Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2000

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


J. is in beroep gekomen van een beschikking waarbij is bepaald dat hij
ten behoeve van zijn twee minderjarige kinderen ƒ 250 per kind per maand
aan N. moet betalen.
J. heeft een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een aanvullende RWW-uitkering.
Hij is ruim twee jaar geleden hertrouwd. Zijn echtgenote heeft geen inkomsten.
Het hof overweegt dat de verplichting van de vader aan het onderhoud van
zijn kinderen bij te dragen zwaarder weegt dan zijn wens om zijn echtgenote
te vrijwaren van betaalde arbeid om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De huidige echtgenote heeft geen medische belemmeringen om arbeid buitenshuis
te verrichten. Zij heeft uit een eerder huwelijk een kind van 19 jaar (dat
niet meer thuis woont) en een kind van 17 jaar. Het hof is van oordeel
dat van haar kan worden verwacht dat zij tenminste ƒ 677 netto per maand
verdient, zijnde het bedrag van het verschil tussen de netto bijstandsnorm
van een alleenstaande en die van een gezin. Financieel merkt het hof de
vader hierom als alleenstaande aan.
Omdat de echtgenote van J. nog geen inkomen heeft en de eerdere beschikking
daartoe ook niet noopte, stelt het hof de te betalen kinderalimentatie
van ƒ 250 per kind per maand slechts vast met ingang van de maand volgend
op het arrest; voor de daaraan voorafgaande maanden wordt de bijdrage op
nihil gesteld.

Volledige tekst

HET GEDING

De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest en gescheiden. Aanvankelijk moest
de vader ƒ 250 per maand per kind aan alimentatie betalen voor de bij de
moeder verblijvende kinderen:
Lise, geboren op (…)1987 en
Anita, geboren op (…) 1990.
Bij beschikking van 20 juli 1999 is de bijdrage voor de kinderen door de
rechtbank met ingang van 1 februari 1999 op nihil gesteld.
Bij beschikking van 24 maart 2000 – niet op tegenspraak – is bepaald dat
de vader met ingang van 24 maart 2000 ƒ 250 per maand per kind dient te
betalen.

De vader is van die beschikking in hoger beroep gekomen en heeft verzocht
die beschikking te vernietigen.

Op 10 augustus 2000 is bij het hof ingekomen een brief met 4 bijlagen van
de advocaat van de moeder.

Op 20 september 2000 is de zaak mondeling behandeld.

Op 26 september 2000 is bij het hof ingekomen een brief van de advocaat
van de moder met een reactie op de door de vader ter zitting overgelegde
bescheiden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Het hof rondt bedragen af op hele guldens.

1. De moeder is 37 jaar oud. De minderjarigen wonen bij haar. Volgens jaaropgaven
1999 bedroeg haar inkomen ƒ 24.458.

2. De behoefte van de kinderen aan alimentatie staat als niet bestreden
vast.

3. De vader heeft een arbeidsongeschiktheidsuitkering van ƒ 1.275 netto
per maand en een werkloosheidsuitkering van gemiddeld over de periode januari
tot en met mei 2000 ƒ 1.089 netto per maand. Per 16 september 2000 is zijn
werkloosheidsuitkering omgezet in een RWW-uitkering. Hij is ruim twee jaar
geleden hertrouwd. Zijn echtgenote heeft geen inkomsten.

4. Aan lasten van de vader wordt per maand rekening gehouden met:
– ƒ 185 netto hypotheeklast,
– ƒ 175 forfaitaire woonlasten, inclusief de kosten van de vereniging van
eigenaren,
– ƒ 59 premie aanvullende ziektekostenverzekering en
– ƒ 24 begrafeniskosten

5. De verplichting van de vader aan het onderhoud van zijn kinderen bij
te dragen weegt zwaarder dan zijn wens om zijn echtgenote te vrijwaren
van betaalde arbeid om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De huidige
echtgenote van de vader heeft geen medische belemmeringen om arbeid buitenshuis
te verrichten. Zij heeft uit een eerder huwelijk een kind van 1 9 jaar
(dat niet meer thuis woont) en een kind van 17 jaar. Het hof is van oordeel
dat van haar kan worden verwacht dat zij tenminste ƒ 677 netto per maand
verdient, zijnde het bedrag van het verschil tussen de netto bijstandsnorm
van een alleenstaande en die van een gezin. Financieel merkt het hof de
vader hierom als alleenstaande aan.

6. Met inachtneming hiervan laat de draagkracht van de vader het per 1
november 2000 toe een alimentatie voor de kinderen te betalen van ƒ 250
per maand per kind, zodat de bestreden uitspraak vanaf die datum dient
te worden bekrachtigd. Omdat de echtgenote van de man nog geen inkomen
heeft en de beschikking van 20 juli 1999 daartoe ook niet noopte, zal het
hof de alimentatie voordien op nihil handhaven.

BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover die het tijdvak vanaf 1
november 2000 betreft;

vernietigt die beschikking voor zover die het tijdvak tot 1 november 2000
betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:

wijst het verzoek van de moeder alsnog af.

Rechters

Mrs. Koning, Fockema Andreae-Hartsuiker en Zeven-Postma