartij onderscheid op grond van
geslacht jegens haar maakt. Zij moet namelijk – omdat zij een vrouw is – een
veel hogere premie voor haar WAO-hiaat-verzekering betalen dan haar
mannelijke collega’s. Dit blijkt uit de personeelsinformatie die de
wederpartij verstrekt heeft. Verzoekster is van mening dat de premie voor
alle werknemers gelijk moet zijn en dat er een regeling voor alle
werkneemsters moet worden getroffen die hen met terugwerkende kracht
compenseert voor de teveel betaalde premie.

3.9. De wederpartij stelt het volgende.

Onder verwijzing naar een eerder oordeel van de Commissie in een soortgelijke
zaak ÃNOOT 1A#4#1AŽ onderkent de wederpartij dat het doorberekenen van
verschillende premies aan mannelijke en vrouwelijke werknemers een verboden
onderscheid naar geslacht oplevert. Ter zitting verklaart de wederpartij dat
in maart 2001 besloten is de wijze van doorberekenen van de premies te
wijzigen, zodanig dat geen onderscheid naar geslacht meer wordt gemaakt.
Omdat de wederpartij de wijziging echter niet midden in het jaar wilde
doorvoeren, is besloten vooralsnog het oude berekeningssysteem toe te passen.
Ook wil de wederpartij wachten op het oordeel van de Commissie in deze zaak.
De wederpartij laat thans onderzoeken welke methode van doorberekenen zij het
beste kan gaan toepassen.

Waarschijnlijk zal zij kiezen voor een methode waarbij medewerkers met een
hoger salaris meer premie gaan betalen.
Ter zitting verklaart de wederpartij dat er een oplossing zal komen voor alle
vrouwelijke medewerksters, en niet slechts voor verzoekster.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar geslacht maakt door een WAO-hiaat-verzekering aan haar medewerkers aan
te bieden met een verschillende premie voor mannelijke en vrouwelijke
deelnemers. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.

4.2. Artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt ondermeer dat een
werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen in de
arbeidsvoorwaarden.

4.3. Met ingang van 10 april 1998 is, ter implementatie van de
Barber-Richtlijn ÃNOOT 2A#4#2AŽ in zowel artikel 7:646 Burgerlijk Wetboek
(BW) als in de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGB) de
uitzondering van het verbod op onderscheid naar geslacht ten aanzien van
pensioenen vervallen. Tevens zijn in de WGB de artikelen 12a tot en met 12f
opgenomen, welke bepalingen de gelijke behandeling wat betreft
pensioenvoorzieningen regelen. Artikel 12a WGB bepaalt dat onder een
pensioenvoorziening wordt verstaan een pensioenvoorziening ten behoeve van
een of meer personen, uitsluitend in verband met hun werkzaamheden in een
onderneming, bedrijfstak, tak van beroep of openbare dienst, in aanvulling op
een wettelijke stelsel van sociale zekerheid en, ingeval van een voorziening
ten behoeve van een persoon, anders dan door die persoon zelf tot stand
gebracht. Artikel 12c sub a WGB bepaalt dat onder meer de artikelen 7:646 BW
en 12b WGB buiten toepassing blijven ten aanzien van de omvang van de
geldelijke bijdrage van de werkgever aan de pensioenregeling, voor zover dat
gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende
actuariële berekeningselementen, ingeval het pensioen niet wordt berekend op
grond van de geldelijke bijdrage van de tot de betrokken tak van beroep
behorende persoon.

4.4. De artikelen 12a t/m 12f WGB zijn van toepassing op
pensioenvoorzieningen die in het kader van de arbeidsverhouding worden
afgesloten. De wetgever heeft in artikel 12a WGB een ruime omschrijving van
het begrip ‘pensioenvoorziening’ gegeven. Een WAO-hiaat-verzekering valt
onder deze ruime definitie. Er is immers sprake van een voorziening ten
behoeve van een of meer personen, uitsluitend in verband met hun
werkzaamheden, in aanvulling op een wettelijk stelsel van sociale zekerheid,
in casu de WAO. ÃNOOT 3A#4#3AŽ De WAO-hiaat-verzekering beoogt het
inkomensverlies op te vangen dat ontstaat wanneer het WAO-vervolgdagloon de
basis is van de WAO-uitkering.

4.5. Vrijwillige voorzieningen vallen ook onder de reikwijdte van de WGB. Dit
blijkt – ondermeer – uit de Memorie van Antwoord bij de wijziging van de
pensioen- en spaarfondsenwet, ÃNOOT 4A#4#4AŽ waarin is aangegeven dat de
vrijwillige voorzieningen ook als zij volledig voor rekening van de
werknemers komen, vallen onder de reikwijdte van artikel 12a van de WGB. De
wetgever heeft aangegeven dat wanneer een werkgever aan zijn werknemers een
vrijwillige voorziening aanbiedt en deze voorziening niet onder gelijke
voorwaarden voor anderen dan werknemers openstaat, deze voorziening te
beschouwen is als een voordeel dat uit de dienstbetrekking voortvloeit en als
zodanig onder de reikwijdte van artikel 12 a van de WGB valt. De vraag wie de
premie betaalt is hierbij niet relevant. ÃNOOT 5A#4#5AŽ

De in geding zijnde vraag dient derhalve getoetst te worden aan artikel 646
BW juncto 12a e.v. WGB.

4.6. De Commissie onderzoekt vervolgens of er sprake is van onderscheid op
grond van geslacht. Het is onbetwist dat de verzoekster een aanmerkelijk
hogere premie moet betalen dan haar mannelijke collega’s en dat dit verschil
gelegen is in het feit dat verzoekster een vrouw is.

De wederpartij heeft verklaard dat bij de premiestelling onderscheid wordt
gemaakt naar -ondermeer- geslacht vanwege de hogere instroomkans in de WAO
van vrouwen. Het onderscheidend criterium is dan ook geslacht.

Hiermee staat vast dat er sprake is van direct onderscheid op grond van
geslacht. Het feit dat er meer risicofactoren dan alleen de factor ‘geslacht’
zijn die de hoogte van de premie bepalen, doet niet af aan het feit dat er
sprake is van onderscheid op grond van geslacht.

4.7. Direct onderscheid op grond van geslacht is verboden, tenzij een
wettelijke uitzondering van toepassing is.

Artikel 12c WGB geeft een uitzondering op het gebod van gelijke behandeling
op grond van geslacht, voor wat betreft de werkgeversbijdrage, voor zover dat
gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende
actuariële berekeningselementen. De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld
in een vergelijkbare zaak ÃNOOT 6A#4#6AŽ dat deze uitzondering op het
onderhavige geval niet van toepassing is omdat er geen sprake is van een
werkgeversbijdrage. De premie die de werknemer betaalt voor de
pensioenvoorziening, in dit geval de WAO-hiaat-verzekering, dient ingevolge
deze bepaling gelijk te zijn voor mannen en vrouwen. Dit geldt,
overeenkomstig de bedoeling van de wetgever, ook voor vrijwillige
voorzieningen die geheel voor eigen kosten van de werknemers zijn. De
uitzondering van artikel 12c WGB is derhalve niet van toepassing. Noch
gesteld, noch gebleken is dat er overige uitzonderingsbepalingen van
toepassing zijn.

4.8. Aangezien er geen wettelijke uitzonderingen op het verbod van
onderscheid op grond van geslacht van toepassing zijn, oordeelt de Commissie
dat de wederpartij jegens verzoekster direct onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt, zoals verboden is in de WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Nijmegen jegens
mevrouw (…) te Nijmegen direct onderscheid op grond van geslacht maakt als
bedoeld in artikel 7: 646 van het Burgerlijk Wetboek juncto artikel 12a e.v.
van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en derhalve heeft
gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
@@TNT=
[NOOT_1]
EU-Richtlijn 96/97/EG van 20 december 1996; Publicatieblad EG, 1997, nr. L
46/20.
[NOOT_2]
Zie Tweede Kamer, 1988-1989, 20 890, nr. 3, pag. 2.
[NOOT_3]
Prof. dr. E. Lutjens, De PSW Wetshistorisch overzicht en commentaar,
Pensioenmonografieëën nr. 5, 1998.
[NOOT_4]
Wijzigingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht
van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaanden-pensioen en
gelijke behandeling van mannen en vrouwen), Eerste kamer, 2000-2001, 26 711,
nr. 14a, pag. 18. In de Memorie van toelichting bij de pensioenparagraaf in
de WGB (artikelen 12a e.v.) heeft de wetgever reeds aangegeven dat het
gelijke behandelingsgebod ook geldt bij vrijwillige voorzieningen. Tweede
Kamer, 1988-1989, 20 890, nr. 3, pag. 10.
[NOOT_5]
Eerste Kamer, 2000-2001, 26 711, nr. 14a, pag. 18.
[NOOT_6]
Commissie gelijke behandeling, 9 mei 2000, oordeel 2000-26.
[NOOT_7]
HvEG 22 december 1993, Neath, C-151/91, jur. 1993, p. 1-6935 en HvEG 28
september 1994, Coloroll, C-200/91, jur. 1994, p. 1-4389.
[NOOT_1A]
Commissie gelijke behandeling, 9 mei 2000, oordeel 2000-26.
[NOOT_2A]
EU-Richtlijn 96/97/EG van 20 december 1996; Publicatieblad EG, 1997, nr. L
46/20.
[NOOT_3A]
Prof. dr. E. Luijtjens, De PSW Wetshistorisch overzicht en commentaar,
Pensioenmonografieën nr. 5, 1998.
[NOOT_4A]
Wijzigingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht
van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaanden-pensioen en
gelijke behandeling van mannen en vrouwen), Eerste kamer 2000-2001, 26 711,
nr. 14a, p. 18. In de Memorie van Toelichting bij de pensioenparagraaf in de
WGB (artikel 12 e.v.) heeft de wetgever reeds aangegeven dat het gelijke
behandelingsgebod ook geldt bij vrijwillige voorzieningen. Tweede Kamer,
1988-1989, 20 890, nr. 3, pag 10.
[NOOT_5A]
Eerste Kamer, 2000-2001, 26 711, nr. 14a, p. 18. 6 Zie noot 1A.
[NOOT_6A]
Zie noot 1A.

Rechters

Mrs. Van den Haak, Bonneur, Nicolai, Greebe