Instantie: Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, 23 november 1999

Instantie

Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing

Samenvatting


Zowel klaagster als haar partner zijn – afzonderlijk van elkaar – gedetineerd.
Klaagster heeft een verzoek gedaan voor een incidenteel verlof voor het
bezoeken van haar partner. Dit verzoek is door de minister afgewezen. De
Centrale raad voor de strafrechtstoepassing verklaart het beroep van klaagster
gegrond. De partner van klaagster, met wie zij volgens de islam is gehuwd,
voor de detentie samenwoonde en met wie zij een kind heeft, moet aangemerkt
worden als haar levenspartner, ondanks het feit dat klaagster zijn tweede
vrouw is. Klaagster voldoet hiermee aan de vereisten voor incidenteel verlof
aan een gedetineerde levenspartner.

Volledige tekst

1. DE INHOUD VAN DE BESTREDEN BESLISSING

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de
inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen, wegens onvoldoende
reden om aan het verzoek te voldoen.

2. DE STANDPUNTEN

Door en namens klaagster is aangevoerd dat haar verzoek tot het tijdelijk
verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt
toegelicht. Klaagster heeft een verzoek ingediend om een bezoek te brengen
aan haar partner die is gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Berg
te Arnhem. De einddatum van klaagster is 23 februari 2000. Op grond van
artikel 58 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft
zij een verzoek ingediend om het restant van haar straf in Turkije te ondergaan.
Reden voor dit verzoek is dat zij naast haar partner geen familie in Nederland
heeft en geen bezoek ontvangt. De Nederlandse en Turkse autoriteiten zijn
inmiddels al akkoord gegaan met het verzoek. De einddatum van haar partner
ligt in 2003. Klaagster wil haar partner voor haar vertrek naar Turkije
graag nog eenmaal bezoeken.
Klaagster bestrijdt dat haar partner niet haar levenspartner is, zoals
bedoeld in artikel 27 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Zij kennen elkaar al geruime tijd en woonden voor de detentie samen. Zij
zijn in 1996 getrouwd volgens de islam en uit hun relatie is een kind geboren.
Hun relatie kan daarmee als vast en duurzaam worden beschouwd. Op 8 juni
j.l. is zij in staat gesteld om haar partner te bezoeken. Klaagster is
de tweede vrouw van haar partner. Hij is eveneens met een andere vrouw
getrouwd volgens de islam. In de Turkse cultuur is dit geen probleem. Dat
haar partner nog een andere relatie onderhoudt is op hun relatie niet van
invloed. De verantwoordelijkheid daarvoor in morele en ethische zin ligt
uitsluitend bij klaagster en haar partner.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister heeft al verschillende verzoeken van klaagster en haar partner
voor een onderling gedetineerdenbezoek afgewezen. Het verzoek voldoet niet
aan de criteria zoals gesteld in de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting. Artikel 27 van die Regeling voorziet onder meer in de mogelijkheid
van een onderling gedetineerdenbezoek indien sprake is van een gedetineerde
levenspartner. Een naast het bestaande huwelijk onderhouden van een relatie
kan niet als zodanig worden aangemerkt. Na afweging van de belangen van
klaagster ziet de Minister, mede gelet op precedentwerking en rechtsongelijkheid,
geen reden om het verzoek in te willigen.

3. DE BEOORDELING

Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten
van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling),
kan incidenteel verlof voor een bezoek aan onder meer een gedetineerde
levenspartner slechts worden verleend indien de gedetineerden elkaar ten
gevolge van de detentie ten minste drie maanden niet hebben, ontmoet.
Het begrip levenspartner wordt in artikel 1 onder i van de Regeling omschreven
als de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar
duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden dat dateert van voor de
aanvang van de detentie.

De beroepscommissie is van oordeel dat in het onderhavige geval, met betrekking
tot de door klaagster aangevoerde relatie met haar partner, in tegenstelling
tot het gestelde in de motivering van de Minister, wel sprake kan zijn
van een levenspartner zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, van voornoemde
Regeling. Een eerder huwelijk van de partner van klaagster staat dit niet
in de weg. De beroepscommissie laat hierbij in het midden of klaagsters
partner moet worden aangemerkt als een echtgenoot zoals bedoeld in artikel
1 onder i van de Regeling. Voldoende aannemelijk is immers gemaakt dat
vóór de detentie sprake was van een duurzaam samenlevingsverband, gelet
op de – gestelde en niet bestreden – langdurige relatie, het samenwonen
vóór de detentie en het kind dat in Nederland uit deze relatie is geboren.
Derhalve is voldaan aan het vereiste voor toepasselijkheid van artikel
27, eerste lid, van de Regeling.
Gelet op het vorenstaande moet de afwijzing door de Minister van klaagsters
verzoek bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk
en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep gegrondverklaren
en de beslissing vernietigen. Zij zal de Minister opdragen binnen twee
weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

4. DE UITSPRAAK

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden
beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen
met inachtneming van haar uitspraak.

Rechters

Mrs. Van de Pol, Bosch, Meertens-Zeeman