Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 2 mei 2001

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Aan de Wet aanpassing arbeidsduur kan geen recht worden ontleend tot aanpassing van de arbeidsduur op basis van een werkrooster van vier dagen van 9 uur. Gelet op de toezegging dat onder bepaalde voorwaarden geen bezwaar bestond tegen de verzochte aanpassing, heeft werkgever (KLM) zich niet als goed werkgever gedragen door na te laten gemotiveerd te beslissen op de individuele aanvraag van de werknemers. Desalniettemin wordt de vordering van werknemers afgewezen omdat de gewenste aanpassing in redelijkheid niet van de KLM kan worden gevergd, gelet op de ingrijpende aanpassing die dit van de organisatie zal vragen.

Volledige tekst

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

(…)

DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

FNV Bondgenoten vordert bij wijze van voorlopige voorziening op straffe van een dwangsom veroordeling van KLM om verzoeken van individuele werknemers, op wie de bepalingen van de CAO voor KLM-grondpersoneel – hierna de CAO -van toepassing zijn, te honoreren, mits aan bepaalde voorwaarden zal zijn voldaan alsmede tot betaling van ƒ 10.000 terzake van voorschot op vergoeding van beweerdelijk geleden immateriële schade.
FNV Bondgenoten heeft aan haar vordering de stellingen ten grondslag gelegd dat zij als vakorganisatie in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst betrokken is geweest bij de totstandkoming van de CAO, dat zij in die kwaliteit afspraken met KLM heeft gemaakt, die ertoe strekken dat individuele werknemers in beginsel in aanmerking komen voor een wijziging in de arbeidsovereenkomst in dier voege dat het dienstverband voor vier dagen van ieder negen werkuren, en dat KLM met de nakoming van die afspraken in gebreke is gebleven.
KLM heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is van die vordering kennis te nemen omdat in de CAO is bepaald dat verschillen van mening tussen de partijen over de interpretatie of de naleving van de CAO bij uitsluiting van de gewone rechter zullen worden beoordeeld door een daartoe in het leven te roepen scheidsgerecht.
KLM heeft daartoe gewezen op hetgeen is neergelegd in de leden 1, 2 en 3 van artikel 3.4 van de CAO luidende:
“Geschillen
1. Partijen verbinden zich om, indien tussen hen een verschil van mening bestaat met betrekking tot de interpretatie, de naleving of het toepasselijk zijn van de CAO, te trachten in overleg tot overeenstemming te komen.
2. Wanneer één der partijen tijdens het in punt 1 bedoelde overleg meent, dat zulk een overeenstemming niet te bereiken is, kan zij per aangetekend schrijven dan wel schriftelijk met ontvangstbevestiging aan de wederpartij mededelen, dat zij een geschil aanwezig acht hetwelk zij aan arbitrage wenst te onderwerpen.
3. Binnen 3 dagen na ontvangst van de in punt 2 genoemde kennisgeving zullen partijen in overleg treden over de vorming van een scheidsgerecht. Partijen behouden hun bevoegdheid een voorziening bij voorraad in kort geding te vragen van de president van de bevoegde rechtbank; zijn zien evenwel af van het instellen van hoger beroep en cassatie (…)”
FNV Bondgenoten heeft betwist dat door partijen aldus voor een de gewone rechter uitsluitende rechtsgang is gekozen en heeft daartoe aangevoerd dat partijen zich door het kiezen van het woord “kan” in vorenbedoeld lid 2 het recht hebben voorbehouden om de gewone rechter te benaderen.
Geoordeeld wordt dat het verweer van KLM slaagt. Blijkens de zinsnede in lid 3, luidende dat partijen de bevoegdheid houden een voorziening in kort geding te vragen zij het zonder de bevoegdheid tegen een dergelijke beslissing rechtsmiddelen aan te wenden, bezien in de totale bepaling, waarin is geregeld dat arbiters door de president van de rechtbank worden aangewezen, gedeeltelijk uit door partijen aan te brengen personen, hebben partijen hun bevoegdheid om de beslissing ten gronde over de geschillen door de gewone rechter te doen plaatsvinden prijs gegeven. Terzijde, zulks nu daartegen geen verweer van de zijde van FNV Bondgenoten is aangevoerd, wordt voorts geoordeeld de aard van de procedure, zoals die is geregeld in artikel 116 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet zich meebrengt dat de bevoegdheid van partijen om een voorziening bij voorraad in kort geding te vragen van de president van de bevoegde rechtbank, niet naar analogie van toepassing is op het vragen van een voorlopige voorziening aan de relatief bevoegde kantonrechter. Het behouden van rechtskracht van een dergelijke beslissing van de kantonrechter is immers uiteindelijk afhankelijk van zijn oordeel ten gronde en blijkens hetgeen hiervoor is overwogen komt hem nu juist niet de bevoegdheid toe om ten gronde te oordelen.
De werknemers vorderen bij wijze van voorlopige voorziening veroordeling van KLM op straffe van een dwangsom om hun verzoeken tot aanpassing van de arbeidsduur op basis van een werkrooster van vier dagen van negen uur per week in te willigen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
De werknemers hebben aan hun vordering de stellingen ten grondslag gelegd
– dat op hun arbeidsverhouding de CAO van toepassing is;
– dat onder het personeel van KLM reeds sedert geruime tijd een breedlevende wens bestaat om op basis van een werkrooster van vier dagen van negen uur per week arbeid te verrichten;
– dat die wens in het CAO-overleg tussen de vakorganisaties en KLM veelvuldig is kenbaar gemaakt;
– dat dat overleg ertoe heeft geleid dat KLM in een beleidsnotitie deeltijdarbeid d.d. 14 december 1994 onder meer heeft kenbaar gemaakt
– 4. KLM-deeltijdbeleid
Een recht op deeltijd is voor de KLM niet bespreekbaar. Aan de andere kant kan het ook niet zo zijn, dat verzoeken om deeltijd onbeargumenteerd worden afgewezen. Een en ander leidt tot de volgende verzoekprocedure:
1. Uitgangspunt is dat de KLM een verzoek van de werknemer om in deeltijd te gaan werken in beginsel honoreert, tenzij (…)
2. Bij afwijzing van het verzoek zal de KLM de werknemer schriftelijk informeren over de argumenten, die tot dit besluit hebben geleid.
– 5. Lokale uitwerking van het deeltijdbeleid
Uitgangspunt is dat de bedrijfsleiding en de Groepscommissie het deeltijdbeleid voor alle functies positief ondersteunen (…)
8. Overuren/extra gewerkte uren
(…)
Onder medewerkers in (veelal hogere) kantoorfuncties bestaat de behoefte om een 90%deeltijdtewerkstelling te kunnen invullen in 4 werkdagen van 9 uur. Hiertegen bestaat geen bezwaar, mits betrokkene afziet van eventueel bestaande aanspraken op vergoeding van overuren (…) over de contractuele arbeidstijd;
– dat KLM bij brief van 14 juni 1995 met als aanduiding Protocol CAO grondpersoneel 1995 aan de vakorganisaties heeft bericht:
Deeltijd tewerkstelling 4×9 uur (90%)
(… ) De KLM heeft in het CAO-overleg de beleidsnotitie deeltijdarbeid onderschreven. In de beleidsnotitie is vastgelegd dat tegen een deeltijdtewerkstelling van 4 werkdagen van 9 uur geen bezwaar bestaat, mits betrokkene afziet van eventueel bestaande aanspraken op overuren (…) over de contractuele arbeidstijd. Zoals voor elke deeltijdvariant expliciet in de beleidsnotitie is afgesproken, kan de afweging van voor- en nadelen per bedrijfsonderdeel, per afdeling en per functie tot andere resultaten leiden.
(…) De variant “4×9 uur” is één van de mogelijkheden die in deze lokale afweging aan de orde kan komen en die – evenals alle andere deeltijdvarianten – afhankelijk van de lokale bedrijfsomstandigheden aan bepaalde personeelsgroepen kan worden aangeboden;
– dat in de cao is bepaald:
Art. 5.6 -Deeltijd (…)
1. De KLM zal een verzoek van de werknemer om in deeltijd te gaan werken in beginsel honoreren, tenzij dit redelijkerwijs op grond van zwaarwegende lokale bedrijfsbelangen niet van de KLM kan worden gevergd.
2. Bij afwijzing van het verzoek van de werknemer om in deeltijd te gaan werken zal de KLM de werknemer schriftelijk informeren over de argumenten die tot dit besluit hebben geleid;
– dat ieder van hen in september of oktober 2000 heeft verzocht om op basis van een werkrooster van vier dagen van negen uur per week arbeid te verrichten en dat die verzoeken alle ongemotiveerd, behoudens met een beroep op het algemene beleid van KLM, zijn afgewezen;
– dat zulks in strijd is met de CAO en het in het CAO-overleg gedane toezeggingen en voorts met het bepaalde in de Wet Aanpassing Arbeidsduur (WAA).
KLM heeft ten verwere aangevoerd dat in de CAO geen recht is neergelegd om op basis van een werkrooster van vier dagen van negen uur per week arbeid te verrichten en dat de tussen de CAO-partijen, waaronder FNV Bondgenoten, terzake gemaakte afspraken zich ertoe hebben beperkt dat KLM medio 1996 heeft kenbaar gemaakt dat onder bepaalde voorwaarden tegen deeltijdtewerkstelling van vier dagen van negen uur van bepaalde categorieën werknemers geen bezwaar behoefde te bestaan. De uitwerking van dat standpunt zou bij gebrek aan voldoende belangstelling bij de daarvoor in aanmerking komende werknemers zijn blijven liggen tot de inwerkingtreding van de WAA.
Toen heeft KLM zich opnieuw bereid verklaard terzake op collectief niveau afspraken te maken. Zover is het echter nog niet gekomen. Inmiddels hebben FNV Bondgenoten op 6 december 2000 mede namens de werknemers bij monde van hun gemachtigde het standpunt ingenomen dat de afwijzing van de door hen gedane verzoeken onvoldoende was gemotiveerd en heeft zij KLM in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen. KLM heeft daarop gereageerd met het standpunt dat zij terzake van de “4×9” op collectief niveau een oplossing wilde zoeken. De verzoeken van de werknemers zouden op zich echter voorshands niet toewijsbaar zijn. Niet op grond van de CAO, nu die als uitgangspunt hanteert een 8-urige werkdag, en niet op grond van de WAA, nu die geen regeling bevat die de werknemers een recht geeft op de door hen gewenste spreiding van de te verminderen werktijd buiten de in de CAO bepaalde normale werkduur van acht uur per dag.
Met KLM is de kantonrechter van oordeel dat de CAO, mede blijkens de overwerkbepaling, voldoende duidelijk een acht-urige werkdag tot uitgangspunt heeft genomen. Met KLM is de kantonrechter voorts van oordeel dat aan de WAA door de werknemers niet zonder een recht is te ontlenen tot aanpassing van de arbeidsduur op basis van een werkrooster van vier dagen van negen uur per week, nu in die wet mede blijkens de memorie van toelichting is bepaald dat de werktijden na overleg tussen de werkgever en de werknemer uiteindelijk door de werkgever worden vastgesteld.
Geoordeeld wordt echter dat KLM, in het licht van de door haar gedane toezegging dat onder bepaalde voorwaarden tegen deeltijdtewerkstelling van vier dagen van negen uur van bepaalde categorieën werknemers geen bezwaar bestond, gehouden was de aanvragen van de werknemers individueel te onderzoeken en terzake een gemotiveerde, voor toetsing in aanmerking komende beslissing te geven. Door na te laten een dergelijke, gemotiveerde beslissing te geven, heeft KLM zich niet als een goed werkgever opgesteld. Geoordeeld wordt voorts dat KLM, als gevolg van de door haar aldus gewekte verwachtingen, gehouden is de belangen van de individuele werknemers bij de door hen gewenste deeltijdtewerkstelling gedurende vier dagen van negen werkuren, bij afweging tegen haar eigen belangen, zwaar te doen wegen.
Zulks houdt in dat van KLM gevergd moet worden dat zij zich de nodige moeite getroost om aan de verlangens van de werknemers tegemoet te komen, ook wanneer dat van haar een extra inspanning vergt.
Het vorenstaande heeft echter niet tot gevolg dat de vorderingen van de werknemers zullen worden toegewezen. Met KLM is de kantonrechter immers van oordeel dat op dit moment aanpassing van de arbeidsduur met de door de werknemers gewenste spreiding in redelijkheid niet van KLM kan worden gevergd, in het licht van het feit dat zulks een ingrijpende aanpassing van de organisatie vraagt, die mogelijk ook aan een medezeggenschapstraject is onderworpen en aanpassing van de CAO kan vergen. Wel kan echter van KLM worden gevergd dat zij op korte termijn aan de werknemers alsnog een gemotiveerde beslissing op hun aanvrage verschaft.
De vorderingen van de werknemers zijn mitsdien voorshands niet toewijsbaar. Partijen zijn over en weer op bepaalde punten in het ongelijk gesteld. De kosten van het geding zullen daarom worden gecompenseerd.

BESLISSING

De kantonrechter:
Verklaart zich onbevoegd van de vordering van
FNV Bondgenoten kennis te nemen.
Wijst de vordering van de werknemers af.
Bepaalt dat ieder van partijen de eigen gedingkosten draagt.

Rechters

Mr. de Jong-Schouwenburg