Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 28 februari 2000

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De vrouw, Filippijnse, is minder dan 3 jaar gehuwd geweest, wanneer zij de
relatie verbreekt wegens seksueel geweld. Verweerder stelt dat zij geen
aanspraak kan maken op verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire
aard. Het gestelde misbruik is onvoldoende aangetoond, nu slechts eenmaal
proces-verbaal terzake van verkrachting opgemaakt, niet is gebleken dat de
vrouw tijdens of direct na verbreking van de relatie hulp heeft gezocht en
huisarts en GG&GD blijkbaar geen aanleiding zagen haar voor verdere
hulpverlening te verwijzen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier
aanknopingspunten biedt voor de stelling dat eiseres meermalen seksueel is
misbruikt. Dit is echter op zichzelf onvoldoende voor toelating op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard. Ook de overige aangevoerde factoren
leggen onvoldoende gewicht in de schaal.

Volledige tekst

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

l. Eiseres, geboren op (…) 1961, bezit de Filippijnse nationaliteit. Zij
verblijft sedert 1992 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw)
in Nederland. Op 9 januari 1997 heeft eiseres bij de korpschef van de
regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om voortgezet
verblijf na verbreking relatie. Bij besluit van 19 september 1997 heeft
verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist. Dit besluit is op 3 oktober
1997 aan eiseres bekendgemaakt. Eiseres heeft tegen dit besluit op 28 oktober
1997 bezwaar gemaakt, aangevuld bij brieven van 24 november 1997, 8 december
1997, 4 mei 1998 en 7 mei 1998. Op 4 november 1998 is eiseres door een
ambtelijke commissie (AC) gehoord. Het bezwaar is bij besluit van 18 november
1998 ongegrond verklaard. Het besluit is bij brief van dezelfde datum aan de
gemachtigde van eiseres gezonden.

2. Bij beroepschrift van 2 december 1998, aangevuld bij brief van 4 januari
1999, heeft eiseres tegen het afwijzende besluit beroep ingesteld bij de
rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te
zullen behandelen. Op 12 februari 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende
stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In de verweerschriften van 16
juli 1999 en 12 oktober 1999 heeft verweerder geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2000.
Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Berg,
advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
gemachtigde mr. P.A.L.A. van Ittersum, ambtenaar bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was ter zitting
aanwezig de werkgever van eiseres, [naam werkgever].

II. Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan
houden.

2. Bij beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende
feiten. Op 21 juli 1994 heeft eiseres verzocht om verlening van een
vergunning tot verblijf met als doel: ‘ verblijf bij Nederlandse partner’.
Zij is op dezelfde dag in het bezit gesteld van de gevraagde vergunning tot
verblijf, laatstelijk geldig tot 28 februari 1997. De relatie tussen eiseres
en X. is eind 1996 verbroken. Eiseres heeft blijkens een proces-verbaal van
26 oktober 1996 aangifte gedaan van verkrachting door X. De strafzaak tegen
X. is geseponeerd. In een brief van de GG&GD van 30 oktober 1996 staat
vermeld dat eiseres het slachtoffer is van een zedendelict en dat de dader
bekend is. Blijkens een brief van de huisarts van eiseres van 28 oktober 1996
heeft eiseres kneuzingen aan het borstbeen, de rug en het neusbeentje.

3. Eiseres meent dat klemmende redenen van humanitaire aard tot toelating
nopen. Zij erkent dat haar relatie op grond waarvan voortgezet verblijf kan
worden verleend nog geen drie jaar heeft geduurd. Zij meent echter dat zij op
grond van het bepaalde in hoofdstuk B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire
(Vc) in aanmerking komt voor voortgezet verblijf. Hiertoe heeft zij het
volgende aangevoerd. Zij heeft voldoende aangetoond dat er in haar geval
sprake is geweest van seksueel geweld binnen een relatie dat heeft geleid tot
verbreking van de relatie. Voorts dient de situatie van alleenstaande vrouwen
in de Filippijnen tot verblijfsaanvaarding te leiden. Eiseres stelt dat,
gelet op haar traumatische ervaringen, in redelijkheid niet van haar verlang
kan worden terug te keren naar de Filippijnen. Uit de omstandigheid dat zij
eerst getracht heeft zelfstandig en met hulp van vrienden haar ervaringen te
verwerken en naderhand professionele hulp heeft ingeroepen kan – anders dan
verweerder heeft gesteld – niet worden afgeleid dat haar klachten niet
zodanig waren dat eerdere hulp niet noodzakelijk was. Vanwege de onbekendheid
met de in Nederland bestaande mogelijkheden en het feit dat zij door de
huisarts niet werd doorverwezen heeft zij zich eerst later tot de RIAGG
gewend.

Ter zitting is namens eiseres nog gesteld dat zij reeds geruime tijd in
Nederland verblijft, zij ernstig getraumatiseerd is en de Filippijnse
samenleving is ontgroeid. Voorts is van belang, dat zij in de Filippijnen
niet over middelen van bestaan zal beschikken. Eiseres heeft desgevraagd
verklaard dat haar kinderen door haar moeder in de Filippijnen worden
verzorgd.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt
voor voortgezet verblijf. Niet in geschil is dat de relatie tussen eiseres en
X. korter dan drie jaar heeft geduurd. Eiseres kan geen aanspraak ontlenen
aan het beleid neergelegd in B l/4.4 van de Vc. Eiseres heeft gesteld dat de
klemmende redenen van humanitaire aard gelegen zijn in het (seksueel)
misbruik gedurende haar relatie met X. Anders dan eiseres stelt, is gebleken
dat slechts eenmaal in 1996 een proces-verbaal ter zake van verkrachting van
eiseres door X. is opgemaakt. Van misbruik van eiseres in 1995 en 1997 is
niet door middel van processen-verbaal gebleken, terwijl dit ook overigens
niet aannemelijk is gemaakt met aangiften, dan wel verklaringen van de
huisarts van eiseres of door hulpverlenende instanties. Nu het door de
gemachtigde gestelde misbruik van eiseres in 1995 en in 1997 niet met stukken
is onderbouwd valt niet in te zien waarom aan deze enkele stelling in de te
maken belangenafweging (doorslaggevende) betekenis ten gunste van eiseres
moet worden toegekend. In het misbruik van eiseres door X. naar aanleiding
waarvan proces-verbaal is opgemaakt wordt geen aanleiding gezien eiseres
verblijf toe te staan. Daarbij is van belang, dat X. eerst op 19 november
1996 de vreemdelingendienst op de hoogte heeft gesteld van de verbreking van
de relatie. Eiseres heeft eerst nadat zij daartoe was gevorderd door de
vreemdelingendienst op 9 januari 1997 verklaard dat haar relatie met X.
sedert december 1996 is verbroken. Ook is gebleken dat de strafzaak
betreffende de verkrachting van eiseres door X. door het Openbaar Ministerie
is geseponeerd. Voorts is niet gebleken dat eiseres tijdens of direct na de
verbreking van haar relatie bijstand heeft gezocht van haar huisarts of
hulpverlenende instanties. De huisarts heeft geen aanleiding gezien eiseres
als gevolg van de gebeurtenissen van 26 oktober 1996 door te verwijzen naar
een opvanghuis of een instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg.
Uit de brief van de GG&GD is
niet gebleken dat er aanleiding bestond eiseres op te vangen dan wel naar een
hulpverlenende instantie te verwijzen. Evenmin is gebleken dat eiseres naar
aanleiding van het misbruik pogingen heeft ondernomen dergelijke hulp te
verkrijgen. Ter zitting van de AC is gebleken dat eiseres eerst op 5 oktober
1998 voor de eerste maal een gesprek heeft gevoerd met een arts van de RIAGG.
Zij is in de daarvoor gelegen periode niet onder behandeling geweest van een
arts of hulpverlenende instantie. De gemachtigde van eiseres heeft verklaard
dat bij eiseres sprake is geweest van toenemende klachten welke eerst (bijna)
twee jaar na de aanleiding daartoe hebben geresulteerd in een afspraak bij de
RIAGG. Verweerder merkt op dat de toenemende klachten van eiseres kennelijk
niet zodanig waren dat eerder dan na bijna twee jaar aanleiding bestond
eiseres met de RIAGG in contact te brengen. Voorts is niet gebleken van
feiten of omstandigheden waarom redelijkerwijs niet van eiseres verlangd mag
worden dat zij terugkeert naar de Filippijnen. In ieder geval is niet
gebleken dat eiseres gedurende haar verblijf hier te lande nauwe banden met
Nederland heeft opgebouwd, terwijl het enkele feit dat zij beschikt over een
dienstverband geen aanleiding geeft haar om die reden voortgezet verblijf toe
te staan. Eiseres moet geacht worden zich zelfstandig te kunnen handhaven in
het land van herkomst. Zij heeft broers en zusters aldaar en niet valt in te
zien waarom eiseres geen beroep op hen kan doen. Verweerder meent dat een
afweging van alle relevante feiten en omstandigheden dient uit te vallen in
het nadeel van eiseres. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden
die tot afwijking van het ter zake geldende beleid nopen.

In de verweerschriften is nog gesteld dat het feit dat eiseres door haar
voormalige partner seksueel is misbruikt, op zichzelf onvoldoende is voor het
verlenen van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van
humanitaire aard. Verweerder meent dat er geen sprake is van een schrijnend
geval zoals bedoeld in hoofdstuk B1/4.4 Vc. Eiseres komt evenmin vanwege haar
traumatische ervaringen in aanmerking voor verblijf. Van belang hierbij is
dat eiseres eerst twee jaar na haar aangifte professionele hulp bij de RIAGG
heeft gezocht.

Ter zitting is nog gesteld dat zelfs indien ervan moet worden uitgegaan dat
eiseres meermalen is verkracht, zulks in casu niet leidt tot
verblijfsaanvaarding. De omstandigheid dat eiseres een alleenstaande vrouw
is, leidt evenmin tot een vergunning tot verblijf. Van verstoting van vrouwen
door de Filippijnse samenleving, is niet gebleken.

De rechtbank overweegt het volgende.

5. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot
verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun
aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan
wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende
uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is
neergelegd in de Vc.

7. Niet in geschil is dat de relatie van eiseres nog geen drie jaar heeft
oeduurd, zodat zij niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf na
verbreking relatie zoals neergelegd in hoofdstuk BI/4.i van de Vc.

8. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of eiseres aanspraak kan
ontlenen aan het beleid neergelegd in hoofdstuk B1/4.4 van de Vc waarin staat
dat schrijnende gevallen direct na de feitelijke verbreking van de relatie in
aanmerking komen voor zelfstandig verblijf om klemmende redenen van
humanitaire aard. Hierbij kan worden gedacht aan een vreemdeling die nauwe
banden heeft met Nederland of in Nederland wonende personen of een
vreemdeling wiens terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet
kan worden verlangd. In geval van verlaten vrouwen zal er een
belangenafweging plaatsvinden, waarbij een combinatie van de volgende
factoren een rol situatie speelt.
a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
b. de maatschappelijke positie van betrokkene in het land van herkomst;
c. de vraag of in het land van herkomst een naar de maatstaven van dat land
aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
d. zorg die betrokkene heeft voor kinderen die hier te lande zijn geboren
en/of getogen;
e. aangetoond (seksueel) geweld binnen de relatie, dat heeft geleid tot de
feitelijke verbreking van de relatie (dit kan onder meer worden aangetoond
aan de hand van processen-verbaal, medische rapporten, verklaringen van
opvanghuizen).

9. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het dossier aanknopingspunten
biedt voor de stelling van eiseres dat zij meer dan eens seksueel is
misbruikt. Echter, dat eiseres door haar ex-partner is misbruikt is – hoe
betreurenswaardig ook – op zichzelf onvoldoende voor toelating op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard zoals genoemd in hoofdstuk B 1/4.4 van
de Vc. In dit verband is van belang dat de overige factoren zoals genoemd in
rechtsoverweging 8 -voorzover hier van belang- onvoldoende gewicht in de
schaal leggen om eiseres toe te laten. Hiertoe wordt overwogen dat niet is
gebleken dat eiseres zodanig, in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd
en de Filippijnse samenleving dusdanig is ontgroeid dat terugkeer van haar
naar de Filippijnen niet kan worden verlangd. Voorts is niet aannemelijk
geworden dat van eiseres vanwege haar traumatische ervaringen niet kan worden
verlangd terug te keren naar het land van herkomst. Het is evenmin
aannemelijk geworden dat eiseres zich niet als alleenstaande vrouw in het
land van herkomst zelfstandig zal kunnen handhaven nu niet is gebleken dat
zij voor haar vertrek naar Nederland hierdoor problemen heeft ondervonden in
de Filippijnse samenleving. Ten slotte is van belang dat eiseres nog familie
heeft in het land van herkomst tot wie zij zich eventueel voor steun kan
wenden. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in redelijkheid tot het
oordeel heeft kunnen komen dat een belangenafweging in het kader van
klemmende redenen van humanitaire aard in het nadeel van eiseres uitvalt en
dat zij derhalve niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf.

10. Evenmin is gebleken dat eiseres aan enige andere door verweerder
gehanteerde beleidsregel aanspraak op toelating kan ontlenen.

11. De conclusie is dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in
redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te
worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk
bestuur.

12. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.

13. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou
moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in
de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet
gebleken.

III. BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Rechters

Mr. Meskers