Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 26 januari 2000

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Appellante en geïntimeerde hebben beiden de Marokkaanse nationaliteit en zij
willen scheiden. De vrouw stemt in met de door de man gewenste toepassing van
het Nederlandse recht op deze echtscheiding, op voorwaarde dat de man binnen
één maand na de echtscheidingsbeschikking contact op neemt met het Marokkaans
consulaat om de echtscheiding naar Marokkaans recht te regelen. Wanneer de
man deze toezegging niet nakomt gaat de vrouw in hoger beroep tegen de
echtscheidingsbeschikking van de rechtbank. Zij stelt dat zij niet meer
gebonden is aan de door haar gegeven toestemming, zodat zij thans
echtscheiding wenst naar Marokkaans recht. Het hof stelt de vrouw op dit punt
in het gelijk. Marokkaans recht is van toepassing omdat beide partijen de
Marokkaanse nationaliteit hebben en omdat de man -ondanks het feit dat hij
ook de Nederlandse nationaliteit heeft- een sterke binding heeft met Marokko.
De man krijgt de tijd zich te beraden en zijn verzoek tot echtscheiding aan
te passen aan het Marokkaans recht.

Volledige tekst

1. Het geding in eerste aanleg.

Het hof verwijst naar voormelde beschikking van de rechtbank, die bij
partijen bekend is.

2. Het geding in hoger beroep.

2.1. Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 7 september 1999, heeft de
vrouw het hof – kort gezegd – verzocht de bestreden beschikking te
vernietigen.

2.2. Bij verweerschrift, ter griffie ingekomen op 5 oktober 1999, heeft de
man het verzoek van de vrouw bestreden.

2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
– de producties overgelegd bij het beroepschrift;
– het proces-verbaal van de behandeling van de zaak bij voornoemde rechtbank
d.d. 10 juni 1999.

2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 1999.
Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.
De vrouw wordt tevens bijgestaan door een tolk.

3. De gronden van het hoger beroep.

De grieven van de vrouw hebben betrekking op de navolgende punten:
– toepasselijke recht (grief 1)
– de vastgestelde omgangsregeling (grief 2).

4. De beoordeling.

4.1. Partijen zijn op 18 december 1995 in Marokko met elkaar gehuwd.
Uit hun huwelijk is te Roosendaal op 18 augustus 1998 dochter Boutaïna
geboren.

4.2. Bij de bestreden beschikking is – met toepassing van Nederlands recht en
voor zover van belang – tussen partijen de echtscheiding uitgesproken,
bepaald dat het ouderlijk gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt en is
een omgangsregeling tussen de man en de dochter van partijen vastgesteld.
Hiertegen is de vrouw opgekomen.

Rechtsmacht

4.3. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld, dat de Nederlandse
rechter (internationale) rechtsmacht toekomt op het verzoek van de man tot
echtscheiding.

Toepasselijk recht

4.4. De man heeft in deze procedure gekozen voor toepassing van Nederlands
recht op zijn verzoek tot echtscheiding.
4.4.1. De vrouw heeft ter voormelde zitting verklaard, dat zij in eerste
aanleg aanvankelijk de toepassing van Marokkaans recht wenste op het verzoek
tot echtscheiding van de man, maar dat zij nadien alsnog heeft ingestemd met
de door de man voorgestelde rechtskeuze, op voorwaarde dat hij samen met de
vrouw binnen één maand na de datum van de bestreden beschikking contact zou
opnemen met het Marokkaans consulaat om ondermeer de echtscheiding naar
Marokkaans recht te regelen, hetgeen door de man is toegezegd. Achtergrond
van dit argument van de vrouw is dat zij zowel in Nederland binnen
Marokkaanse kringen als bij een eventuele terugkeer in Marokko bij een
herinrichting van haar leven na echtscheiding naar Nederlands recht grote
problemen krijgt daar zij dan geacht wordt getrouwd te blijven naar
Marokkaans recht.
4.4.2. Ter zitting van het hof is gebleken, dat de man heeft erkend, dat hij
zijn toezegging niet is nagekomen, omdat hij dienaangaande alléén contact
heeft opgenomen met het Marokkaans consulaat en dat de echtscheiding naar
Marokkaans recht dus ook niet geregeld is. Ter zitting is voorts komen vast
te staan, dat in een onlangs door de man tegen de vrouw aangespannen
kortgeding procedure betreffende omgang tussen hem en de dochter van
partijen, de man op daartoe door de president gestelde vragen – kort gezegd –
heeft geweigerd om alsnog samen met de vrouw contact op te nemen met het
Marokkaanse consulaat om de echtscheiding naar Marokkaans recht te regelen.
4.4.3. Onder deze omstandigheden acht de vrouw zich niet meer gebonden aan de
door haar gegeven instemming, zodat zij daarom in de onderhavige procedure
alléén echtscheiding wenst naar Marokkaans recht.

4.5. Het hof is van oordeel, dat – nu de man zich niet heeft gehouden aan
zijn toezegging – niet is komen vast te staan, dat de vrouw de toepassing van
Marokkaans recht op het verzoek van de man heeft prijsgegeven en dat ook zij
– even als de man – uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt voor de toepassing
van Nederlands recht. Hieruit volgt, dat thans dient te worden onderzocht
welk recht (Nederlands of Marokkaans) op het verzoek van de man tot
echtscheiding toepasselijk dient te worden verklaard.

4.6. Uit de stukken van het geding en uit hetgeen partijen ter voormelde
zitting over en weer hebben verklaard, is het hof het navolgende gebleken:

A. Partijen zijn op 18 december 1995 in Marokko met elkaar gehuwd, het enige
kind uit hun huwelijk is op 18 augustus 1998 te Roosendaal geboren.

De vrouw is opgeroepen om te verschijnen in december 1999 in een door de man
in Marokko tegen haar aangespannen gerechtelijke procedure. Partijen
verschillen van mening over de inhoud van deze procedure. Volgens de vrouw
vordert de man in Marokko dat zij terugkeert naar de echtelijke woning. De
man betwist zulks maar wil of kan niet aangeven wat die procedure dan wel
inhoudt.

B. Aan de kant van de vrouw:
– zij heeft uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit;
– zij verblijft bijna 2 ½ jaar in Nederland;
– zij is de Nederlandse taal zeer beperkt machtig;
– zij beschikt niet over een geldige verblijfstitel;
– zij is de tweede Marokkaanse echtgenote van de man;

C. Aan de kant van de man:
– hij heeft naast de Marokkaanse nationaliteit ook de Nederlandse
nationaliteit;
– hij woont circa 10 jaar in Nederland;
– hij heeft nog een echtgenote (eerste) in Marokko.

4.7. Op het verzoek van de man tot echtscheiding dient Marokkaans recht dient
te worden toegepast, omdat partijen dezelfde nationaliteit hebben. De man
heeft weliswaar ook de Nederlandse nationaliteit, maar naar het oordeel van
het hof heeft de man de sterkste band met Marokko, nu hij daar ook nog een
echtgenote heeft en een gerechtelijke procedure tegen de vrouw heeft lopen in
Marokko.

4.8 Hieruit volgt, dat echtscheiding naar Nederlands recht niet kan worden
uitgesproken. Het hof zal echter alsnog de man de gelegenheid geven
desgewenst de gronden van zijn verzoek tot echtscheiding aan te passen aan
het Marokkaans recht.

4.9. Dat betekent, dat het hof iedere verdere beslissing zal aanhouden tot de
in het dictum vermelde datum.

5. De beslissing.

Het hof:

houdt – met het in rechtsoverweging 4.8. vermelde doel – iedere verdere
beslissing aan tot de terechtzitting van woensdag 23 februari 2000, pro
forma;

Rechters

Mrs. van Teeffelen, Bary-van der Putt en Poeth