Instantie: Kantonrechter Rotterdam, 13 maart 2000

Instantie

Kantonrechter Rotterdam

Samenvatting


Eiseres, in dienst sinds 1 maart 1991, gaat op 26 april 1999 met zwangerschapsverlof.
Haar verlof eindigt op 15 augustus 1999. Enige tijd voor het einde van
het verlof meldt ze aan werkgever dat zij na 15 augustus doorlopend arbeidsongeschikt
zal blijven. Vervolgens blijkt dat de werkgever ontslag heeft aangevraagd
bij de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening. Deze aanvraag is
ingediend voordat eiseres werkgever op de hoogte heeft gesteld van haar
doorlopende arbeidsongeschiktheid. De ontslagvergunning wordt verleend
op 28 oktober, waarna de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt per 30
november 1999. De werkneemster protesteert en stelt dat de opzegging nietig
is wegens strijd met artikel 7:670 lid 1 BW nu deze opzegging is gedaan
tijdens ziekte. De werkgever beroept zich op de uitzondering van artikel
7:670 lid 1 onder b. De kantonrechter stelt de werkgever in het gelijk.
Afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling kan niet gelijk worden gesteld
aan arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst
mag worden opgezegd tijdens ziekte nu de ontslagvergunning is aangevraagd
voordat de ziekte een aanvang nam.

Volledige tekst

1. DE PROCESSTUKKEN EN DE LOOP VAN HET GEDING

De kantonrechter heeft partijen op 13 maart 2000 gehoord en kennis genomen
van de dagvaarding en een productie van M..

2. DE VASTSTAANDE FEITEN

De vaststaande feiten blijken uit de partijen bekende beschikking ex artikel
685 BW van de kantenrechter te Rotterdam d.d 2 februari 2000.

3. DE VORDERING EN DE GRONDSLAG DAARVAN

De vordering van M. luidt -verkort weergegeven- om bij vonnis, uitvoerbaar
bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening P. te veroordelen tot
betaling-aan M. van loon over de periode van 1 december 1999 tot 15 februari
2000, met bijkomende vorderingen als in de dagvaarding nader aangeduid.

Aan deze vordering heeft M. naast de desbetreffende vaststaande feiten,
onder meer de volgende stellingen ten grondslag gelegd:

3.1. De opzegging van het dienstverband door P. tegen eind november 1999,
is strijdig met het bepaalde in artikel 7:670, lid 1, BW, aangezien M.
ten tijde van die opzegging -en ook daarvoor en daarna- wegens ziekte arbeidsongeschikt
was.

3.2. M. heeft zich weliswaar eerst ziekgemeld nadat de RDA het verzoek
van P. om toestemming als bedoeld in artikel 6 BBA had ontvangen doch reeds
voorafgaande aan dat moment was M. arbeidsongeschikt wegens zwangerschap
en bevalling. Arbeidsongeschiktheid wegens zwangerschap/bevalling is immers
een speciale vorm van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.

4. HET VERWEER

P. heeft de vordering van M. gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot
afwijzing van die vordering.

5. DE BEOORDELING VAN DE VORDERING

Op grond van het bepaalde bij artikel 7:670, lid 1, Bw zou er in dit geval
sprake zijn van een vernietigbare opzegging door P. van de arbeidsovereenkomst
tussen partijen, ingeval op het moment dat de RDA het onderhavige verzoek
om toestemming ex artikel 6 BBA ontving, de arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte van M. reeds een aanvang had genomen.

5.2. Gesteld noch gebleken is dat M. op dat moment andere (medische) beperkingen
ondervond dan de normale gevolgen van zwangerschap en bevalling. Evenmin
is in deze procedure door M. gesteld dat haar nadien intredende medische
beperkingen van andere aard een gevolg zijn van de bevalling of de daaraan
vooraf gaande zwangerschap. P. heeft wel gemotiveerd aangevoerd dat van
een dergelijk verband géén sprake is.

5.3. De vraag is dan of voor de toepassing van artikel 7:670, lid 1, aanhef
en onder b, BW, zwangerschap en bevalling -gedurende de daarvoor geldende
verlofperioden- moeten worden aangemerkt als arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte. Voor de opvatting van M. dat die vraag ongeclausuleerd bevestigend
moet worden beantwoord is geen steun te vinden in de tekst van de toepasselijke
wettelijke bepalingen. Zowel artikel 7:629 BW (‘…door ziekte of door
zwangerschap of bevalling …’) als artikel 7:670 BW (lid 1.: arbeidsongeschiktheid
wegens ziekte; lid 2: zwangerschap en bevalling) geven veeleer aanleiding
om te oordelen dat de wetgever zwangerschap en bevalling zelfstandig beziet,
en derhalve niet als vormen van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte aanmerkt,
met alle algemene rechtsgevolgen van dien. Daarbij komt dat uit de wetsgeschiedenis
van het recente artikel 7:670, lid 2, BW volgt dat de wetgever ‘Het recht
op ontslagbescherming gedurende de in het eerste lid van artikel 29a van
de Ziektewet bedoelde periode’ niet afhankelijk heeft willen laten zijn
van ‘het bestaan van ongeschiktheid tot werken’ (Mvr 25 263, blz. 27-28),
hetgeen nadere steun geeft aan het oordeel dat zwangerschap en bevalling
in de visie van de wetgever in het kader van her ontslagrecht een eigen
-van ziekte te onderscheiden- karakter hebben.
De omstandigheid dat de aanspraken op uitkering wegens zwangerschap of
bevalling in de Ziektewet zijn geregeld, en als ziekengeld (artikel 19,
lid 2) zijn gekwalificeerd, doet aan het voorafgaande onvoldoende af.
Naar voorlopig oordeel zijn de onder 3. weergegeven grondslagen van de
vordering van M. ook overigens ondeugdelijk, om welke reden die vordering
wordt afgewezen.

6. DE BESLISSING

De kantonrechter te Rotterdam,
rechtdoende:
wijst de vordering af.

Rechters

Mr. Planque