Instantie: Rechtbank Leeuwarden, 21 maart 2001

Instantie

Rechtbank Leeuwarden

Samenvatting


De man heeft verzocht om vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en
het minderjarige kind K. (hij heeft K. verwekt maar niet erkend). In geschil
hierbij is onder meer de vraag of er sprake is van een nauwe persoonlijke
betrekking tussen de man en de minderjarige in de zin van artikel 1:377f BW.
Gebleken is dat de man K. maar één keer kort heeft gezien, toen deze twee
weken oud was, bij welk contact hij K. zelfs niet heeft aangeraakt. Ook is
hij niet betrokken geweest bij de geboorte. Daarom concludeert de rechtbank
dat de man geen band met de minderjarige zelf heeft opgebouwd die kan worden
aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking. De enkele omstandigheid dat
hij de verwekker is levert die betrekking ook niet op.
Ook de relatie die de man en de vrouw voor de geboorte van de minderjarige
hadden brengt niet mee dat er een nauwe persoonlijke betrekking als hiervoor
bedoeld moet worden aangenomen.

Volledige tekst

PROCESGANG

De man heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoekschrift ertoe
strekkende dat een omgangsregeling zal worden vastgesteld tussen hem en de
minderjarige [personalia minderjarige]. De vrouw heeft een verweerschrift
ingediend. Behandeling vond plaats ter terechtzitting met gesloten deuren van
deze enkelvoudige kamer op 11 januari 2001 en 8 februari 2001.
Bij de stukken bevinden zich brieven d.d. 15 november 2000, 4 december 2000
en 11 december 2000, van mr. J.F. Rouwé-Danes, brieven d.d. 20 november 2000,
8 januari 2001 en 9 januari 2001, van mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops, en een
brief d.d. 21 december 2000, van mr. P. Stehouwer.

RECHTSOVERWEGINGEN

Naar aanleiding van het ter terechtzitting verhandelde en gelet op de
aanwezige bescheiden overweegt de rechtbank het volgende.
1. In geschil is onder meer de vraag of er sprake is van een nauwe
persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige in de zin van
artikel 1:377f BW.
2. Gebleken is dat de man de minderjarige maar één keer kort op een
politiebureau heeft gezien, toen deze twee weken oud was, bij welk contact
hij de minderjarige zelfs niet heeft aangeraakt. Ook is de man niet betrokken
geweest bij de geboorte. Ook de enkele omstandigheid dat de man de verwekker
is van de minderjarige levert niet een dergelijke betrekking op.
3. Ten aanzien van de vraag of de relatie die de man en de vrouw voor de
geboorte van de minderjarige hadden met zich meebrengt dat er een nauwe
persoonlijke betrekking als bovenbedoeld moet worden aangenomen overweegt de
rechtbank als volgt. Partijen verschillen van mening over de aard en de
intensiteit van de relatie die zij hebben gehad. De man stelt dat partijen
anderhalf jaar feitelijk hebben samengewoond in die zin dat hij meerdere
dagen per week bij de vrouw verbleef. Niet geheel duidelijk is op welke
periode hij precies doelt. Ook stelt hij dat partijen in oktober 1998 een
Islamitisch huwelijk hebben gesloten. De vrouw ontkent dat er sprake is van
een dergelijk huwelijk. Zij heeft gesteld dat partijen een min of meer hechte
relatie hebben gehad van 27 juli 1998 tot 24 december 1998 en vervolgens tot
26 februari 1999 een “knipperlichtrelatie” waarbij het ongeveer de helft van
de tijd “aan” was tussen hen. Na 26 februari 1999 zagen partijen elkaar niet
meer. Op 21 mei 1999 hadden zij evenwel, na een toevallige ontmoeting,
geslachtsgemeenschap, waardoor de vrouw zwanger raakte. Volgens de vrouw is
zij op 7 juli 1999 door de man bedreigd met een mes en mishandeld. Hierna is
de vrouw uit angst voor de man bij haar ouders gaan wonen en heeft zij
contact met hem vermeden. De man ontkent de gestelde bedreiging en
mishandeling en beweert gedurende de zwangerschap buiten medeweten van de
ouders van de vrouw nog intiem contact met haar te hebben gehad.
4. Dat partijen elkaar in de periode voor 21 mei 1999 gedurende bijna drie
maanden niet hebben gezien is door de man niet weersproken. Ook heeft hij
geen feiten aangevoerd die impliceren dat partijen in die maanden wel contact
hebben gehad. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat ten tijde van de
verwekking geen sprake was van een zodanige relatie tussen partijen dat deze
in voldoende mate op één lijn kan worden gesteld met een huwelijk.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, voor zover er sprake is geweest
van contacten tussen partijen tijdens de zwangerschap, zoals de man beweert,
dit niet kan leiden tot de
gevolgtrekking dat partijen toen een in voldoende mate met een huwelijk
gelijk te stellen relatie onderhielden, althans een relatie waaruit een nauwe
persoonlijke betrekking tussen
de man en de minderjarige zou kunnen ontstaan.
6. Voor zover moet worden aangenomen dat er sprake is van een Islamitisch
huwelijk tussen partijen -de man heeft geen enkel zinnig bewijsstuk terzake
overgelegd- heeft dit geen rechtskracht hier te lande. Weliswaar zegt het
iets over de intenties die partijen in oktober 1998 hadden, maar het doet
niets af aan de omstandigheid dat de aard van hun verhouding zich nadien
ingrijpend heeft gewijzigd.
7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de
omstandigheden voor en na de geboorte van de minderjarige, zowel afzonderlijk
als in onderlinge samenhang bezien, niet de conclusie kunnen dragen dat er
een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan tussen de man en de
minderjarige in de zin van artikel 1:377f BW.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding in te gaan op het door de man gedane
bewijsaanbod, nu bewijs van zijn stellingen niet zal kunnen leiden tot een
ander oordeel.
9. Op grond van het bovenstaande zal de man niet-ontvankelijk worden
verklaard.
10. De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden, nu het een
familierechtelijke kwestie betreft.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mr. Brons