Instantie: Rechtbank Groningen, 5 januari 2001

Instantie

Rechtbank Groningen

Samenvatting


Eiser verzorgt samen met zijn echtgenote negen minderjarige (deels
gehandicapte) pleegkinderen. Hij heeft om die reden een gedeeltelijke
arbeidsverplichting van 20 uur. Zijn echtgenote is volledig vrijgesteld,
conform het beleid van de gemeente, omdat zij ouder is dan 40 jaar en
gedurende minimaal 12 jaar niet georiënteerd is geweest op de arbeidsmarkt.
Eiser is van mening dat ook hij volledig vrijgesteld dient te worden in
verband met de zorg voor de kinderen. De rechtbank, die zich terughoudend
opstelt omdat het hier een discretionaire bevoegdheid van de gemeente
betreft, oordeelt dat eiser niet voldoet aan de criteria die zijn vastgelegd
in het beleidsinstructieboek van de gemeente Groningen, zodat in beginsel
volledige beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt geldt. Van belang daarbij is
dat de echtgenote van eiser volledig is vrijgesteld zodat zij de zorg van de
kinderen grotendeels op zich kan nemen. Verder gaan de kinderen naar school
en worden de gehandicapte kinderen gehaald en gebracht met een busje. Tot
slot overweegt de rechtbank dat het maatschappelijke probleem van het tekort
aan pleeggezinnen en het onbetaald blijven van deze vorm van pleegzorg niet
op de ABW dient te worden afgewenteld.

Volledige tekst

1. PROCESVERLOOP

Verweerders hebben bij besluit van 17 december 1999, kenmerk
HIE241046M01/6/JZ/DZ/SZ99.88243, het bezwaar van eiser tegen hun besluit van
16 februari 1999 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 26 januari 2000 op nader
in het beroepschrift aangegeven gronden beroep ingesteld.

Verweerders hebben op 25 februari 2000 de op de zaak betrekking hebbende
stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.

Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend,
door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de
rechtbank van 28 november 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door J. Bolks en R.J. van der
Veen.

2. RECHTSOVERWEGINGEN

Feiten.

Bij besluit van 16 februari 1999 is aan eiser en zijn partner met ingang van
8 februari 1999 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw)
toegekend naar de norm voor gehuwden. Daarbij is de partner van eiser
vrijgesteld van de verplichtingen genoemd in artikel 113, eerste lid, onder a
tot en met f, Abw, omdat zij gedurende ten minste 12 jaar niet georiënteerd
is geweest op de arbeidsmarkt en voorts ouder is dan 40 jaar. In verband met
de zorg voor -in elk geval- 9 minderjarige pleegkinderen die eiser en zijn
partner op zich hebben genomen zijn even bedoelde verplichtingen aan eiser
slechts voor 20 uur per week opgelegd.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 maart 1999 bezwaar
aangetekend.

Bij het thans bestreden besluit hebben verweerders dit bezwaar ongegrond
verklaard.

Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft – samengevat – aangevoerd dat
verweerders hem om redenen van sociale aard – de zorg voor de pleegkinderen –
geheel van de arbeidsverplichtingen hadden moeten vrijstellen. Verweerders
hebben naar eisers meningonvoldoende rekening gehouden met zijn belang, dat,
zo heeft hij betoogd, mede een maatschappelijk belang is.

Verweerders zijn daarentegen – samengevat – van mening dat zij door eiser
gedeeltelijk van de arbeidsverplichtingen vrij te stellen en een
arbeidsverplichting van 20 uur per week op te leggen voldoende rekening met
de bijzondere omstandigheden van eiser hebben gehouden.

Wettelijk kader.

Op grond van artikel 7, eerste lid, Abw heeft iedere Nederlander die hier te
lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet
over de middelen
beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op
bijstand van overheidswege.

In artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, Abw is ten
aanzien van degene die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is
aangewezen op arbeid in
dienstbetrekking, een aantal verplichtingen opgenomen ter verkrijging van
arbeid in dienstbetrekking.

Op grond van artikel 107, eerste lid, Abw kunnen burgemeester en wethouders
besluiten dergelijke verplichtingen niet op te leggen, dan wel daarvan
tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel
aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om
redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.

Beoordeling van het geschil.

Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerders eiser om redenen van
sociale aard, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, Abw, volledig van de
arbeidsplicht hadden moeten ontheffen.

De rechtbank stelt voorop dat het hier een discretionaire bevoegdheid van
verweerders betreft. Het gebruik dat van deze bevoegdheid is gemaakt dient de
rechtbank daarom terughoudend te toetsen.

Blijkens het beleidsinstructieboek van de gemeente Groningen “Marge is
Regel”, wordt in ieder geval een volledige ontheffing verleend aan
belanghebbenden ouder dan 57 1/2 jaar en aan belanghebbenden ouder dan 40
jaar die als partner van een kostwinner twaalf jaar of langer enkel de zorg
voor de huishouding op zich hebben genomen. Daarnaast geldt op grond van
artikel 107, tweede lid, Abw geen arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met
de volledige zorg voor kinderen jonger dan vijf jaar. Voor degene die niet
aan een van deze eisen voldoet geldt in beginsel een volledige
beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt.

Nu eiser niet aan de in het beleid genoemde criteria voldoet, geldt voor hem
derhalve krachtens de regelgeving en het daarop gebaseerde beleid in beginsel
de volledige arbeidsverplichting. Verweerders hebben eiser evenwel in verband
met de zorg voor de pleegkinderen met toepassing van artikel 107, eerste lid,
Abw gedeeltelijk ontheven van de krachtens de wet geldende
arbeidsverplichtingen.

Het staat vast dat de partner van eiser op grond van het onderhavige beleid
reeds volledig van de arbeidsplicht is vrijgesteld, zodat mag worden
aangenomen dat zij – in ieder geval voor een belangrijk deel – de zorg van de
pleegkinderen op zich kan nemen. Verder heeft eiser ter zitting desgevraagd
bevestigd dat de kinderen overdag naar school gaan. De kinderen met een
handicap of leermoeilijkheden worden met een busje opgehaald en weer thuis
gebracht.

Onder deze omstandigheden en mede gelet op een van de aan de Abw ten
grondslag liggende uitgangspunten dat een ieder zelf verantwoordelijk is voor
de voorziening in de
kosten van het bestaan, oordeelt de rechtbank het niet onredelijk dat
verweerders eiser niet geheel, doch gedeeltelijk van de op grond van de wet
geldende arbeidsverplichtingen hebben ontheven. Daarbij tekent de rechtbank
aan dat het door eiser gesignaleerde maatschappelijke probleem van het tekort
aan pleeggezinnen en -daarmee samenhangend- het onbetaald blijven van deze
vorm van pleegzorg naar haar oordeel niet op de Abw dient te worden
afgewenteld.

Gelet op het vorenoverwogene hebben verweerders na afweging van de betrokken
belangen in redelijkheid het bestreden besluit kunnen nemen.

Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard.

3. BESLISSING

De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige
kamer,

RECHT DOENDE,

verklaart het beroep ongegrond.

Rechters

Mr. Laman