Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 23 juni 2000

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Ernstig seksueel misbruik van dochter door vader. In het kader van de
strafzaak is al een schadevergoeding van ƒ 24.338 toegekend. Eiseres vordert
nu nog ƒ 40.000 smartengeld, ƒ 74.750 materiële schade (o.m. verlies
verdiencapaciteit en advocaatkosten) en een vergoeding van de toekomstige
schade, op te maken bij staat. De rechtbank wijst ƒ 25.000 smartengeld toe,
en ongeveer ƒ 10.000 materiële schade (voornamelijk advocaatkosten). Terzake
van de inkomensschade wordt verwezen naar de schadestaatprocedure. De
rechtbank ziet geen reden voor matiging.

Volledige tekst

1. DE PROCEDURE

Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende
stukken:
– de dagvaarding;
– de conclusie van eis;
– de conclusie van antwoord;
– de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis;
– de conclusie van dupliek.

Partijen hebben hun procesdossiers, waarin tevens de in de stukken genoemde
producties, overgelegd voor vonnis.

2. DE VASTSTAANDE FEITEN

2.l. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende
weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor
zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen onder meer het
volgende vast.

A. Eiseres, geboren (…)1977, is de dochter van gedaagde.

B. Gedaagde heeft eiseres gedurende meerdere jaren seksueel misbruikt. Dit
misbruik liep uiteen van betastingen tot zeer regelmatig voorkomende
geslachtsgemeenschap en tot – kort gezegd – plas- en poepseks. Bij
strafvonnis van 3 september 1998 is gedaagde door de meervoudige strafkamer
van de rechtbank veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor
de tijd van vier jaar terzake seksueel misbruik van eiseres in de periode van
12 mei 1985 tot 12 mei 1995.

C. Bij dat strafvonnis is aan gedaagde tevens de verplichting opgelegd om aan
de staat ten behoeve van eiseres een bedrag van ƒ 24.338,19 te betalen,
terwijl de vordering van eiseres als benadeelde partij tot ditzelfde bedrag
is toegewezen. Tevens is in het strafvonnis bepaald dat eiseres het overige
deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

3. HET GESCHIL

3.1. Eiseres vordert na voornoemde wijziging van eis dat gedaagde,
uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan eiseres van:
– ƒ 40.000 terzake smartengeld;
– ƒ 74.750,33 terzake materiële schadevergoeding;
– wettelijke rente vanaf de dag der aangifte;
– schadevergoeding voor thans nog niet vast te stellen toekomstige schade,
nader op te maken bij staat;
met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

3.2. Eiseres legt naast de genoemde vaststaande feiten aan deze vorderingen
onder meer het volgende ten grondslag.
A. Eiseres is in september 1996 (rechtbank: 1997) gestart met een
HBO-opleiding tot verpleegkundige. Hierna heeft zij aangifte gedaan terzake
het door gedaagde gepleegde seksueel misbruik, en is zij onder behandeling
van de Riagg gekomen. Het studiejaar 1997/1998 heeft eiseres niet succesvol
kunnen afronden en evenmin is het gelukt in september 1998 de nog ontbrekende
tentamens te halen. In februari 1999 heeft eiseres de opleiding vervolgens
gestaakt, waarna zij eind maart 1999 is opgenomen in een psychiatrische
kliniek.
B. Uit het voorgaande volgt dat eiseres in ieder geval drie studiejaren
(97/98, 98/99 en 99/00) heeft verloren waardoor ze in ieder geval drie jaar
verdiencapaciteit mist. Uitgaande van een gemiddeld salaris van een beginnend
verpleegkundige van ƒ 27.864 netto per jaar bedraagt deze schade ƒ 83.592.
C. Doordat eiseres nu reeds 2,5 jaar studiefinanciering heeft verbruikt heeft
ze nog slechts recht op 2,5 jaar studiefinanciering. Indien zij de studie
voor verpleegkundige weer start moet ze vier jaar studeren en komt zij 1,5
jaar studiebeurs tekort. Deze schade is te begroten op 18 maanden maal ƒ
749,20 = ƒ 13.485,60.
D. In verband met de opname in de psychiatrische kliniek heeft eiseres
reiskosten, aangezien zij elk weekend naar huis reist. Deze situatie zal
zeker een jaar duren en deze schade bedraagt voor de periode van een jaar ƒ
2.253;
E. Er is sprake van buitengerechtelijke kosten die gedaagde moet voldoen te
weten ƒ 14 terzake kosten kadaster, ƒ 250,35 deurwaarderskosten en ƒ
10.660,74 voor de advocaat van eiseres;
F. Terzake eigen bijdrage crisisopvang heeft eiseres ƒ 1.613,39 moeten
voldoen;
G. Het smartengeld dient te worden begroot op ƒ 40.000;
H. Op het uit het voorgaande voortvloeiende totaalbedrag dient ƒ 23.338,19 in
mindering te worden gebracht terzake het bij het strafvonnis reeds toegewezen
bedrag na aftrek van kosten;
I. Terzake thans nog niet vast te stellen schade dient gedaagde te worden
veroordeeld tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat.

3.3. Gedaagde heeft op de verschillende onderdelen van de vordering van
eiseres verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres
geleden schade, voor zover het bestaan daarvan thans duidelijk is, reeds
ruimschoots is vergoed door het bij strafvonnis toegewezen bedrag van ƒ
24.338,19.

3.4. De rechtbank zal in het navolgende bij de beoordeling van de vorderingen
van eiseres de standpunten van partijen waar nodig nader weergeven.

4. DE BEOORDELING

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het seksueel misbruik dat
gedaagde van eiseres heeft gemaakt moet worden gezien als een door gedaagde
jegens eiseres gepleegde onrechtmatige daad, en dat gedaagde in beginsel
gehouden is de schade te vergoeden die eiseres als gevolg van deze
onrechtmatige daad heeft geleden. Partijen verschillen echter van mening over
de mate waarin de hoogte van de geleden schade reeds thans vast te stellen is
en over de hoogte van de schade. De rechtbank zal in het navolgende de door
eiseres genoemde schadeposten puntsgewijs bespreken.

Verlies aan verdiencapaciteit schadestaat-procedure

4.2. Tegen de stelling van eiseres dat zij als gevolg van het gepleegde
seksueel misbruik drie jaar later de arbeidsmarkt zal betreden en daardoor
een schade lijdt van ƒ 83.592 heeft gedaagde het volgende aangevoerd:
– het staat niet vast dat het feit dat eiseres haar studie heeft gestaakt kan
worden toegerekend aan het door gedaagde gepleegde seksueel misbruik;
– het staat niet vast dat eiseres nu later op de arbeidsmarkt zal komen dan
indien het seksueel misbruik niet had plaatsgevonden;
– in ieder geval kan eiseres niet de volledige jaarsalarissen als schade
claimen. In mindering dient te worden gebracht eventueel ander inkomen, zoals
de bijstandsuitkering van eiseres.

4.3. De rechtbank stelt op grond van de zich bij de gedingstukken bevindende
aangifte van eiseres vast dat eiseres na afronding van de basisschool het
diploma van de LHNO-opleiding verzorging heeft gehaald en dat zij vervolgens
de opleiding MDGO-VP (verpleging) heeft afgerond. Zowel uit de aangifte als
uit de zich bij het proces-verbaal van politie bevindende verklaring van G.
Huijbregts, docente aan het HBO-V, leergang verpleegkundigen, te Nijmegen,
volgt dat eiseres aldaar vanuit het MDGO is ingestroomd in het tweede
leerjaar.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat eiseres voldeed aan de toelatingseisen
voor de HBO-V-opleiding en dat de HBO-V-opleiding aansloot bij haar
vooropleiding. Gedaagde heeft geen enkele omstandigheid genoemd op grond
waarvan zou kunnen worden aangenomen dat eiseres de HBO-V-opleiding niet
normaal zou hebben kunnen afronden indien het seksueel misbruik niet had
plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom het feit dat eiseres de opleiding
heeft gestaakt, beschouwen als gevolg van het door gedaagde gepleegde
seksueel misbruik.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat gedaagde in beginsel gehouden is de
inkomensschade te vergoeden die eiseres zou kunnen lijden doordat zij de
HBO-V-opleiding heeft afgebroken. Of eiseres daadwerkelijk drie jaar later de
arbeidsmarkt zal betreden staat thans echter nog niet vast. Niet vast staat
immers of eiseres de HBO-V-opleiding alsnog zal hervatten en voltooien.
Eiseres heeft dat bij repliek uitdrukkelijk in het midden gelaten. Het valt
derhalve geenszins uit te sluiten dat eiseres ruimschoots binnen drie jaar na
het tijdstip waarop zij de HBO-V-opleiding zou hebben kunnen afronden een
werkkring zal aanvaarden. Onder deze omstandigheden kan de door eiseres
gevorderde schadepost terzake het met een vertraging van drie jaar toetreden
tot de arbeidsmarkt thans (nog) niet worden toegewezen.

4.5. Indien eiseres de HBO-V-opleiding niet zal hervatten en daardoor niet
later op de arbeidsmarkt zal komen dan wanneer zij de HBO-V-opleiding direct
zonder vertraging zou hebben afgerond, is het bestaan van inkomensschade
overigens ook geenszins uit te sluiten. Alsdan komt eiseres immers op de
arbeidsmarkt met een MDGO-VP-diploma in plaats van met een HBO-V-diploma. Het
is zeer goed mogelijk dat de verdiencapaciteit van eiseres daardoor gedurende
langere tijd negatief wordt beïnvloed.

4.6. Uit het voorgaande volgt dat de door eiseres gevorderde inkomensschade
op dit moment nog niet kan worden begroot. De rechtbank zal partijen dan ook,
zoals door eiseres ten aanzien van nog niet vaststelbare inkomensschade is
gevorderd, verwijzen naar de schadestaatprocedure. Gedaagde zal derhalve
worden veroordeeld om aan eiseres de door haar geleden toekomstige
inkomensschade te vergoeden, nader op te maken bij staat.

Studiebeurs / schadestaat-procedure

4.7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij, indien zij de studie HBO-V zou
hervatten 1,5 jaar studiebeurs tekort komt en dat die schade door gedaagde
vergoed moet worden. De rechtbank zal partijen ook op dit punt verwijzen naar
de schadestaatprocedure, aangezien thans nog niet vaststaat of van een
hervatting van de studie sprake zal zijn.

Reiskosten

4.8. Gedaagde heeft niet bestreden dat eiseres reiskosten heeft gemaakt om in
de weekeinden van de psychiatrische kliniek naar huis te reizen. Gedaagde
heeft enkel de vraag gesteld of eiseres niet dichter bij huis had kunnen
worden opgenomen. De rechtbank stelt vast dat eiseres eenvoudigweg niet
dichter bij huis opgenomen is en zal het bedrag aan reiskosten ad ƒ 2.253,
dat door gedaagde verder niet is bestreden, dan ook toewijzen.

Buitengerechtelijke kosten

4.9. De rechtbank zal de kosten terzake het kadaster ad ƒ 14 en de
deurwaarderskosten ad ƒ 250,53 (terzake het gelegde beslag) onder verwijzing
naar artikel 706 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering toewijzen.

4.10. Terzake advocaatkosten vordert eiseres 26,33 uur á ƒ 320 per uur,
vermeerderd met kantoorkosten en BTW. De rechtbank zal op deze vordering de
op de urenspecificatie van de advocaat genoemde post ‘dagv. + brief dw. 120
min’ in mindering brengen aangezien die werkzaamheden onmiskenbaar betrekking
hebben op de onderhavige procedure en derhalve niet als buitengerechtelijke
kosten kunnen worden aangemerkt. Gelet op het feit dat de urenspecificatie
door gedaagde overigens niet is bestreden zal de rechtbank terzake
buitengerechtelijke kosten 24,33 uur á ƒ 320 per uur, vermeerderd met
kantoorkosten en BTW toewijzen, zijnde een bedrag van ƒ 9.605,48.

Eigen bijdrage-crisisopvang

4.11. Door gedaagde is niet bestreden dat eiseres terzake eigen bijdrage
crisisopvang ƒ 1.613,39 heeft moeten voldoen. Deze schadepost kan derhalve
worden toegewezen.

Smartengeld

4.12. Bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld neemt de rechtbank de
volgende omstandigheden in aanmerking:
– eiseres is door gedaagde gedurende een lange periode (van ongeveer haar
achtste jaar tot aan haar meerderjarigheid) met grote regelmaat seksueel
misbruikt, welk misbruik uiteenliep van betastingen en het hebben van
geslachtsgemeenschap tot – kort gezegd – plas- en poepseks;
– eiseres bevond zich daarbij als dochter van gedaagde in een afhankelijke
positie, en werd door gedaagde telkens gemanipuleerd tot het voortzetten van
de seksuele relatie;
– aangenomen moet worden dat eiseres door de uit het seksueel misbruik
voortvloeiende problemen de studie HBO-V heeft moeten beëindigen;
– eiseres is wegens uit het seksueel misbruik voortvloeiende klachten van
depressieve aard onder behandeling geraakt van de Riagg, en vervolgens
opgenomen in een psychiatrische kliniek;
– de behandeling van eiseres is nog niet voltooid, zodat aangenomen mag
worden dat eiseres nog geruime tijd psychische klachten zal hebben als gevolg
van deze periode van seksueel misbruik.
Aansluiting zoekend bij bedragen die in enigszins vergelijkbare gevallen in
rechtspraak zijn toegekend zal de rechtbank het smartengeld in het
onderhavige geval vaststellen op ƒ 25.000.

Matiging schadevergoeding

4.13. Uit het vorenoverwogene volgt dat thans terzake geleden schade een
bedrag van ƒ 33.736,40 (ƒ 2.253 + ƒ 14 + ƒ 250,53 + ƒ 9.605,48 + ƒ 1.613,39 +
ƒ 20.000) is komen vast te staan en dat de overige schade dient te worden
opgemaakt bij staat.
Gelet op het feit dat gedaagde uit de verkoop van zijn woning een
substantieel bedrag heeft ontvangen dat onder de notaris berust, ziet de
rechtbank geen aanleiding om de thans begrote schadevergoeding te matigen.

Aftrek van bij strafvonnis reeds toegekende schadevergoeding

4.14. Gedaagde heeft niet bestreden dat op het bij het strafvonnis reeds
toegewezen bedrag ad ƒ 24.338,19 nog bepaalde kosten in mindering dienen te
worden gebracht waardoor van dit bedrag ten gunste van eiseres ƒ 23.338,19
resteert.
Eiseres heeft dat bedrag in het kader van de onderhavige procedure niet
volledig gespecificeerd. Uit de dagvaarding blijkt wel dat van dit bedrag ƒ
2.998,80 betrekking heeft op de studiebeurs en ƒ 7.000 op verlies aan
verdiencapaciteit. Met die bedragen dient in de schadestaatprocedure rekening
te worden gehouden indien eiseres daarin nog vergoeding van de betreffende
posten wil vorderen.
Nu de gemachtigde van eiseres geen verdergaande specificatie heeft verschaft
neemt de rechtbank aan dat het resterende deel van het bij het strafvonnis
toegekende bedrag, zijnde ƒ 13.339,39 (ƒ 23.338,19 – ƒ 2.998,80 – ƒ 7.000)
geen betrekking heeft op in de schadestaatprocedure te begroten
inkomensschade en studiebeursschade. Dat bedrag dient derhalve, bij gebreke
van indicaties voor het tegendeel, in mindering te worden gebracht op het
thans aan eiseres toewijsbare bedrag. Thans kan derhalve (ter aanvulling op
de bij strafvonnis reeds toegekende vergoeding) als schadevergoeding worden
toegewezen ƒ 33.736,40 – ƒ 13.339,39 = ƒ 20.397,01.

Wettelijke rente en proceskosten

4.15. Eiseres heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van wettelijke rente over
het in de onderhavige procedure toe te wijzen bedrag vanaf de dag der
aangifte, zijnde 12 januari1998. Gedaagde heeft deze vordering niet
bestreden, zodat de rechtbank over de thans toe te wijzen schadevergoeding
deze wettelijke rente zal toekennen. Ten aanzien van de in de
schadestaatprocedure eventueel nog opkomende schadeposten geldt dat daarover
in beginsel pas rente verschuldigd is vanaf het moment dat de betreffende
schades zijn geleden.

4.16. De rechtbank zal gedaagde veroordelen in de kosten van de onderhavige
procedure.

5. DE BESLISSING

De rechtbank:
veroordeelt gedaagde om tegen kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van
ƒ 20.397,01 (twintigduizend driehonderdzevenennegentig gulden en één cent),
vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaƒ 12 januari 1998 tot
aan de dag der voldoening;

veroordeelt gedaagde tot betaling van (aanvullende) schadevergoeding aan
gedaagde, op te maken bij staat;

veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op
heden begroot op ƒ 5.437,27, waarvan:
– ƒ 117,27 deurwaarderskosten (kantoor Baudoin te Boxmeer);
– ƒ 1.715 in debet gesteld vast recht;
– ƒ 205 betaald vast recht;
– ƒ 3.400 salaris en verschotten procureur inclusief de door eiseres betaalde
eigen bijdrage;
te voldoen aan de griffier van deze rechtbank, bij voorkeur door gebruik te
maken van de vanwege de griffier toe te zenden acceptgirokaart;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

Mr. Keizer