Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 26 november 1999

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


In de echtscheidingsprocedure vordert V. onder meer verdeling van de huwelijksgemeenschap.
M. heeft gesteld dat het in casu in strijd met de redelijkheid en billijkheid
is de Wet Verevening Pensioenen onverkort van toepassing te laten zijn
en heeft de rechtbank gevraagd voor recht te verklaren dat de vrouw pas
aanspraak heeft op de door de man opgebouwde ouderdomspensioenrechten wanneer
ook de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt.
Krachtens de Wet verevening Pensioenen heeft de vrouw recht op ca. ƒ 1500
bruto per maand. Zij heeft daarnaast een bruto-maandinkomen van ƒ 3278,61,
en geen woonlasten.
Indien de man het genoemde bedrag van ƒ 1500 aan de vrouw zou betalen zou
hij, inclusief de AOW en mede gezien zijn woonlasten, onder het bestaansminimum
komen, afgeleid van de norm voor een alleenstaande uit de Algemene Bijstandswet,
verminderd met de woonnorm.
De rechtbank is van oordeel dat in een situatie als deze, waarin verevening
van het ouderdomspensioen tot gevolg zou hebben dat de man minder dan het
bestaansminimum overhoudt, terwijl de vrouw ruimschoots in haar eigen levensonderhoud
kan voorzien, er reden is de Wet Verevening Pensioenen niet onverkort toe
te passen omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
zou zijn. Er is echter geen aanleiding om de verevening in zijn geheel
uit te stellen, maar slechts voor zover de man daardoor niet de beschikking
houdt over wat minimaal noodzakelijk wordt geacht om in zijn bestaan te
voorzien. Dit wordt bereikt indien aan de vrouw 1/3 deel van hetgeen zij
bij onverkorte toepassing van de Wet Verevening Pensioenen recht op zou
hebben, zal worden betaald, zijnde ƒ 500 bruto per maand, dit tot het moment
dat de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt (2007). De rechtbank verklaart
vervolgens voor recht dat de Wet Verevening Pensioenen gedeeltelijk buiten
toepassing blijft.

Volledige tekst


1. INLEIDING

1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van:
– het verzoekschrift (met bijlagen) van de vrouw, ter griffie ingekomen
op 25 maart 1999;
– het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek (met bijlagen) van de
man;
– het nadere verweerschrift (met bijlagen) van de vrouw
– het exploot van betekening.

1. 2 De zaak is behandeld ter terechtzitting van 12 oktober 1999. Verschenen
zijn partijen en de procureurs. Van de behandeling ter terechtzitting is
proces-verbaal opgemaakt

1.3 De vrouw verzoekt echtscheiding met een nevenvoorziening inzake de
boedelverdeling. Voorts verzoekt de vrouw de man te veroordelen om mee
te werken aan de benodigde leveringshandelingen.

1.4 De man verzoekt eveneens vaststelling van de verdeling alsmede een
verklaring voor recht

2. BEOORDELING

Bewijsstukken
2.1 Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt de nationaliteit en de woonplaats
van partijen, alsmede waar en wanneer zij met elkaar zijn gehuwd.

Echtscheiding
2.2 Het verzoek van de vrouw tot echtscheiding is gegrond op de stelling
dat het huwelijk duurzaam is ontwricht

2.3 De man betwist de stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

2.4 De vrouw is ter zitting gebleven bij haar standpunt dat het huwelijk
duurzaam is ontwricht en zij heeft gesteld dat zij niet van plan is en
ook niet bereid is de samenwoning met de man te hervatten, ook niet als
haar huidige relatie onverhoopt zou eindigen. De rechtbank is van oordeel
dat hiermee de duurzame genoegzaam is gebleken.

De verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen
2.5 De vrouw verzoekt vaststelling van de verdeling als in het verzoekschrift
omschreven.

2.6 De man voert hiertegen verweer.

2.7 Met betrekking tot de woning aan de (…) te ‘s-Hertogenbosch, waarin
partijen een 4/10 onverdeeld aandeel hebben, zijn partijen ter zitting
overeengekomen dat deze woning aan de man zal worden toegescheiden tegen
de waarde per datum ontbinding, welke waarde zal worden getaxeerd door
een door de rechtbank te benoemen deskundige die de woning zal waarderen
tegen de vrije verkoopwaarde en in de staat waarin deze zich bevindt. Het
aandeel van partijen in de hierop drukkende hypothecaire lening (ABN/AMRO
hypotheken BV) van ƒ 196.000 zal door de man worden gedragen.

2.8 Voor het geval de als gevolg van voormelde toedeling aan de vrouw toekomende
vergoeding wegens onderbedeling door de man niet kan worden gefinancierd
binnen drie maanden na de beschikking waarbij deze toedeling in de beslissing
zal worden bepaald, dient de woning te worden verkocht en dient de netto-opbrengst
tussen partijen bij helfte te worden verdeeld.

2.9 Met betrekking tot de rechten uit de polis van levensverzekering met
polisnummer (…), afgesloten bij Fairgo NV te Amstelveen zijn partijen
overeengekomen dat deze zullen worden toegescheiden aan de man; ingeval
de woning aan de man kan worden toegescheiden tegen de werkelijke waarde
van ƒ 48.429 en ingeval de woning verkocht moet worden tegen de afkoopwaarde
van ƒ 31.298.

2.10 Met betrekking tot de riantrekening nummer (…) bij de ABN/AMRO-Bank
zijn partijen overeengekomen dat de helft van het aan hen toekomende saldo
(ƒ 34.485,10 minus de ƒ 10.502 die aan het herstel van de woning is uitgegeven

= ƒ 23.983,10), bij helfte zal worden verdeeld.

2.11 Met betrekking tot de verwachte belastingteruggaven, voorzover deze
betrekking hebben op de periode tot en met 30 juni 1998, zijn partijen
overeengekomen dat hieruit de kosten van de echtscheidingsbemiddeling en
de kosten van de taxatie van de woning zullen worden voldaan. Het overschot
zal bij helfte worden verdeeld.

2.12 Met betrekking tot inboedelgoederen, de lijfgoederen en lijfsieraden
zijn partijen overeengekomen dat deze, voorzover dat nog niet is gebeurd,
zonder nadere verrekening zullen worden verdeeld volgens de aan het verzoekschrift
van de vrouw gehechte lijst

2.13 Met betrekking tot de koopsompolissen van AEGON levensverzekering
NV met polisnummers (…) ten name van de vrouw zijn partijen overeengekomen
dat deze zullen worden toegescheiden aan de vrouw tegen een waarde van
totaal ƒ 17.574. De latente vordering van de belastingdienst met betrekking
tot de uitkering op grond van deze polissen ad ƒ 3.515 zal, zoals partijen
zijn overeengekomen, aan de vrouw worden toegescheiden.

2.14 Met betrekking tot het saldo van de ING-rekening met nummer (…)
ten name van de vrouw zijn partijen overeengekomen dat dit zal worden toegescheiden
aan de vrouw tegen een waarde vanƒ 6.974.

2.15 De saldo van de girorekening met nummer (…); de sterrekening met
nummer (…); de kapitaalrekening met nummer (…); de riantrekening met
nummer (…) en de rekening-courant met nummer (…) zijn reeds tussen
partijen bij helfte verdeeld.

2.16 Met betrekking tot de aan hen toekomende helft van de saldi van de
girorekening met nummer (…) van ƒ 694,95 en de privé-rekening met nummer
(…) van ƒ 4.485,88 zijn partijen overeengekomen dat deze bij helfte zullen
worden verdeeld.

2.17 Met betrekking tot de saldi van de girorekeningen ten namen van de
man respectievelijk de vrouw zijn partijen overeengekomen dat deze zonder
nadere verrekening zullen worden toegescheiden aan diegene op wiens naam
de rekening staat.

2.18 Met betrekking tot eventuele nog te betalen belastingschulden, voorzover
deze betrekking hebben op de periode tot en met 30 juni 1998, zijn partijen
overeengekomen dat deze bij helfte zullen worden gedeeld.

2.19 Het verzoek van de vrouw tot vergoeding van gedeelde opbrengst van
vermogen heeft zij ingetrokken, zodat daarop niet behoeft te worden beslist

Pensioenverevening
2.20 De te verevenen pensioenen van de man betreffen:
– een ABP-pensioen van bruto per maand ƒ 2.770,57
– een PGGM-pensioen van bruto per maand ƒ 360,32
totaal ƒ 3.130,89

2.21 Niet betwist is dat de vrouw krachtens de Wet Verevening Pensioenen
recht heeft op circa ƒ 1.500 per maand. Inclusief AOW zou de man derhalve
een bruto-maandinkomen overhouden van ƒ 2.800. De voor rekening van de
man komende woonlasten bedragen ƒ 1.700 + ƒ 325 premie voor de aan de hypotheek
gekoppelde levensverzekering. De man betaalt ƒ 63,25 premie ziektekosten
verzekering, naast de op zijn ABP-pensioen ingehouden ziektekostenverzekeringspremie
ad ƒ 149,61. Rekening houdend met vermeld inkomen en deze lasten komt de
man onder het bestaansminimum, afgeleid van de. norm voor een alleenstaande
uit de Algemene bijstandswet, verminderd met de woonnorm

2.22 Het bruto-maandinkomen uit arbeid, dus voor pensioenverevening, van
de vrouw bedraagt ƒ 3.278,61. Zij heeft geen woonlasten.

2.23 De man heeft betoogd dat het onder deze omstandigheden in strijd is
met de redelijkheid en billijkheid de Wet Verevening Pensioenen onverkort
van toepassing te laten zijn en heeft gevraagd te verklaren voor recht
dat de vrouw pas aanspraak heeft op de door de man opgebouwde ouderdomspensioenrechten
met ingang van 28 april 2007, de dag dat de vrouw de 65-jarige leeftijd
bereikt.

2.24 De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, inhoudende dat draagkracht
en behoefte geen rol mogen spelen bij pensioenverevening.

2.25 De rechtbank is van oordeel dat in een situatie als deze, waarin verevening
van het ouderdomspensioen tot gevolg zou hebben dat de man, rekening houdend
met zijn inkomen en lasten, minder dan het bestaansminimum overhoudt, terwijl
de vrouw, rekening houdend met haar lasten, ruimschoots in haar eigen levensonderhoud
kan voorzien, er reden is de Wet Verevening Pensioenen niet onverkort toe
te passen omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
zou zijn. Er is echter geen aanleiding om de verevening in zijn geheel
uit te stellen, maar slechts voorzover de man daardoor niet de beschikking
houdt over wat minimaal noodzakelijk wordt geacht om in zijn bestaan te
voorzien. Dit wordt bereikt indien aan de vrouw 1/3 deel van hetgeen waar
zij bij onverkorte toepassing van de Wet Verevening Pensioenen recht op
zou hebben, zal worden betaald, zijnde ƒ 500 bruto per maand, dit tot het
moment. dat de vrouw de 65-jarige leeftijd bereikt, 28 april 2007.

Proceskosten
2.25 De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.

3. BESLISSING

De rechtbank:
spreekt tussen partijen, die op 17 juli 1964 te Oosterhout met elkaar zijn
gehuwd, de echtscheiding uit;

verklaart voor recht dat de Wet Verevening Pensioenen buiten toepassing
blijft voorzover in paragraaf 2.25 overwogen;

stelt de verdeling van de in 2.10 tot en met 2.18 genoemde zaken vast zoals
in die paragrafen overwogen;

benoemt tot deskundige ten aanzien van de in 2.7 genoemde onroerende zaak:
de heer Drs. J.G.A. Wellen (Wellen-van de Kruijsen ERA Makelaars) en draagt
deze deskundige op om aan de rechtbank schriftelijk een met reden omkleed
bericht uit te brengen omtrent de navolgende vragen:

waarop dient de vrije verkoopwaarde van de woning aan de (…) te ‘s-Hertogenbosch
te worden begroot uitgaande van de staat waarin de woning zich bevindt?

bepaalt dat de man en de vrouw, ieder een voorschot van ƒ 1.100 ter zake
van de kosten van de deskundigen dient over te maken op Postbankrekeningnummer
1102300 ten name van het Gerecht 536 in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch
onder vermelding van ‘voorschot deskundigen inzake 36386/FA RK 99-957’
en wel binnen vier weken na deze uitspraak;

bepaalt dat de deskundige zijn onderzoek zelfstandig zal instellen op tijd
en plaats als door hem in overleg met partijen vast te stellen, met dien
verstande dat hij daartoe niet behoeft over te gaan dan nadat hij van de
griffier schriftelijk bericht van de ontvangst van voormeld voorschot heeft
gekregen;

wijst de deskundige er op dat:
hij bij opname van de woning tevens partijen en/of hun vertegenwoordigers
uitnodigt aanwezig te zijn;
hij na aanvaarding van zijn benoeming verplicht is de opdracht onpartijdig
en naar beste kunnen te volbrengen;
hij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen
te maken en verzoeken te doen en dat uit het schriftelijk bericht moet
blijken of aan dit voorschrift is voldaan;
van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken in het schriftelijk bericht
melding moet worden gemaakt;
indien tijdens het onderzoek voormeld voorschot ontoereikend blijkt te
zijn, hij direct bij constatering daarvan het onderzoek (voor zover redelijkerwijs
mogelijk) dient te schorsen en via de griffier een aanvullend voorschot
dient te vragen en dat hij pas na schriftelijk bericht van de griffier
dat het aanvullend voorschot is ontvangen het onderzoek dient te hervatten;

wijst partijen er op dat, indien zij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige
doen toekomen, zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dienen
te verstrekken;

bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud
uiterlijk binnen drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier
dat het voorschot is ontvangen, ter griffie van de rechtbank moet inleveren;

verwijst de zaak naar de pro forma zitting van 7 januari 2000 voor controle
door de griffier van ontvangst van het voorschot;

bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige
zal doen toekomen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Rechters

Mr. Milar