Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 15 februari 2001

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Verdachte, werkzaam in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, heeft
ontucht gepleegd met twee vrouwen die bij hem in therapie waren juist vanwege
traumatische ervaringen uit het verleden op seksueel gebied. Vordering van de
benadeelde partij wordt als zijnde niet eenvoudig niet-ontvankelijk
verklaard. Acht maanden gevangenisstraf en ontzetting van het recht tot
uitoefening van het beroep als therapeut voor vijf jaar. Verdachte heeft
cassatieberoep ingesteld.

Volledige tekst

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de
arrondissementsrechtbank te Haarlem van 27 september 1999 in de strafzaak
onder parketnummer tegen R. zonder bekende woon -of verblijfplaats hier te
lande.

DE OMVANG VAN HET HOGER BEROEP

Het namens de verdachte ingestelde hoger beroep is, zoals de raadsman van
verdachte ter terechtzitting, in hoger beroep heeft verklaard, niet gericht
tegen de vrijspraak van de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten.

HET ONDERZOEK VAN DE ZAAK

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
in eerste aanleg van 13 september 1999 en in hoger beroep van 1 februari
2001.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van
hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

DE TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd
hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder 1 en 6. Van de
dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier
overgenomen.

HET VONNIS WAARVAN BEROEP

Het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof
onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet
geheel verenigt.

DE BEWIJSLEVERING

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 6
tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij:
l. op tijdstippen in de periode van 18 oktober 1994 tot en met 1 februari
1996 te Uitgeest, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of
maatschappelijke zorg, telkens ontucht heeft gepleegd met X, die zich als
patiënte en/of cliënte aan verdachte’s hulp en zorg had toevertrouwd, immers
heeft hij de vagina van die X betast en zijn vingers in de vagina van die X
gestopt en zijn penis in de mond van die X gestopt en de vagina van die X
gelikt en zijn tong in de mond van die X gestopt;

6. in de periode van 1 februari 1995 tot 31 december 1995 te Uitgeest,
terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke
zorg, ontucht heeft gepleegd met X die zich als patiënte en/of cliënte aan
verdachte’s hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij de vagina van die
X betast en zijn tong in de mond van die X gestopt en zijn vingers in de
vagina van die X gestopt.

Hetgeen onder 1 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De
verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft
begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

NADERE BEWIJSOVERWEGING

Het hof grondt zijn oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend
bewezen is mede op de verklaringen van X en X. Het hof acht die verklaringen
in zoverre betrouwbaar. De raadsman heeft – overeenkomstig de door hem
overgelegde pleitnota -aangevoerd dat de verklaringen van X ongeloofwaardig,
onwaarachtig en tegenstrijdig en de verklaringen van X dubieus en onzuiver
zijn en dat beide verklaringen zouden berusten op fictie, een herbeleven van
hun sexueel traumatische verleden, maar nu met verdachte als dader. Het hof
verwerpt dit standpunt. De verklaringen van X respectievelijk X zijn
gedetailleerd en consistent en vertonen zodanige parallellen, dat moet worden
aangenomen dat die berusten op hetgeen zij in werkelijkheid hebben ervaren.
De betrokken verklaringen vinden ook steun in de inhoud van een brief van 15
november 1997 van de echtgenote tevens collega van verdachte aan X waarin zij
onder meer schrijft ‘woest’ te zijn op verdachte, omdat hij grenzen heeft
overschreden, alsmede – voor zover het de verklaringen van X betreft – in
door haar telkens na de therapie geschreven en aan verdachte toegezonden
verslagen. Ten aanzien van de genoemde parallellen is tenslotte nog van
belang dat X en X elkaar voor het eerst hebben gezien tijdens de behandeling
van deze zaak bij de rechtbank te Haarlem.

De raadsman heeft voorts betoogd dat, mocht datgene wat in de aangiften staat
vermeld waar zijn, dit geen ontucht oplevert in de zin van artikel 249 van
het Wetboek van Strafrecht, omdat de verweten gedragingen niet plaatsvonden
binnen een relatie therapeut/patiënt, nu er bij zowel verdachte enerzijds als
X en X anderzijds sprake was van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van
afhankelijkheid, zoals die bij een dergelijke relatie in meer of mindere mate
bestaat, niet van invloed is geweest.

Het hof verwerpt dit betoog en overweegt hieromtrent het volgende. De
verdachte heeft ter gelegenheid van zijn verhoor in hoger beroep verklaard
dat hij, in de perioden dat X en X zijn patiënten waren in de gezondheidszorg
en maatschappelijke zorg werkzaam was en dat beide vrouwen bij hem een
therapeutische behandeling ondergingen om de gevolgen van seksueel misbruik
in hun jeugd te verwerken. Bij deze behandeling waren X onderscheidenlijk X
functioneel van verdachte als therapeut afhankelijk. Aldus moet worden
aangenomen dat er tussen verdachte en X respectievelijk X een relatie bestond
als bedoeld in artikel 249, lid 2, aanhef en onder 3 van het Wetboek van
Strafrecht.

Ten slotte heeft de raadsman nog aangevoerd dat als moet worden aangenomen
dat de verklaringen van de aangeefsters op waarheid berusten, er geen sprake
is van ontucht, omdat het aanraken van de vagina volgens hen plaatsvond in
het kader van verdachte’s therapie.

Het hof deelt het standpunt van de raadsman niet. Als uitgangspunt geldt dat
het welbewust aanraken van de vagina in zijn algemeenheid ontucht oplevert.
Slechts in bijzondere gevallen – waarvan in de onderhavige zaak niet is
gebleken – kan dat anders liggen. Verdachte stelt overigens ook niet dat
dergelijke aanrakingen door de therapie gerechtvaardigd werden. Derhalve
wordt ook dit verweer verworpen.

DE STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:

– zowel ten aanzien van feit 1 als feit 6 -: ontucht plegen, als degene die
werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand die
zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd,
meermalen gepleegd.

DE STRAFBARHEID VAN DE VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

DE OP TE LEGGEN STRAFFEN

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van
de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en
gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het
onderzoek ter terechtzitting alsmede uit het omtrent de verdachte opgemaakte
rapport van S. Timmers, psychiater te Haarlem, van 4 november 1998, is
gebleken.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft gedurende een lange periode ontucht gepleegd met twee vrouwen
die bij hem in therapie waren. Door aldus te handelen heeft verdachte de
lichamelijke en seksuele integriteit van zijn patiënten geschonden en op
grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat dezen in hem stelden. De
gedragingen van verdachte zijn te meer verwerpelijk nu beide patiënten hun
toevlucht tot hem hadden genomen juist wegens traumatische ervaringen uit het
verleden op hetzelfde terrein. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts
gebleken dat de beide vrouwen in de periode dat zij onder behandeling van
verdachte waren. niet of onvoldoende in staat waren aan te geven dat
verdachte grensoverschrijdend handelde en dat verdachte ten aanzien van een
van hen geen acht sloeg op de door haar gegeven signalen dat hij in zijn
behandeling te ver ging.
Aannemelijk is dat als gevolg van de gedragingen van verdachte aan de beide
slachtoffers extra psychisch leed is aangedaan. Onder die omstandigheden en
mede in aanmerking genomen dat verdachte in het verleden al voor een
soortgelijk delict is veroordeeld – zij het lang geleden – komt alleen een
vrijheidsbenemende straf in aanmerking. De rechtbank heeft de duur daarvan op
juiste wijze bepaald op acht maanden. De verdachte heeft een aanbod gedaan
tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Reeds op grond
van de duur van de door het hof op te leggen gevangenisstraf, wordt het
aanbod afgewezen.
Gelet op het vorenstaande en om de kans op herhaling voor zoveel als mogelijk
is te beperken, is het hof van oordeel dat naast een vrijheidsbenemende
straf, tevens als bijkomende straf de ontzetting van het recht het beroep van
therapeut uit te oefenen voor de duur van vijf jaren, op haar plaats is.

DE TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De opgelegde straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 28, 31,
57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE VORDERINGEN TOT SCHADEVERGOEDING

X heeft haar vordering als benadeelde partij in hoger beroep niet
gehandhaafd, zodat daarop niet behoeft te worden beslist.

X heeft zich, als benadeelde partij in deze straf zaak gevoegd en in eerste
aanleg een vordering ingediend tot een bedrag van ƒ 27.014. Blijkens het
voegingsformulier in hoger beroep is de vordering verhoogd tot een bedrag van
ƒ 75.000. Bij de behandeling in hoger beroep heeft de benadeelde partij
verklaard dat zij haar vordering tot het oorspronkelijke bedrag van ƒ 27.014
wenst te handhaven en daarop in ieder geval een voorschot wenst te ontvangen
van ƒ 7.500 om de kosten van de therapie die zij nu ondergaat te betalen.

De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.

Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade, voor zover rechtstreeks
het gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, niet eenvoudig valt te
bepalen en dat de vordering van de benadeelde partij zich derhalve niet leent
voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij dient daarom in
haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. De vordering kan
slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

DE BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen, en doet, opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 6
tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1
en 6 X eer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten
oplevert.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor
strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (ACHT)
MAANDEN.

Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij
de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep als
therapeut voor de tijd van 5 (VIJF) JAREN.

Verklaart de benadeelde partij X niet ontvankelijk in haar vordering.

Dagvaarding verdachte

Arrondissementsparket

Hierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op maandag 14 juni 1999
te 13.40uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de
arrondissementsrechtbank te Haarlem, Jansstraat 81, H-zaal, teneinde terecht
te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven.

Ik verwijs naar de mededelingen onder 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9 en 10, op de
achterzijde van dit blad.
De officier van justitie

Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat

1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 oktober
1994 tot en X et 1 februari 1996 te Uitgeest, terwijl hij toen werkzaam was
in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft
gepleegd X et X, die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachte’s hulp
en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens) de vagina van die X
betast en/of (telkens) zijn vinger(s) in de vagina van die X gestopt en/of
(telkens) zijn penis in de mond van die X gestopt/gebracht en/of heeft hij,
verdachte, (telkens) de vagina van die X gelikt en/of (telkens) zijn tong in
de mond van die X gestopt/geduwd;
art. 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

2. Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1995 tot en X et 1 januari
1996 te Uitgeest door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) X heeft gedwongen
tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die X
hebbende verdachte die X gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes
vinger(s) in de vagina van die X duwde/bracht en bestaande dat X of die
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (onverhoeds) (met zijn volle
gewicht) op die X is gaan liggen on/of (aldus) voor die X een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht.

3. hij op een of X eer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
1992 tot en X et 1 oktober 1995 te Uitgeest, terwijl hij toen werkzaam was in
de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft
gepleegd met X, die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachte’s hulp
en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens) de vagina van die X
betast en/of (telkens) zijn tong in de mond van die X gestopt/geduwd;

art. 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

4. hij in of omstreeks de periode 1 september 1990 tot 1 oktober 1992 vier,
althans een of X eerdere ke(e)r(en) te Uitgeest (telkens) door geweld en/of
bedreiging met geweld een vrouw, te weten X ‘, heeft gedwongen met hem buiten
echt vleselijke gemeenschap te hebben, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die X vast pakte en/of op de
grond gooide/duwde en/of zijn hand(en) voor de mond van die X hield en/of
(met zijn volle gewicht) op die X is gaan liggen;
art 242 Wetboek van Strafrecht

5. hij in of omstreeks de periode van 01 december 1991 tot 1 oktober 1992 te
Uitgeest, meerdere keren, althans een keer terwijl hij toen werkzaam was in
de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met
X., die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte’s hulp en/of zorg had
toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, de vagina van die X betast en/of
zijn vinger(s) in de vagina van die X gestopt en/of de borst(en) van die X
betast en/of heeft hij, verdachte een keer X zijn penis laten wassen;
art. 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

6. hij in of omstreeks de periode van 01 februari 1995 tot 31 december 1995
te Uitgeest, terwijl bij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of
maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met X die zich als patiënt
en/of cliënt aan verdachte’s hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft
hij (telkens) de vagina en/of borst(en) van die X betast en/of zijn vinger(s)
in de vagina van die X gestopt;
art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

Rechters

Mrs. Koolschijn, IJland-van Veen, Ingelse