Instantie: Kantonrechter Hilversum, 17 november 1999

Instantie

Kantonrechter Hilversum

Samenvatting


Eiseres heeft in de periode 1954 tot 1958 de opleiding tot verpleegkundige
A gevolgd, maar zij werd niet toegelaten voor het examen omdat gehuwde
vrouwen hiervan waren uitgesloten. Van 1968 tot 1983 heeft zij in verschillende
functies in de zorgsector gewerkt. In 1990 is zij bij gedaagde in dienst
getreden, waarbij zij is ingeschaald als ongediplomeerde kracht. Gedaagde,
Thuiszorg, weigert haar in te schalen op grond van haar opleiding en ervaring.
Men stelt dat eiseres in de periode tussen 1958 en 1990 alsnog het diploma
verpleegkundige A had kunnen halen. De Commissie Gelijke Behandeling heeft
op 13 januari 1998 geoordeeld dat Thuiszorg indirect onderscheid op grond
van geslacht maakt door het stellen van een diplomavereiste. De kantonrechter
volgt het oordeel van de CGB en veroordeelt Thuiszorg om eiseres te plaatsen
in de salarisschaal 5, volgnummer 19.

Volledige tekst

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
– de dagvaarding overeenkomstig welke X. heeft gevorderd
– het antwoord van Thuiszorg met producties
– de conclusie van repliek van X. met producties
– de conclusie van dupliek van Thuiszorg.

Vervolgens is vonnis bepaald op 1 december 1999.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1 X. heeft in de periode november 1954 tot januari 1958 de opleiding
voor verpleegkundige A gevolgd doch werd niet toegelaten daarin een examen
af te leggen en een diploma te halen.
1.2 X. heeft van 1968 tot 1983 in verschillende functies in de Zorg gewerkt.
1.3 X. is op 1 juni 1990 bij Thuiszorg in dienst getreden in de functie
van gediplomeerd helpende, functieschaal 4-11, ingeschaald in nummer 11.
1.4 In juni 1993 heeft Thuiszorg een functieherindeling doorgevoerd. Op
grond van de toepasselijke CAO voor de thuiszorg is horizontaal ingeschaald
in D volgnummer 10.
1.5 X. heeft in ieder geval vanaf oktober 1993 bezwaar gemaakt tegen de
onder 1.4 genoemde inschaling.
1.6 De commissie gelijke behandeling heeft op verzoek van X. op 13 januari
1998 uitspraak gedaan en vastgesteld dat bij indiensttreding van X., indirect
onderscheid is gemaakt op grond van geslacht door het stellen van een diplomavereiste.
1.7 Thuiszorg is ondanks verzoek van X. niet bereid gebleken gevolgen te
verbinden aan de voormelde uitspraak.

2. X. vordert de betaling van loon over de periode juni 1990 tot 1 januari
1999 en plaatsing met onmiddellijke ingang in salarisschaal 5, volgnummer
19 behorende bij de functie van verzorgende D. X. vordert Thuiszorg bij
vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van ƒ 14.479,68
als hoofdsom. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 7 december 1998.
X. stelt – kort gezegd – dat Thuiszorg, naar is komen vast te staan, indirect
onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht door het stellen van een
diplomavereiste bij haar aanstelling, welk vereiste niet gerechtvaardigd
is. Vast staat dat haar een diploma is onthouden wegens een voorgenomen
huwelijk. Indien zij was ingeschaald op grond van haar ervaring en opleiding
zou zij in 1990 in schaal U, volgnummer 16 zijn geplaatst, goed voor ƒ
2.625,60 bruto per maand. In 1993 zou zij vervolgens in volgnummer 14 zijn
ingestroomd, resulterend in volgnummer 19 per heden. Ten onrechte beroept
Thuiszorg zich op de bepalingen van de CAO met betrekking tot het diplomavereiste,
aldus X. Eveneens ten onrechte legt Thuiszorg het oordeel van de voormelde
commissie naast zich neer.

3.Thuiszorg voert gemotiveerd verweer tegen de vordering. Kortgezegd voert
zij het volgende aan. Bij de indiensttreding van X. gold het diplomavereiste
voor alle werknemers, man of vrouw, met het doel gelijke beloning en kwaliteitsbewaking.
In 1993 is bij de herziening van de functiewaardering voor alle werknemers
uitgegaan van een horizontale instroom in het nieuwe systeem. Het diplomavereiste
is voor eenieder komen te vervallen.
X. is in 1990 ingeschaald, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden,
opleiding en ervaring als gediplomeerd bejaardenhelpende, hoewel zij daartoe
geen diploma bezat.
X. heeft nagelaten tussen 1958 en 1990 alsnog het diploma verpleegkundige
A te halen, hetgeen voor haar risico is.
Ten onrechte heeft de commissie geconcludeerd dat door ten aanzien van
X. in 1990 het diplomavereiste te hanteren, indirect in strijd is gehandeld
met de wet gelijke behandeling mannen en vrouwen. Zij wijst op het feit
dat X. pas na de herziening van de functiewaardering bezwaar is gaan maken
tegen haar inschaling. Zij wijst op de korte verjaringstermijn op loonvorderingen
ingevolge voormelde wet.

4. X. kan in haar stellingen worden gevolgd. Als gesteld en niet weersproken
is komen vast te staan dat bij de aanstelling van X. in 1990 het niet kunnen
voldoen aan het diplomavereiste bepalend is geweest bij de toen toegepaste
inschaling en vaststelling van het salarisniveau. Indien zij het diploma
verpleegkundige had bezeten, dan was zij aangenomen in de functie verzorgende
en derhalve op een hoger salarisniveau ingeschaald. Evenzeer staat als
onvoldoende weersproken vast dat uitsluitend vanwege haar voorgenomen huwelijk
tijdens haar opleiding tot verpleegkundige in 1958 niet tot het examen
ter verkrijging van het diploma verpleegkundige is toegelaten. De commissie
gelijke behandeling heeft op goede gronden als zijn oordeel uitgesproken
dat Thuiszorg door met toepassing van het diplomavereiste X. in 1990 in
te schalen op volgnummer 111 (blijkbaar wordt bedoeld: ’11’, Red.), indirect
onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen, welk onderscheid niet
gerechtvaardigd was. Dit klemt temeer waar Thuiszorg in 1993 dit vereiste
heeft losgelaten zonder voor X. het reeds bestaande nadeel op te heffen.
X. heeft dat nadeel evident kunnen aantonen in haar schrijven aan Thuiszorg
de dato 5 februari 1994 (productie 2 conclusie van repliek). Gelet op de
Hoge Raad 3 januari 1997 nr 16160, NJ 1997 nr 435 kan Thuiszorg zich niet
beroepen op strikte toepassing van de toepasselijke CAO-bepalingen, noch
in 1990 als in 1993. X. kan op grond van het hier overwogene worden gevolgd
in haar stelling dat zij in 1990 had dienen te worden ingeschaald op het
door haar gestelde niveau en ware zij wel op de juiste wijze ingeschaald,
zij thans in schaal D volgnummer 19 zou zijn ingedeeld. Thuiszorg heeft
geen steekhoudende bezwaren kunnen aanvoeren tegen de door toegepaste berekening
van haar claim, zodat deze voor juist moet worden gehouden. X. heeft genoegzaam
aangetoond dat zij reeds op 30 oktober 1993 bezwaar heeft gemaakt tegen
haar inschaling. Gelet op het gestelde in artikel 11 van de Wet gelijke
behandeling mannen en vrouwen
is de loonvordering voor wat betreft de periode voor 30 oktober 1991 verjaard.

Voorzover door Thuiszorg andere gronden zijn aangevoerd, zijn deze in casu
niet relevant en behoeven deze geen bespreking.

5. X. zal in de gelegenheid worden gesteld de berekening van het achterstallig
loon aan te passen aan hetgeen met betrekking tot de verjaring is overwogen.
Een beslissing terzake het sub I gevorderde wordt derhalve aangehouden.

6. Het sub II gevorderde ligt thans voor toewijzing gereed.

BESLISSING

De kantonrechter:

Met betrekking tot het sub 1 gevorderde: verwijst de zaak naar de openbare
civiele terechtzitting van WOENSDAG 15 DECEMBER 1999 te 11.00 UUR,
teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen de gevraagde berekening bij
akte in het geding te brengen.

Met betrekking tot het sub 11 gevorderde: veroordeelt gedaagde om eisers
met onmiddellijke ingang te plaatsen in salarisschaal 5, volgnummer 19,
behorende bij de functie van verzorgende D.

Voor het overige:
houdt iedere verdere beslissing aan.

Vonnis 8 maart 1999

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De inhoud van het op 17 november 1999 gewezen tussenvonnis wordt overgenomen.
Ingevolge het gestelde in voormeld tussenvonnis heeft eiseres nog een akte
genomen.
Gedaagde heeft vervolgens afgezien van het nemen van een antwoord-akte.
Daarop is het vonnis bepaald op heden,

GRONDEN VAN DE BESLISSING

X. heeft rekening houdende met hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen,
haar vordering herberekend en komt thans tot het bedrag van ƒ 12.830,85
bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 1998.

2. Thuiszorg heeft tegen deze berekening geen inhoudelijk verweer gevoerd
zodat deze voor juist moet worden gehouden en de vordering derhalve voor
toewijzing gereed ligt.

3. Nu Thuiszorg in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, dient zij
de kosten van het geding, aan de zijde van X., gevallen, te dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:

– veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres
te voldoen de somma van ƒ 12.830,85 (twaalfduizendachthonderddertig gulden
en vijfentachtig cent) bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
7 december 1998 tot het tijdstip van volledige voldoening;

– verwijst gedaagde in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres
gevallen en te stellen op ƒ 1.877,10, waaronder begrepen een bedrag van
ƒ 1.500 voor salaris van de gemachtigde van eiseres;

– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst het anders of meer gevorderde af.

Rechters

Mr. Groen