Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 30 maart 2001

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Hoger beroep procedure van Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 2 mei 2000. Het hof
oordeelt dat psychische mishandeling (in casu het systematisch kleineren,
uitschelden, vernederen van een dochter door haar vader) niet kan worden
aangemerkt als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (waaronder
begrepen storing van de verstandelijke vermogens, art. 82 Sr). Evenmin is
sprake van mishandeling, nu deze term slechts ziet op het toebrengen van
fysiek leed of letsel. Wel kan sprake zijn van opzettelijke benadeling van de
gezondheid (art. 300 lid 4 Sr); in casu oordeelde het hof echter dat de
onderliggende feiten waren verjaard.

Volledige tekst

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep
ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
in eerste aanleg en de terechtzittingen in hoger beroep.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van
hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met
de hierna te geven beslissing.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1975 tot en met 13 september
1993 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk (jarenlang) de
mentale en/of fysieke integriteit van zijn dochter, [naam aangeefster] heeft
aangetast (onder meer) door die [naam aangeefster] al dan niet in het bijzijn
van anderen bij herhaling te kleineren en/of uit te schelden en/of te
controleren en/of te vernederen (mede) waardoor bij die [naam aangeefster]
een posttraumatische stressstoornis en/of een ernstige paniekstoornis met
agorafobie en/of een braakfobie en/of angstklachten, en/of een
persoonlijkheidsstoornis, en/of een (daardoor veroorzaakt) verminderd
immuunsysteem en/of slecht gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of
een sterke gewichtsafname en/of somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn,
eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn) ontstond(en) en aldus die
[naam aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
(artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden,

Hij in of omstreeks de periode van januari 1975 tot en met februari 1993 te
[woonplaats] ,

A:
opzettelijk mishandelend de mentale en/of fysieke integriteit van [naam
aangeefster] heeft aangetast door (onder meer) al dan niet in het bijzijn van
anderen (bij herhaling) (telkens) die [naam aangeefster] opzettelijk te
kleineren en/of uit te schelden en/of te vernederen, 1. (mede) als gevolg
waarvan die [naam aangeefster] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te
weten (onder andere)
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een persoonlijkheidsstoornis,
en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke gewichtsafname
en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn,
spierpijn, aangezichtspijn)

(artikel 300 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht)

althans
2. (mede) als gevolg waarvan bij die [naam aangeefster] (onder andere)
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een persoonlijkheidsstoornis,
en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke gewichtsafname
en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn,
spierpijn, aangezichtspijn) ontstond(en), waardoor die [naam aangeefster]
enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden

(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

en/of

B:
opzettelijk de gezondheid van [naam aangeefster] heeft benadeeld door (onder
meer) al dan niet in het bijzijn van anderen (bij herhaling) (telkens) die
[naam aangeefster] opzettelijk te kleineren en/of uit te schelden en/of te
vernederen, 1. (mede) als gevolg waarvan die [naam aangeefster] zwaar
lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten (onder andere)
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een persoonlijkheidsstoornis,
en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke gewichtsafname
en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn,
spierpijn, aangezichtspijn)

(artikel 300 lid 1 en lid 2 en lid 4 Wetboek van Strafrecht)

althans
2. (mede) als gevolg waarvan bij die [naam aangeefster]
* een posttraumatische stressstoornis en/of
* een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
* een braakfobie en/of angstklachten, en/of een persoonlijkheidsstoornis,
en/of
* een (daardoor veroorzaakt) verminderd immuunsysteem en/of slecht
gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of een sterke gewichtsafname
en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn,
spierpijn, aangezichtspijn) ontstond(en)

(artikel 300 lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafrecht)

Meer subsidiair, althans indien al het bovenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden,

[naam aangeefster] sedert (omstreeks) [datum], althans sedert (omstreeks)
[datum], te [woonplaats], lijdende is aan zwaar lichamelijk letsel, te weten
(onder andere) aan een posttraumatische stressstoornis en/of een ernstige
paniekstoornis met agorafobie en/of een braakfobie en/of angstklachten, en/of
een persoonlijkheidsstoornis, en/of een (daardoor veroorzaakt) verminderd
immuunsysteem en/of slecht gezichtsvermogen en/of slecht gehoorvermogen en/of
een sterke gewichtsafname en/of een somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn,
eierstokpijn, buikpijn, spierpijn, aangezichtspijn), welk zwaar lichamelijk
letsel (mede) veroorzaakt is, althans ontstaan is, doordat hij, verdachte in
of omstreeks de periode van januari 1975 tot en met februari 1993 te
[woonplaats], in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig de mentale en/of fysieke
integriteit van voornoemde [naam aangeefster] heeft aangetast, bestaande
voornoemde aantasting van de integriteit (onder meer) uit het al dan niet in
het bijzijn van anderen (bij herhaling) (telkens) kleineren en/of uitschelden
en/of controleren en/of vernederen van die [naam aangeefster], waardoor het
(mede) aan verdachtes schuld te wijten is dat [naam aangeefster] zwaar
lichamelijk letsel heeft bekomen.
(artikel 308 Wetboek van Strafrecht)

In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg en in hoger
beroep toegelaten wijzigingen begrepen.
Om praktische redenen heeft het hof in het subsidiair ten laste gelegde zowel
onder A als onder B de nummers 1 en 2 toegevoegd.

A. Overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar
Ministerie in zijn strafvervolging

1. De raadsman heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar
Ministerie in verband met de verjaring van de ten laste gelegde feiten
verweer gevoerd als in zijn pleitnota is weergegeven.

2. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt, waarbij het hof de subsidiair
en meer subsidiair ten laste gelegde feiten mede in beschouwing neemt. De
verjaringstermijn van een strafbaar feit vangt aan – enige hier niet ter zake
doende uitzonderingen daargelaten – op de dag na die waarop het feit is
gepleegd. In een geval als het onderhavige, waar sprake is van delicten
waarbij het intreden van een gevolg – zwaar lichamelijk letsel, pijn of
letsel, benadeling van de gezondheid – vereist is om de strafbaarheid van de
gedraging in het leven te roepen, vangt naar algemeen heersende opvatting de
verjaring aan op de dag nadat het gevolg is ingetreden: eerst dan is het feit
“gepleegd”.

Ten aanzien van de onderhavige tenlastelegging brengt dat met zich mee, dat
het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn strafvervolging voor
zover de primair en subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 1 en
subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 1 ten laste gelegde feiten in
de hiervoor bedoelde zin zijn gepleegd -dat wil zeggen mede omvattend het
intreden van het gevolg- vóór 16 februari 1987 en ten aanzien van de
subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 2 en subsidiair, aanhef en
onder B, aanhef en onder 2 en meer subsidiair ten laste gelegde feiten, voor
zover deze zijn gepleegd vóór 16 februari 1993. De verjaringstermijnen voor
deze feiten zijn immers twaalf respectievelijk zes jaren en de verjaring is
gestuit door de betekening van de dagvaarding aan verdachte op 16 februari
1999.

3. De bepaling van het tijdstip waarop het gevolg is ingetreden is in deze
zaak, gelet op de aard van de ten laste gelegde gevolgen moeilijk en nauw met
bewijsvragen verweven. Of en zo ja, in hoeverre deze vaststelling van de
verjaring der feiten, inhoudende dat de ten laste gelegde feiten zijn
verjaard voor zover deze zijn gepleegd vóór 16 februari 1987 respectievelijk
vóór 16 februari 1993, ook daadwerkelijk consequenties heeft, zal dan ook
eerst blijken bij de beantwoording van de bewijsvragen.

B. Overwegingen met betrekking tot het bewijs

I. Ten aanzien van het primair, het subsididiair aanhef en onder A, aanhef en
onder 1, het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 1 en het meer
subsidiair ten laste gelegde (zwaar lichamelijk letsel)

1. Verdachte wordt primair verweten dat hij aangeefster opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel heeft toegebracht, bestaande in één of meer in de ten
laste legging genoemde psychische stoornissen en al dan niet daaruit
voortvloeiende lichamelijke klachten. Ter beantwoording van de vraag of het
hof in het strafdossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger
beroep daarvoor wettig en overtuigend bewijs heeft aangetroffen, is het van
belang nader te bespreken wat onder ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden
verstaan.

2. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Artikel 82 van het Wetboek van
Strafrecht bevat een opsomming van de aandoeningen die als zwaar lichamelijk
letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de
vrijheid om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te
beschouwen, wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik
als zodanig te worden aangeduid.

3. In de tenlastelegging is als feitelijke omschrijving van het zwaar
lichamelijk letsel het volgende opgenomen:
– een posttraumatische stressstoornis en/of
– een ernstige paniekstoornis met agorafobie en/of
– een braakfobie en/of
– angstklachten en/of
– een persoonlijkheidsstoornis en/of
– een (daardoor veroorzaakt)
– verminderd immuunsysteem en/of
– slecht gezichtsvermogen en/of
– slecht gehoorvermogen en/of
– sterke gewichtsafname en/of
– somatisatiestoornis (hoofdpijn, kiespijn, eierstokpijn, buikpijn,
spierpijn, aangezichtspijn).

4. Het hof is van oordeel dat de hiervoor weergegeven psychische klachten
niet opleveren een storing van de verstandelijke vermogens als bedoeld in
artikel 82, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu deze storing,
gelet op de wetshistorie, beperkt moet worden opgevat als een storing van de
intellectuele vermogens en niet ruim als een storing van andere psychische
functies.

5. Het hof is voorts van oordeel dat de hiervoor weergegeven psychische
klachten niet kunnen worden aangemerkt als (zwaar) lichamelijk letsel, nu de
wetgever steeds (zowel bij de totstandkoming van de huidige artikelen 82 en
300 tot en met 306 van het Wetboek van Strafrecht als bij latere
wetswijzigingen) nadrukkelijk (slechts) heeft gedoeld op het toebrengen van
lichamelijk nadeel.

6. Het hof overweegt daaromtrent nog het volgende.
In het oorspronkelijke regeringsontwerp dat heeft geleid tot het huidige
artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht werd het delict dat wij thans
aanduiden als ‘mishandeling’, omschreven als het opzettelijk toebrengen van
lichamelijk leed aan een ander en het opzettelijk benadelen van eens anders
gezondheid. Omdat er vormen zijn van opzettelijk toegebracht lichamelijk leed
– door de commissie van rapporteurs werden tijdens de parlementaire
behandeling in de Tweede Kamer als voorbeelden genoemd ‘heelkundige
operaties’ en de ‘castigatio paterna’ die niet strafwaardig werden geacht,
maar wel onder de term lichamelijk leed konden worden gebracht, werd gekozen
voor de term ‘mishandeling’; het opzettelijk benadelen van de gezondheid werd
ondergebracht in een afzonderlijk lid.

7. De wetsgeschiedenis stelt naar het oordeel van het hof buiten twijfel dat
de wetgever bij de introductie van de term ‘mishandeling’ het oog heeft gehad
op het toebrengen van
fysiek leed of letsel. Deze zienswijze vindt het hof bevestigd in een arrest
dat door de Hoge Raad kort na de totstandkoming van het Wetboek van
Strafrecht werd gewezen en waarin de Hoge Raad oordeelde: ‘Mishandeling is
het opzettelijk toebrengen van pijn of letsel’ (HR 25 juni 1894, W 6534).

8. Tenslotte heeft het hof onderzocht of de in de tenlastelegging weergegeven
lichamelijke klachten kunnen worden aangemerkt als ‘zwaar lichamelijk
letsel’. Het hof is van oordeel dat die klachten niet opleveren één van de
letsels als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht. Gelet op hetgeen het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft
vastgesteld omtrent de aard van die klachten, de eventuele noodzaak en aard
van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het hof van
oordeel dat die klachten niet van zodanig belang zijn dat zij naar gewoon
spraakgebruik als ‘zwaar lichamelijk letsel’ zijn aan te merken.

9. Het hof is derhalve van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet
wettig en overtuigend is bewezen en de verdachte daarom daarvan moet worden
vrijgesproken.

10. Gelet op de voorgaande overwegingen omtrent het begrip “zwaar lichamelijk
letsel” moet verdachte ook worden vrijgesproken van het subsidiair, aanhef en
onder A, aanhef en
onder 1, van het subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 1 en van het
meer subsidiair ten laste gelegde.

II. Ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 2 ten
laste gelegde (mishandeling)

1. Subsidiair, aanhef en onder A, aanhef en onder 2 is verdachte mishandeling
als bedoeld in artikel 300, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht ten laste
gelegd.

2. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Waar de steller van de tenlastelegging de verdachte verwijt dat hij,
handelend zoals hij gedaan zou hebben, opzettelijk mishandelend de mentale
en/of fysieke integriteit van [naam aangeefster] heeft aangetast, daarmee het
opzet tot het toebrengen van pijn of letsel tot uitdrukking brengend, zal een
vrijspraak moeten volgen. Waar de steller van de tenlastelegging spreekt over
de aantasting van de mentale integriteit, zal vrijspraak moeten volgen omdat
de term mishandeling, zoals hiervoor overwogen, slechts ziet op het
toebrengen van fysiek leed of letsel. Waar in de tenlastelegging aan de
verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk mishandelend de fysieke
integriteit van [naam aangeefster] heeft aangetast, zal vrijspraak moeten
volgen, omdat het ontstaan van fysiek leed of letsel als gevolg van de in de
tenlastelegging beschreven gedragingen, zo deze al bewezen zouden zijn, naar
het oordeel van het hof niet is te beschouwen als een voorzienbaar gevolg van
die gedragingen, dat redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend.

III. Ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten
laste gelegde (benadeling van de gezondheid)

1. Ter beoordeling blijft over het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en
onder 2 ten laste gelegde.
Subsidiair, aanhef en onder B, aanhef en onder 2 is aan de verdachte
opzettelijke benadeling van de gezondheid als bedoeld in artikel 300, eerste
lid, in verband met artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
ten laste gelegd. Gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van de wet bestaat
er naar het oordeel van het hof geen reden – ook in de wetsgeschiedenis is,
mede gelet op het voortgeschreden medisch inzicht, geen indicatie te vinden
die een andere uitkomst zou rechtvaardigen- om het veroorzaken van een
psychische ongesteldheid niet als een benadeling van de gezondheid te
kwalificeren.

2. Ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2 ten
laste gelegde overweegt het hof voorts het volgende.
Deze feiten zijn verjaard, voor zover zij zijn gepleegd vóór 16 februari
1993. De vraag rijst derhalve, of de gevolgen van het beweerdelijk:
“(B) opzettelijk benadelen van de gezondheid van [naam aangeefster] door haar
(…) te kleineren en/of uit te schelden en/of te vernederen”
als omschreven in de tenlastelegging al waren ingetreden voor die datum.

De tenlastelegging beschrijft die gevolgen als één of meer psychische
stoornissen en al dan niet daaruit voortgevloeide lichamelijke aandoeningen.

3. Op de nadere terechtzitting van 16 maart 2001 daaromtrent ondervraagd,
heeft de getuige-deskundige Zwemstra verklaard dat de door hem bij
aangeefster geconstateerde aandoeningen weliswaar zich onafhankelijk van
elkaar kunnen ontwikkelen, maar dat het in het onderhavige geval niet
mogelijk is om een onderbouwde uitspraak te doen over de vraag of deze “los
van elkaar te weven zijn”.

4. De vraag rijst dan of er van uit moet worden gegaan dat de
verjaringstermijn is beginnen te lopen op het moment dat onmiskenbaar sprake
was van enige aantasting van de gezondheid van aangeefster, of dat, zolang
die gezondheidstoestand niet beter of zelfs slechter werd en de klachten zich
uitbreidden, de verjaring nog niet intrad. Naar het oordeel van het hof
brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat het eerste standpunt
wordt gehuldigd. Immers, in het andere geval zou het mogelijk zijn dat,
terwijl de feitelijke gedraging bij het type delict als waarvan hier sprake
is, al vele jaren kan liggen voor het intreden van het gevolg, het voortduren
van dat gevolg het recht tot strafvordering tot in lengte van jaren zou doen
voortbestaan. Hier dient naar het oordeel van het hof -gelet op de ratio van
de verjaringsregeling- het belang van de rechtszekerheid zwaarder te wegen.
Als het gevolg al aan de dag is getreden, ook al is dat wellicht nog niet in
zijn uiteindelijke vorm, maar wel onmiskenbaar aanwezig, kan het vervolgend
orgaan worden ingeschakeld en optreden en is er geen redelijke grond aanwezig
om de verjaringstermijn niet te doen intreden.

5. Uit het onderzoek ter terechtzitting is met betrekking tot het aan het
licht komen van de psychische beschadigingen van aangeefster het volgende
naar voren gekomen.

a. Uit de verklaring van aangeefster:
In 1988 is aangeefster van huis weggelopen omdat zij ziek was van de zenuwen
en niet meer naar huis terug durfde. Zij heeft zich toen ook tot het RIAGG
gewend. Nadat vader besloten had het huis te verlaten, keerde aangeefster
terug. Nadien, in elk geval voordat aangeefster het huis in augustus 1992
verliet, kreeg zij last van maagklachten. Nadat alle medische oorzaken waren
uitgesloten, is zij door de arts verwezen naar een psychologe, [naam
psychologe], [naam instantie], [adres instantie]. Daar is zij maar een paar
keer naar toe gegaan, omdat zij alles moest opengooien wat zij verstopt had
en dat wilde ze niet. Aangeefster voelde zich wel ziek en gespannen en was
bang om te moeten braken. Een opleiding tot activiteitenbegeleidster in 1990
is spaak gelopen door paniekaanvallen.

b. Uit de verklaring van [naam], conrectrice en klassedocente van
aangeefster: Zij was vanaf schooljaar 1986/1987 klassedocente en heeft haar
ook in het jaar 1988/1989 gevolgd. De laatste jaren liep aangeefster rond met
een mager spits gezicht en werd zij steeds magerder. Zij noemt [naam
aangeefster] een stil en moeilijk bereikbaar kind, een teruggetrokken
eenling.

c. Uit de verklaring van de moeder van aangeefster: De eerste langdurige
relatie van aangeefster was met [naam partner] (het hof leidt uit de context
af dat dit in elk geval was vóór februari 1991, toen haar relatie met [naam
partner] begon). In die tijd was [naam aangeefster] gesloten en star. Zij
begon lichamelijk zienderogen te veranderen. Zij at nagenoeg niets meer.
Moeder kwam toen ook tot de ontdekking dat zij veel medicijnen gebruikte. Het
enige dat [naam aangeefster] aangaf was dat zij darmklachten had. Moeder is
toen nog met haar naar het ziekenhuis geweest, maar er werden geen
afwijkingen vastgesteld.

d. Uit de brief d.d. 13 december 1995 van de psycholoog [naam psycholoog],
bij wie aangeefster vanaf 1 februari 1995 in behandeling is geweest, aan de
advocate mevrouw Breedijk:
[naam psycholoog] schrijft dat hij aangeefster behandelt wegens een aantal
klachten, die wijzen naar een psychische beschadiging, die ontstaan is vanaf
haar jeugd.

6. Naar het oordeel van het hof is uit het vorenstaande komen vast te staan,
dat de psychische beschadiging van aangeefster al ruim vóór 16 februari 1993
aan het licht was gekomen: er was sprake van paniekaanvallen, braakfobie,
vermagering, angst. Dat leidt tot de conclusie dat het feit onder subsidiair
aanhef en onder B, aanhef en onder 2 verjaard is voor zover de genoemde
gevolgen voortvloeiden uit deze eerder aan het licht gekomen beschadiging.
Gelet op de hiervoor onder 3 weergegeven verklaring van dr. Zwemstra over de
verwevenheid van de aandoeningen geldt dit dus voor alle genoemde gevolgen.

7. De vraag rijst tenslotte of bewijs voorhanden is dat verdachte in het
resterende laatste deel van de ten laste gelegde periode, te weten van 16
februari 1993 tot en met 28 februari 1993, nog verweten gedragingen materieel
heeft gepleegd en/of, nu benadeling van de gezondheid als een gevolgdelict
moet worden gekwalificeerd, die gedragingen zelfstandig een onder de
tenlastelegging te brengen gevolg in het leven hebben geroepen.

8. Het hof neemt bij de beantwoording van die vraag in aanmerking dat
aangeefster in die periode reeds zelfstandig woonde en haar ouders nog
slechts incidenteel ontmoette, omdat zij wekelijks op zondag met hen de
maaltijd gebruikte waarbij ook haar vriendin aanwezig was, welke afspraak ook
wel eens werd afgezegd.
Wat er ook zij van de wijze waarop [naam aangeefster] die ontmoetingen heeft
ervaren, bewijs dat verdachte haar in die specifieke periode van nog geen
twee weken feitelijk zodanig heeft gekleineerd, uitgescholden en/of vernederd
dat dat kleineren, uitschelden en/of vernederen zelfstandig zou kunnen hebben
geleid tot effecten, die als benadeling van de gezondheid zoals ten laste
gelegd mogen worden gekwalificeerd, is niet voorhanden.

9. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de subsidiair aanhef en
onder B, aanhef en onder 2 ten laste gelegde benadeling van de gezondheid.

BESLISSING:

Het hof:

Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht:

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging
ten aanzien van het primair ten laste gelegde voorzover de feiten zijn
gepleegd voor 16 februari 1987.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het primair ten laste
gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging
ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 1 en
subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 1 ten laste gelegde voorzover
de feiten zijn gepleegd voor 16 februari 1987.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het subsidiair aanhef en
onder A, aanhef en onder 1 en subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 1
ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging
ten aanzien van het subsidiair aanhef en onder A, aanhef en onder 2 en
subsidiair aanhef en onder B,
aanhef en onder 2 ten laste gelegde voorzover de feiten zijn gepleegd voor 16
februari 1993.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het subsidiair aanhef en
onder A, aanhef en onder 2 en subsidiair aanhef en onder B, aanhef en onder 2
ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging
ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feiten voorzover
gepleegd voor 16 februari 1993.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte overigens het meer subsidiair ten
laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.

Rechters

Mrs. Huurman-van Asten, Harmsen, Ficq