Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem, 6 oktober 2000

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem

Samenvatting


Eiseres, een zesjarige Liberiaanse, verblijft sinds onbekende datum in
Nederland. Haar aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf met als
doel humanitaire redenen c.q. verblijf bij moeder, is buiten behandeling
gesteld omdat niet voldaan is aan het mvv-vereiste. Naar het oordeel van de
rechtbank is het buiten toepassing laten van de hardheidsclausule onvoldoende
draagkrachtig gemotiveerd. Verweerder heeft er onvoldoende blijk van gegeven
oog te hebben gehad voor de belangen van eiseres en referent en de positie
waarin zij zich bevinden, terwijl de rechtbank voorts onvoldoende is gebleken
dat verweerder een en ander in onderlinge samenhang heeft bezien en
zorgvuldig heeft gewogen. Het meisje heeft geen familie in
iberia die haar opvoeding gedurende de mvv-procedure op zich zouden kunnen
nemen. Opvang is in Liberia niet meer voor handen. De verblijfsstatus van de
moeder is – mede – gebaseerd op medische gronden. Van haar kan niet worden
verlangd dat zij meereist naar Liberia om daar voor haar dochter te zorgen
tijdens de mvv-procedure. Onder die omstandigheden is geenszins komen vast te
staan dat er sprake is van adequate opvang van eiseres gedurende de
mvv-procedure. Dit klemt temeer nu eiseres slechts 6 jaar oud is. Verweerder
heeft ten onrechte schorsende werking onthouden en ten onrechte toepassing
gegeven aan het bepaalde omtrent de hoorplicht in art. 32 lid 2 Vw. Aangezien
er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift, had evenmin
o.g.v. art. 7:3 Awb kunnen worden afgezien van het horen in de bezwaarfase.
De bestreden beschikking komt evenzeer in aanmerking voor vernietiging wegens
schending van de hoorplicht.
AWB 99/2182 VRWET

Volledige tekst

1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1.1 Eiseres/verzoekster (hierna kortweg te noemen: eiseres), geboren op (…)
1994, heeft de Liberiaanse nationaliteit. Zij verblijft sedert onbekende
datum in Nederland. Laatstelijk op 15 januari 1999 heeft zij een aanvraag
ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: artikel
9, humanitaire redenen c.q. verblijf bij moeder verder de referentie te
noemen. Bij beschikking van 23 februari 1999, aan eiseres op dezelfde datum
aangetekend verzonden, heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling
gesteld, aangezien niet wordt voldaan aan het vereiste van bezit van een
machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres heeft op 11 maart 1999 tegen deze
beschikking een bezwaarschrift ingediend.

1.2 Bij beslissing van 17 mei 1999, aan eiseres op dezelfde datum
toegezonden, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft
op 28 mei 1999 tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld.

1.3 Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het
beroep aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Bij verzoekschrift van 11
maart 1999 heeft eiseres de president van de rechtbank verzocht bij wijze van
voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het
bezwaarschrift is beslist. Op 28 mei 1999 is verzocht het petitum van de
aangevraagde voorlopige voorziening te wijzigen, met dien verstande dat
verzocht wordt om uitzetting achterwege te laten zolang nog niet op het
beroepschrift is beslist.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en
in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en
ongegrondverklaring van het beroep.

1.5 De openbare behandeling van beide geschillen heeft gezamenlijk
plaatsgevonden op 13 september 2000. Ter zitting hebben eiseres en verweerder
bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.

2. OVERWEGINGEN

Ten aanzien van het beroep

2.1 In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van
het bezwaar gericht tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om een
vergunning tot verblijf op grond van het ontbreken van een geldige machtiging
tot voorlopig verblijf (mvv), in rechte in stand kan houden. Daartoe moet
worden bezien of dit besluit, gelet op de feiten en omstandigheden ten tijde
van het nemen van dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven
rechtsregels kan doorstaan.

Wettelijk kader

2.2 In artikel 4:5, eerste lid Awb, is bepaald dat een aanvraag buiten
behandeling kan worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan
enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of
indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de
beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits
de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan
gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

2.3 In artikel 16a, eerste lid, Vw, in werking getreden op 11 december 1998,
is bepaald dat een aanvraag om toelating slechts in behandeling wordt
genomen, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot
voorlopig verblijf (mvv), welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem
verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire
vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn
bestendig verblijf. Met de invoering van dit artikel is het beschikken over
een geldige mvv een wettelijk vereiste (geworden) voor het in behandeling
nemen van een aanvraag om toelating. In het derde lid van dit artikel alsmede
in artikel 52a Vb wordt een aantal categorieën vreemdelingen opgesomd die van
het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Voorts kan ingevolge het bepaalde in
artikel 16a, zesde lid, Vw, de zogenaamde hardheidsclausule, in zeer
bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag
om toelating worden afgezien van het eisen van het bezit van een geldige mvv.

De onderbouwing van de aanvraag

2.4 Namens eiseres is aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor een
vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard,
danwel op grond van verblijf bij moeder.

De bestreden beschikking

2.5 Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en
samengevat doen steunen op de volgende overwegingen. Eiseres is Nederland
ingereisd zonder in het bezit te zijn van een geldige machtiging tot
voorlopig verblijf. Zij is op grond van het bepaalde in artikel 4:5 Awb in de
gelegenheid gesteld het betreffende verzuim te herstellen binnen twee weken.
Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Niet is aangetoond
noch is gebleken dat eiseres behoort tot een van de categorieën, die is
vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het beroep op de hardheidsclausule faalt.
In het bezwaarschrift zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren
gebracht die tot een andere beslissing zouden dienen te leiden.

2.6 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd zoals weergegeven in het
zich bij de stukken bevindende verweerschrift en heeft ter zitting zijn
eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.

Beoordeling van het beroep

2.7 De rechtbank stelt vast dat in geschil is of verweerder zich in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen en voldoende heeft
gemotiveerd dat in het onderhavige geval geen sprake is van een zeer
bijzonder individueel geval, waarbij voor het in behandeling nemen van de
aanvraag om toelating kan worden afgezien van het eisen van het bezit van een
geldige mvv. Tevens is in geschil of verweerder zich op het standpunt heeft
kunnen stellen om af te zien van het horen in de bezwaarfase onder toepassing
van het bepaalde in artikel 32, tweede lid Vw.

2.8 Vooropgesteld dient te worden dat verweerder bij de beoordeling van de
vraag of het beroep van een vreemdeling op de zogeheten hardheidsclausule
kans van slagen heeft een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt.
Desalniettemin is naar het oordeel van de rechtbank de beslissing van
verweerder om in het onderhavige geval geen toepassing te geven aan de in
artikel 16a, zesde lid, Vw neergelegde hardheidsclausule onvoldoende
draagkrachtig gemotiveerd. Verweerder heeft er geen dan wel onvoldoende blijk
van gegeven oog te hebben gehad voor de belangen van eiseres en referentie en
de positie waarin zij zich bevinden, terwijl de rechtbank voorts onvoldoende
is gebleken dat verweerder een en ander in onderlinge samenhang heeft bezien
en zorgvuldig heeft gewogen. Redengevend hiertoe is het volgende.

2.9 Namens eiseres is naar voren gebracht dat zij geen familieleden in
Liberia heeft die haar opvoeding gedurende de mvv-procedure op zich zouden
kunnen nemen. Opvang in Liberia is niet meer voorhanden. Voorts is aangevoerd
dat de verblijfsstatus van de referente -mede- op medische gronden berust en
dat van haar niet verlangd kan worden met eiseres mee te reizen naar Liberia,
om daar de verzorging voor haar kind voort te zetten gedurende de
mvv-procedure. Een medische verklaring ligt aan de statussverlening ten
grondslag. Verweerder heeft die niet weersproken doch heeft zich op het
standpunt gesteld dat deze omstandigheid niet kan worden meegewogen gezien
het ex-tunc karakter van de onderhavige procedure. Naar het oordeel van de
rechtbank snijdt dit verweer geen hout, aangezien de medische problematiek,
gelegen in een trauma opgelopen in het land van herkomst, reeds in het
bezwaarschrift naar voren is gebracht. Bedoelde medische verklaring is
weliswaar eerst in de beroepsfase overgelegd, doch verweerder zou hierover op
relatief eenvoudige wijze hebben kunnen beschikken door het dossier van
referente te raadplegen. Onder voornoemde omstandigheden is geenszins komen
vast te staan dat er sprake is van adequate opvang van eiseres gedurende de
mvv-procedure. Een en ander klemt temeer aangezien eiseres thans slechts zes
jaar oud is. Naar het oordeel van de rechtbank is onderzoek inzake mogelijk
voorhanden zijnde opvang in het land van herkomst geïndiceerd. Het bestreden
besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging wegens een gebrekkige
motivering.

2.10 Het voorgaande brengt mee dat verweerder ten onrechte schorsende werking
heeft onthouden en ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het bepaalde
omtrent de hoorplicht in artikel 32, tweede lid Vw. Er is niet sprake van een
kennelijk ongegrond bezwaarschrift zodat evenmin uit hoofde van het bepaalde
onder artikel 7:3 Awb afgezien had kunnen worden van het horen in de
bezwaarfase. De bestreden beschikking komt evenzeer in aanmerking voor
vernietiging wegens schending van de hoorplicht.

Ten aanzien van de voorlopige voorziening

2.11 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het
treffen van de verzochte voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep

2.12 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met
toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door
eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit
proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het
bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het beroepschrift,
en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor l). Aangezien ten
behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de
rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de
betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.

2.13 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht
ad tweemaal ƒ 225 dient te vergoeden.

3. BESLISSING

De rechtbank:

ten aanzien van de hoofdzaak:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt de bestreden beschikking;

3.3 bepaalt dat verweerder binnen veertien weken na datum van verzending van
deze uitspraak een besluit op het bezwaarschrift van eiseres van 11 maart
1999 dient te nemen;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420 onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier
van de rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem dient te vergoeden;

3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 225.

ten aanzien van de qevraagde voorlopige voorziening

3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

3.7 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 225.

Rechters

Mr. Verwoerd