Instantie: Rechtbank Zutphen, 22 januari 2001

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


B&W Zutphen hebben eiseres gedeeltelijk ontheffing verleend van de
arbeidsverplichting van de Abw. De periode tot de zomervakantie 2000 is
aangemerkt als oriëntatiefase, waarin van eiseres werd verlangd dat zij het
vrijwilligerswerk dat zij als handwerkbegeleidster voor maximaal vier uur per
week verrichtte zou voortzetten. In september 2000 zou een evaluatie
plaatsvinden en vervolgens zou een nieuw traject worden vastgelegd. De
evaluatie en de aangekondigde besluitvorming zijn echter uitgebleven in
afwachting van door B&W gevraagd medisch advies. Ter zitting is namens B&W
verklaard dat dit betekent dat eiseres vanaf september 2000 weer volledig is
ontheven van de verplichtingen van artikel 113 lid 1 Abw. De rechtbank
oordeelt dat, gelet op het feit dat aan eiseres geen verplichting (meer) is
opgelegd, zij geen procesbelang heeft bij behandeling van haar beroep. Dit
wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. B&W worden wel veroordeeld in de
proceskosten omdat het instellen van het beroep noodzakelijk is geweest om
duidelijkheid te verkrijgen omtrent de precieze strekking van de
besluitvorming van B&W.

Volledige tekst

1. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT

Besluit van verweerder van 27 juni 2000.

2. FEITEN

Eiseres ontvangt een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Bij
besluit van 29 maart 2000 heeft verweerder besloten aan eiseres, die tot dat
moment volledig was ontheven van die verplichtingen, de verplichtingen op te
leggen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw. Tegen dat besluit
heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar gedeeltelijk
gegrond verklaard en besloten eiseres “niet de volledige arbeidsverplichting
op te leggen maar tot september 2000 te beginnen met een oriëntatiefase in
overleg met de trajectconsulent’.

3. PROCESVERLOOP

Namens eiseres heeft mw. mr. A. van Bon-Moors, advocaat te Nijmegen, beroep
ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden. Verweerder
heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift
ingezonden. Desgevraagd heeft verweerder deze stukken nadien aangevuld.

Het beroep is behandeld ter zitting van 9 januari 2001, waar eiseres in
persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bon-Moors voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heren B.H.P.G. Buiting
en A.G. Roesink.

4. GRONDEN

De rechtbank overweegt het volgende.
Naar ter zitting namens verweerder is toegelicht houdt het bestreden besluit
in een gedeeltelijke ontheffing van de verplichtingen van artikel 113, eerste
lid, van de Abw.
De periode tot de zomervakantie 2000 is aangemerkt als oriëntatiefase, waarin
van eiseres slechts werd verlangd dat zij het vrijwilligerswerk dat zij als
handwerkbegeleidster voor maximaal 4 uur per week reeds verrichtte op de
vrije school X te Zutphen zou voortzetten. In september 2000 zou een
evaluatie plaatsvinden en vervolgens zou een nieuw traject worden vastgelegd.

Ter zitting is gebleken dat die beoogde evaluatie, evenals nader
besluitvorming, is uitgebleven in afwachting van door verweerder inmiddels
gevraagd medisch advies.

Desgevraagd is daarop namens verweerder ter zitting verklaard dat het
bestreden besluit aldus moet worden begrepen dat vanaf september 2000 geldt
dat eiseres (weer) volledig is ontheven van de verplichtingen van artikel
113, eerste lid, van de Abw.
Verder is namens verweerder verklaard dat eiseres zich tot september 2000
heeft gehouden aan de ingevolge het bestreden besluit voor haar geldende
verplichtingen.

Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres, die blijkens
haar beroep meent volledig vrijgesteld te moeten worden van de verplichtingen
van artikel 113, eerste lid, van de Abw, geen procesbelang meer heeft bij een
inhoudelijke beoordeling van dat beroep.

Bezwaren tegen het door verweerder mogelijk in de toekomst (weer) geheel of
gedeeltelijk opleggen van de arbeidsverplichtng dienen in het kader van de
daartoe strekkende toekomstige besluitvorming aan de orde te komen.

Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het griffiegeld zal door verweerders gemeente aan eiseres dienen te worden
vergoed, nu het instellen van het beroep noodzakelijk is geweest om
duidelijkheid te verkrijgen omtrent de precieze strekking van verweerders
besluitvorming. Om dezelfde reden is er aanleiding om verweerder te
veroordelen in kosten die eiseres in verband met do behandeling van het
beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank
ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor
van 1 wordt gehanteerd.

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is
aangegeven.

5. BESLISSING

De rechtbank,

rechtdoende:
– verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
– bepaalt dat de gemeente Zutphen het betaalde griffierecht vanƒ 60 aan
eiseres vergoedt;
– veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van ƒ
1.420 te betalen door de gemeente Zutphen.

Rechters

Mr. Lambooij