Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 3 januari 2001

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Beroep tegen afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf door minderjarige
dochter, geboren in 1986, met als doel verblijf bij ouders. De vader
verblijft sinds 1966 in Nederland, de moeder is in 1991 gevolgd en heeft
eiseres toen in Marokko achtergelaten bij haar grootmoeder. Pas in 1997 zijn
er aantoonbare pogingen ondernomen om eiseres over te laten komen. In geschil
is de vraag of de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar ouders is
verbroken. De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder, dat aan het
verkrijgen van kinderbijslag geen betekenis toekomt bij de beoordeling van de
vraag of een financiële bijdrage is geleverd ten behoeve van eiseres.
Verweerder miskent dat kinderbijslag eerst wordt verleend als er sprake is
van een structurele bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het
kind. Verder laat de rechtbank meewegen dat de ouders eiseres jaarlijks
hebben bezocht. Hoewel de ouders ten onrechte meenden dat zij aan het
huisvestingsvereiste moesten voldoen en zodoende onnodig lang gewacht hebben
met de overkomst van eiseres, ziet de rechtbank in deze omstandigheid een
sterke aanwijzing dat de ouders steeds de intentie hebben gehad eiseres naar
Nederland te laten komen. Hoewel de periode gedurende welke eiseres is
achtergelaten lang is, is genoegzaam aangetoond dat er geen sprake is van een
verbreking van de feitelijke gezinsband.

Volledige tekst

1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING

1.1 Aan de orde is het beroep tegen het besluit van verweerder van 26
november 1999, waarbij de niet-inwilliging van de aanvraag om eiseres een
vergunning tot verblijf te verlenen met als doel verblijf bij Marokkaanse
ouders B. en A. K. verder ook aan te duiden als referenten, is gehandhaafd.

1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en
in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29
november 2000. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun
gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.

2. OVERWEGINGEN

2.1 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend. Het door verweerder bij de toepassing van dit artikellid
gevoerde beleid is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc).

2.2 Ingevolge dit beleid, voor zover hier van belang, dient aan een aantal
voorwaarden te worden voldaan, waaronder de voorwaarde dat de gezinsband
immer is blijven voortbestaan.

2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de feitelijke gezinsband
tussen eiseres en haar ouders is verbroken. Redengevend hiertoe acht hij het
volgende.
De vader van eiseres verblijft sedert 1966 hier te lande en de moeder van
eiseres is in augustus 1991 Nederland ingereisd, met achterlating van eiseres
bij haar grootmoeder in het land van herkomst. Eerst in 1997, ruim zes jaar
later, zijn er aantoonbare pogingen ondernomen om eiseres over te laten
komen. De stelling dat eerst in november 1997 werd beschikt over een grotere
woning is niet met stukken onderbouwd. De omstandigheid dat referent niet op
de hoogte was dat hem als houder van een vergunning tot vestiging het
huisvestingsvereiste niet zou worden tegengeworpen is niet een verschoonbare
reden op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat referenten de
intentie hadden eiseres zo snel mogelijk naar Nederland te laten komen. De
opnerning van eiseres in het gezin van haar grootmoeder heeft derhalve een
duurzaam karakter. Verder is niet gebleken dat referenten sedert het vertrek
van referente naar Nederland een bijdrage leveren in de kosten van opvoeding
en levensonderhoud van eiseres. De omstandigheid dat referent kinderbijslag
ontvangt ten behoeve van eiseres is onvoldoende basis om slechts op grond
daarvan aan te nemen dat de gezinsband tussen referenten en eiseres is
blijven bestaan.
De afweging die in dit kader door de uitkerende instantie wordt gemaakt is
immers een zelfstandige toetsing op grond van eigen beleid. De bijlage bij de
brief van 29 augustus 1998 omvat slechts een zestal geldovermakingen
daterende eerst vanaf 1994. Overigens is onduidelijk of deze geldbedragen ook
daadwerkelijk bestemd waren voor eiseres, nu de kwitanties zijn gesteld op
naam van El H.K. en M.K.. Uit de overgelegde
telefoonrekeningen valt op zichzelf niet af te leiden dat er sprake is
geweest van telefonisch contact. Dat referenten eiseres jaarlijks hebben
bezocht maakt de zaak niet anders. Van betrokkenheid bij de opvoeding van
eiseres is niet of nauwelijks gebleken. Dat referente slechts tijdelijk in
verband met gezondheidsproblemen hier te lande zou verblijven maakt de zaak
niet anders.
De omstandigheid dat de grootmoeder niet langer in staat zou zijn om de
opvoeding en verzorging van eiseres op zich te nemen maakt de zaak evenmin
anders nu er overige opvangmogelijkheden in het land van herkomst zijn. Zowel
van vaders- als van moederszijde is een oom aanwezig.

2.4 De rechtbank stelt vast dat uitsluitend in geschil is of de feitelijke
gezinsband is verbroken. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat zulks
niet het geval is. Redengevend hiertoe is het volgende.

2.5 Verweerders opvatting, er op neer komend dat aan het verkrijgen van
kinderbijslag geen betekenis toekomt bij de beoordeling van de in geding
zijnde vraag of een financi’le bijdrage is geleverd ten behoeve van eiseres,
kan niet worden gevolgd. Verweerder miskent dat kinderbijslag door de
uitkerende instantie eerst wordt verleend als er sprake is van een
structurele bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
Verweerder heeft niet betwist dat kinderbijslag ten behoeve van eiseres is
verstrekt en er zijn geen aanwijzingen dat die kinderbijslag ten onrechte zou
zijn verkregen. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat referenten
in de kosten van opvoeding en verzorging van eiseres hebben voorzien.

2.6 Verder hecht de rechtbank waarde aan de omstandigheid dat referenten
eiseres jaarlijks hebben bezocht. Hoewel referenten ten onrechte hebben
gemeend dat zij aan het huisvestingsvereiste moesten voldoen en er zodoende
nodeloos lang is gewacht met de overkomst van eiseres, ziet de rechtbank in
deze omstandigheid een sterke aanwijzing dat bij referenten aldoor de
intentie heeft bestaan om eiseres naar Nederland te laten komen. De suggestie
tijdens het gehoor op het bezwaar dat het verblijf in Marokko zou zijn
geprolongeerd omdat eiseres eerst een Marokkaanse opvoeding in haar
herkomstland diende te krijgen is, zo maakt de rechtbank uit het verslag van
de hoorzitting op, veeleer van de voorzitter van de ambtelijke hoorcommissie
afkomstig dan van referenten. Referent heeft in antwoord op die vraag het
niet beschikken over passende huisvesting benadrukt.
Gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van
oordeel dat, hoewel de periode gedurende welk eiseres in het land van
herkomst is achtergelaten lang is, genoegzaam is aangetoond dat er geen
sprake is van een verbreking van de feitelijke gezinsband.

2.7 Het beroep is mitsdien gegrond.

2.8 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde
Besluit vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, wegingsfactor l).

2.9 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht
ad ƒ 210 dient te vergoeden.

BESLISSING

De rechtbank
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden beschikking;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van veertien weken opnieuw te
beslissen op het bezwaarschrift van 7 augustus 1998, met inachtneming van
hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420 onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet
voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 210.

Rechters

Mr. Miedema