Instantie: Rechtbank Breda, 20 december 1999

Instantie

Rechtbank Breda

Samenvatting


Na een medische fout bij een operatieve bevalling overlijdt de echtgenote van
B. B. blijft achter met drie kinderen, nul, zeven en tien jaar oud. B. werkte
tot aan het overlijden van zijn echtgenote gemiddeld zestig uur per week, en
wenst een vergoeding van huishoudelijke hulp door professionele krachten
gedurende zestig uur per week. De president van de rechtbank gaat uit van een
abstracte schadeberekening op basis van de aanname dat B. voltijd zou blijven
werken en voor de tijd dat hij daardoor uit het gezin afwezig was gezinszorg
zou hebben ingekocht. Als abstracte schade is aannemelijk het
bruto-jaarsalaris van twee gezinsverzorgsters, ieder op basis van dertig uur
per week. Aannemelijk is dat elk van deze werkneemsters een bruto loonsom van
ƒ 50.000 op jaarbasis kost, zodat deze schadepost is te stellen op ƒ 100.000
per jaar. Op basis van deze berekening wordt in kort geding een vergoeding
over de voorafgaande periode en over het gehele volgende kalenderjaar
toegewezen.

Volledige tekst

(…)

2. HET GESCHIL

Eiser vordert, bij vonnis voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde
te veroordelen om binnen 2 x 24 uur na betekening van het in deze te wijzen
vonnis aan hem te betalen een bedrag groot ƒ 177.060 of ieder ander bedrag
dat redelijk en billijk toeschijnt, zulks ter betaling van de door eiser te
maken kosten van (professionele) hulp c.a. voor het jaar 2000.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.

3. DE VOORLOPIGE BEOORDELING EN DE GRONDEN DAARVOOR.

3.1 Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de
overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
– Op (…) 1998 is de echtgenote van eiser overleden aan de gevolgen van een
operatieve bevalling in het ziekenhuis van gedaagde. Twee verbandgazen waren
in haar buikholte achtergebleven en aan de complicaties, opgetreden bij de
operatieve verwijdering daarvan enige dagen later, overleed zij.
– Gedaagde heeft aansprakelijkheid erkend, en Nationale Nederlanden heeft als
verzekeraar de afhandeling van de schade op zich genomen.
– Eiser procedeert namens zijn drie minderjarige kinderen, zulks na verkregen
toestemming van de kantonrechter te Bergen op Zoom van 7 december 1999.
– Tot het gezin van eiser behoren voornoemde drie minderjarigen, toen 10, 7
en 0 jaar.

3.2 Eiser stelt dat hij, met name vanwege zijn drukke werkzaamheden niet in
staat is zijn kinderen zelf de vereiste zorg te geven. Eiser stelt dat hij
tot aan het overlijden van zijn vrouw gemiddeld 60 uur per week werkte,
inclusief enige overnachtingen per maand in het buitenland.
Eiser verwijt gedaagde, althans de verzekeraar van gedaagde en de door deze
ingeschakelde personen/bedrijven, verregaande vertraging in de afwikkeling
van de door het overlijden ontstane schade. Hij wenst met name spoedige
zekerheid omtrent de uitgangspunten waarop gedaagde in de toekomst zijn
schade gaat vergoeden, zodat hij zijn leven en dat van de kinderen daarop kan
gaan inrichten.
Eiser wenst vergoeding van huishoudelijke hulp door (een of meer)
professionele krachten gedurende 60 uur per week, zodat hij in staat zal zijn
de werkzaamheden die hij voor het overlijden van zijn echtgenote verrichtte,
ook in de toekomst te blijven verrichten. De daaraan gekoppelde kosten heeft
eiser becijferd op een bedrag van ƒ l77.060 per kalenderjaar.

3.3 Gedaagde heeft betoogd dat de vertraging in de afwikkeling van de schade
met name is veroorzaakt doordat partijen met betrekking tot de wijze van
vaststelling van de schade aanvankelijk een verkeerde weg waren ingeslagen,
maar dat ook eiser thans kennelijk kiest voor een abstracte benadering van de
schade, waarbij eiser zijn werkzaamheden blijft verrichten zoals hij gewend
was en de kinderen gedurende die tijd aan professionele hulp worden
toevertrouwd. Gedaagde meent dat zij met een voorschot van tot heden in
totaal ƒ 100.000 voldoende heeft voorzien in de daarop betrekking hebbende
financiële behoefte.

3.4 Als uitgangspunt voor de schadeberekening zal in bodemgeding
waarschijnlijk genomen worden datgene waar partijen zich in dit kort geding
gemeenschappelijk in lijken te vinden, namelijk een abstracte
schadeberekening op basis van de aanname dat eiser voltijds zou zijn blijven
werken en voor de tijd dat hij daardoor uit het gezin afwezig was gezinszorg
zou hebben ingekocht.
Deze kosten zijn als redelijke en passende uitgaven te beschouwen in de
concrete gezinssituatie waarin eiser kwam door het overlijden van zijn
echtgenote. In de zorg voor de kinderen was continuïteit en kwaliteit
redelijkerwijs gewenst, en, naar het zich najaar 1998 liet en nog steeds laat
aanzien, voor langere tijd.
Deze benaderingswijze van de schadeberekening had de verzekeraar van gedaagde
in het kader van het door haar toegezegde en van haar ook onafhankelijk
daarvan te verlangen actieve schaderegelingsbeleid reeds onmiddellijk kunnen
en behoren te kiezen.
Partijen gaan daarbij beide uit van een gemiddelde behoefte van 60 uur arbeid
per week.
Als abstracte schade is aannemelijk het bruto-jaarsalaris van twee
gezinsverzorgsters, ieder op basis van 30 uur per week.
Onbegrijpelijkerwijs is gedaagde (in feite Nationale Nederlanden) niet in
staat of bereid om ter zitting zelfs maar aan te geven aan welke
salariscategorie hierbij gedacht moet worden.
Inschattend is aannemelijk dat elk van deze werkneemsters aan de werkgever
een bruto loonsom van ƒ 50.000 op jaarbasis kost, zodat deze schadepost is te
stellen op ƒ 100.000 per jaar voor de periode dat deze omvang van zorg, 60
uur per week, nodig zal zijn.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat tot 18 september 1999 reeds ƒ 100.000 aan
schade is geleden en dat vanaf die datum tot heden een schade is geleden van
omstreeks drieëneenhalve maand (± ƒ 29.000). Bevoorschot is ƒ 100.000, zodat
eind 1999 reeds een tekort aanwezig is van ƒ 29.000. Voor het gehele jaar
2000 is een schade te voorzien van ƒ 100.000.
De President leest de toevoeging in het petitum ‘zodat eiser kan betalen de
door hem te maken kosten van (professionele) hulp c.a. voor het jaar 2000′
niet als een beperking ten aanzien van het gevorderde bedrag.
Het gevorderde bedrag is tot een bedrag van ƒ 129.000 toewijsbaar op grond
van vorenstaande berekening voor zover betreft reeds opgekomen schade en
redelijkerwijs te begroten schade die gedaagde ook bij wege van voorschot
behoort te betalen in het licht van behoorlijke behandeling van deze zaak.

3.5 Anders dan gedaagde stelt is de uitkering van de sommenverzekeringen niet
van belang voor de schadeberekening. Gedaagde heeft niet uiteengezet dat en
waarom deze verzekeringen van zo bijzondere aard waren dat afgeweken zou
behoren te worden van het uitgangspunt dat zij niet van invloed zijn.

3.6 Spoedeisend belang van eiser bij het bieden van structuur bij de
schadeberekening is aanwezig. Deze had reeds geboden dienen te worden in het
najaar van 1998 door de verzekeraar van gedaagde.
Vaststaat dat eiser q.q. zelf psychisch ernstig is aangeslagen door het
gebrek aan actief schaderegelingsbeleid van Nationale Nederlanden. Dit raakt
onmiddellijk het belang van de kinderen, die er dus spoedeisend belang bij
hebben dat hun vader tot rust kan komen.
Spoedeisend belang bij de bevoorschotting als thans gevorderd is eveneens
vanzelfsprekend.

3.7 Samenvattend:
De vordering is voldoende aannemelijk om in kort geding toewijsbaar te zijn.
Spoedeisend belang is aanwezig. Over restitutierisico is door gedaagde niet
gesproken.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van, afgerond, ƒ
130.000.

4. De kosten
Gedaagde dient als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij te
worden verwezen in de kosten van het geding.
(…)

Rechters

Mr. Leijten