Instantie: Pres. Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem, 5 januari 2001

Instantie

Pres. Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem

Samenvatting


De aanvraag van verzoekster, een jonge Marokkaanse vrouw, is buiten
behandeling gesteld vanwege het ontbreken van een machtiging voorlopig
verblijf. Ter ondersteuning van haar beroep op de hardheidsclausule voert zij
onder andere aan problemen met haar familie in Marokko te kunnen verwachten
omdat zij haar maagdelijkheid heeft verloren. Naar het oordeel van de
president is voor twijfel vatbaar of van verzoekster verlangd kan worden dat
zij naar Marokko terugkeert om aldaar een mvv aan te vragen. Daarbij zijn van
belang de duur van de procedure, de vraag of verzoekster zich gedurende deze
periode zelfstandig staande zal kunnen houden, de psychische problemen
waarmee zij nu al kampt en de vrees opnieuw te zullen worden uitgehuwelijkt
en/of door haar familie te worden mishandeld of gedood. Het verzoek om een
voorlopige voorziening wordt toegewezen.

Volledige tekst

GEGEVENS INZAKE HET GEDING

1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende de
behandeling van het bezwaarschrift van verzoekster tegen de beschikking tot
buiten behandeling stelling van de aanvraag om verlening van een vergunning
tot verblijf met als doel: humanitaire redenen. Verzocht wordt om schorsing
van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten
totdat op het bezwaarschrift is beslist.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en
in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek met
toepassing van artikel 33b Vw.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21
december 2000. Ter zitting hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun
gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.

2. OVERWEGINGEN

2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan
een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt,
de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet
op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw blijft uitzetting
achterwege, indien het bezwaar tegen de buiten behandeling stelling van de
aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Voorts dient uitzetting
achterwege te blijven ingeval deze anderszins in strijd is met het recht.
2.3 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb kan een aanvraag buiten
behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig
wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien
de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van
de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de
gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn
de aanvraag aan te vullen.
2.4 Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw kan een aanvraag om een vergunning
tot verblijf slechts in behandeling worden genomen indien de vreemdeling
beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv),
welke de vreemdeling heeft aangevraagd en welke is verstrekt door de
Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van
herkomst of van bestendig verblijf van de vreemdeling.
2.5 Krachtens artikel 16a, zesde lid, Vw kan in zeer bijzondere, individuele
gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden
afgezien van het mvv-vereiste (de zogenoemde hardheidsclausule).
2.6 Verzoekster heeft op 28 juni 2000 bij de Korpschef van de RegioPolitie
Kennemerland een aanvraag om een vergunning tot verblijf met als doel:
humanitaire redenen ingediend. Verzoekster is vervolgens in de gelegenheid
gesteld om uiterlijk op 12 juli 2000 haar aanvraag, die zij niet vergezeld
had doen gaan van een mvv, te completeren. Bij beschikking van 19 juli 2000
is de aanvraag van verzoekster buiten behandeling gesteld wegens het
ontbreken van een mvv. Bij schrijven van 1 augustus 2000 heeft verzoekster
tegen voornoemde beschikking bezwaar aangetekend.
2.7 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder verzoekster, die
een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule, had dienen vrij te stellen
van het mvv-vereiste.
2.8 Verzoekster heeft ter ondersteuning van het beroep op de
hardheidsclausule en ter zitting het volgende aangevoerd. Verzoekster behoort
tot de Berberse gemeenschap in Marokko. Op vijftienjarige leeftijd is zij
uitgehuwelijkt aan een man van tweeënvijftig jaar, die al drie vrouwen had.
Verzoekster heeft zich tegen dit huwelijk verzet als gevolg waarvan een
conflict met haar vader is ontstaan. Verzoekster is diverse malen ernstig
door haar vader mishandeld. Zij heeft een zelfmoordpoging gedaan door een
naald in te slikken, welke operatief uit haar maag is verwijderd. Verzoekster
is vervolgens haar ouderlijk huis ontvlucht. Zij is met een visum voor
familiebezoek naar Duitsland gereisd, alwaar zij een of twee maanden bij haar
broer en diens vrouw heeft gewoond. Zij kon daar niet blijven, reden waarom
zij naar Nederland is gekomen, alwaar een zuster van haar verblijft. Hier te
lande is zij een relatie aangegaan met een man met wie zij voornemens was te
huwen. Omdat de relatie van zijn kant niet gemeend bleek te zijn, heeft het
huwelijk geen doorgang gevonden. Verzoekster is inmiddels geen maagd meer,
hetgeen binnen de Berberse gemeenschap een grote schande is. Verzoekster
heeft geen opleiding gevolgd en heeft geen vast adres. Zij verblijft nu eens
bij haar zuster, dan weer bij vriendin. Zij is onder behandeling bij het
RIAGG. Bij een gedwongen terugkeer naar Marokko zal haar vader haar wederom
willen uithuwelijken. Alsdan zal onderzocht worden of zij nog steeds maagd
is. Haar familie in Marokko zal haar mishandelen of doden zodra blijkt dat
zij geen maagd meer is. Al haar familieleden wonen bij elkaar in dezelfde
stad; daarbuiten kent zij niemand bij wie zij zou kunnen verblijven. Het is
voor verzoekster onmogelijk om als alleenstaande vrouw op zichzelf te wonen
in Marokko. Indien zij in een hotel zou moeten overnachten, zou zij bovendien
als prostituee worden gezien. Verzoekster is ervan overtuigd dat haar vader
haar in Marokko zal weten te vinden.
2.9 Naar het voorlopig oordeel van de president is voor twijfel vatbaar of
van verzoekster verlangd kan worden dat zij naar Marokko terugkeert om aldaar
een mvv aan te vragen, gelet op het navolgende. Allereerst heeft verweerder
geen inzicht kunnen geven in de duur van de procedure ter verkrijging van een
mvv in Marokko. Vooralsnog moet ervan worden uitgegaan dat daarmee vele
maanden zijn gemoeid. Het is de vraag of verzoekster zich gedurende die
periode zelfstandig zal kunnen staande houden. Verzoekster is weliswaar
meerderjarig maar heeft niet eerder op zichzelf gewoond. Thans is zij
aangewezen op haar zuster en haar vriendin alhier. Verzoekster vreest na
terugkeer als alleenstaande Berberse vrouw, die haar maagdelijkheid heeft
verloren, sociaal-maatschappelijke problemen te ondervinden. Betwijfeld kan
worden of zij tegen dergelijke problemen zal zijn opgewassen, nu verzoekster
thans reeds met psychische problemen kampt. Zo is zij in behandeling bij het
RIAGG en heeft zij eerder al een zelfmoordpoging ondernomen. Daar komt nog
bij dat verzoekster vreest opnieuw te zullen worden uitgehuwelijkt danwel
door haar familie in Marokko te worden mishandeld en/of gedood.
De bezwaarfase zal bij uitstek gelegenheid kunnen bieden om meer inzicht te
verkrijgen in de achtergronden van dit bijzondere geval, in het bijzonder
door verzoekster te horen. Hoewel daarmee nog niet gezegd is dat het beroep
van verzoekster op de hardheids-clausule uiteindelijk zal slagen, acht de
president vooralsnog het belang van verzoekster om die bezwaarfase in
Nederland af te wachten, in de gegeven omstandigheden groter dan het belang
van verweerder bij voortijdige verwijdering uit Nederland. Mitsdien zal de
gevraagde voorziening worden toegewezen.
2.10 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde
Besluit vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, wegingsfactor l). Aangezien ten behoeve van
verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand,
dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit
bedrag te geschieden aan de griffier.
2.11 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82,
vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoekster het betaalde
griffierecht ad ƒ 225 zal vergoeden.

BESLISSING

De fungerend president:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat
verzoekster de beslissing op het tegen het besluit van 19 juli 2000
ingediende bezwaarschrift, alsmede de termijn gedurende welke tegen die
beslissing een beroepschrift kan worden ingediend, in Nederland zal mogen
afwachten;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420 onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier
van deze rechtbank, nevenzittings plaats Haarlem, dient te vergoeden;
3.3 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door verzoekster betaalde griffierecht ad ƒ 225.

Rechters

Mr. Hilberts-de Jong