Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 30 december 1999

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Seksueel misbruik van een Nederlandse vrouw tijdens vakantie in Duitsland
door een Duitse man. Bij incidenteel vonnis van 17 februari heeft de rechtbank
geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, nu ingevolge vaste jurisprudentie
van het Hof van Justitie onder ‘de plaats waar het schadebrengende feit
zich heeft voorgedaan'(art. 5 lid 3 EEX) dient te worden begrepen: de plaats
waar de schade is ingetreden. De grief van appellant richt zich tegen de
uitkomst van de toetsing van de grondslag van de vordering aan voornoemde
rechtsregel omdat de directe en oorspronkelijke schade, te weten de aantasting
van de gezondheid van geïntimeerde is ingetreden op de plaats van de schadeveroorzakende
gebeurtenis, namelijk Duitsland. De gestelde schade bestaat uit psychische
klachten en gedragsproblemen bij de toen en thans in Nederland wonende
vrouw, welke klachten en problemen zich sinds de vakantie bij haar hebben
voorgedaan. Het hof is van oordeel dat de zich in deze klachten uitende
schade eerst in Nederland is opgetreden. De Nederlandse rechter is derhalve
bevoegd.

Volledige tekst

HET GEDING

Bij exploit van 26 februari 1999 is W. in hoger beroep gekomen van het
incidentele vonnis van 17 februari 1999, door de arrondissementsrechtbank
te ‘s-Gravenhage tussen A. als eiseres en W. als gedaagde gewezen.

W. heeft bij memorie van grieven één grief aangevoerd, welke A. bij memorie
van antwoord heeft bestreden.

Ten slotte hebben partijen hun procesdossiers aan het hof overgelegd en
arrest gevraagd.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In deze zaak vordert A. veroordeling van W. tot betaling van ƒ 50.000
met rente wegens immateriële schade. Zij stelt daartoe – samengevat – dat
W. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij haar tijdens de
zomervakantie van 1988 in het Duitse Kieselbach en omgeving seksueel heeft
misbruikt, als gevolg waarvan bij haar (in Nederland) psychische klachten
zijn ontstaan en dat de Nederlandse rechter ingevolge het bepaalde in artikel
5 sub 3 EEX bevoegd is van de vordering kennis te nemen.

2. In het vervolgens door W. opgeworpen onbevoegdheidsincident heeft de
rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, nu ingevolge
vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
onder ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’,
zoals bedoeld in artikel 5 sub 3 EEX, (ook) dient te worden begrepen de
plaats waar de schade is ingetreden en het hier betreft uitsluitend in
Nederland geleden immateriële schade. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt
dat krachtens artikel 157b eerste lid Rv hoger beroep slechts mogelijk
is tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis. W. komt in dit hoger
op tegen deze oordelen.

ONTVANKELIJKHEID

3. Primair betoogt A. dat W. niet-ontvankelijk is in het hoger beroep,
omdat:

a. de rechtbank tussentijds hoger beroep heeft uitgesloten, en
b. op grond van artikel 157b Rv hoger beroep van een bevoegdverklaring
slechts mogelijk is tegelijk met het appèl tegen het eindvonnis.

4. De onder a vermelde stelling van A. gaat niet op. De in rov 8 van het
bestreden vonnis ‘voor de goede orde’ gemaakte opmerking is geen beslissing
zoals bedoeld in artikel 337 lid 2 Rv en vormt niet een uitdrukkelijk en
zonder voorbehoud gegeven, in het dictum opgenomen beslissing, dat hoger
beroep is uitgesloten.

5. De onder b vermelde stelling gaat evenmin op. Ingevolge HR 25 november
1977, NJ 1978, 186 ziet de bepaling van artikel 157 b eerste lid Rv niet
op een beslissing – zoals in het onderhavige geval – waarbij in een internationaal
conflict de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is aangenomen.

DE GRIEF

6. In de toelichting op de enige grief voert W. – samengevat – aan dat
‘Handlungsort’ (plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis) en ‘Erfolgsort’
(plaats waar de schade is ingetreden) in dit geval samenvallen, omdat de
directe en oorspronkelijke (psychische) schade, te weten de aantasting
van de gezondheid van A., is ingetreden op de plaats van de schadeveroorzakende
gebeurtenis (Duitsland) en niet (pas later) in Nederland en dat om die
reden de Nederlandse rechter geen (internationale) rechtsmacht toekomt.

7. Het hof oordeelt als volgt. De grief richt zich terecht niet tegen de
(rechts-)regels die de rechtbank aan de hand van in de rechtspraak van
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geformuleerd,
maar tegen de uitkomst van de toetsing van de grondslag van de vordering
aan die regels. Het hof zal dan ook van de door de rechtbank geformuleerde
regels uitgaan. De in hoger beroep te beantwoorden vraag luidt dus: waar
is – in het licht van bedoelde regels – de gestelde (immateriële) schade,
waarvan vergoeding wordt gevorderd, ingetreden?

8. De gestelde schadeveroorzakende handeling(en) zijn verricht in Duitsland
in de vakantie van 1988. De gestelde schade bestaat uit psychische klachten
en gedragsproblemen bij de toen en thans in Nederland wonende A., welke
klachten en problemen zich sinds de vakantie van 1988 bij haar hebben voorgedaan.
Nu het hof uit het onder 2 van de inleidende dagvaarding gestelde afleidt
dat onder de vakantie van 1988 uitsluitend het verblijf van A. bij de moeder
van W. in Duitsland moet worden verstaan, moet ervan worden uitgegaan dat
de zich in psychische klachten en gedragsproblemen uitende schade eerst
in Nederland is opgetreden. Op grond van artikel 5 sub 3 EEX komt derhalve
aan de Nederlandse rechter in beginsel (internationale) rechtsmacht toe.

9. De in artikel 5 EEX voorziene keuzemogelijkheid is blijkens de rechtspraak
van het Hof van Justitie gegeven ter wille van een nuttige procesinrichting
in welbepaalde gevallen waarin een bijzonder nauw verband bestaat tussen
de vordering en de rechter die kan worden ingeroepen daarvan kennis te
nemen. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake
van een zodanig verband tussen de ingestelde vordering en de geadieerde
(Nederlandse) rechter, nu de Nederlandse rechter in de beste positie verkeert
om te beoordelen of de psychische klachten het gevolg zijn van de gestelde
onrechtmatige daad en de omvang van de in Nederland ingetreden en geleden
schade te bepalen.

10. Nu de door W. aangevoerde grief faalt, zal het bestreden vonnis worden
bekrachtigd en W. als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden
veroordeeld.

BESLISSING

Het Gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt W. in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde
van A. begroot op ƒ 475 aan griffierecht, en ƒ 1.700 aan salaris van de
procureur, te betalen aan de griffier van dit hof die daarmee zal handelen
overeenkomstig het bepaalde in artikel 57b Rv,;

wijst de zaak terug naar de rechtbank voor het voortprocederen.

Rechters

Mrs. Vrij, De Brauw, Dupain