Instantie: Rechtbank Haarlem, 9 november 1999

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


Eiseres was lid van Mouvement National Congolais-Lumumba (MNC-L) en verrichte
activiteiten voor hen. Na een kritische lezing over Mobutu wordt zij
gearresteerd, mishandeld en seksueel misbruikt. De Rechtbank is van oordeel
dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij de door haar aangevoerde
feiten en omstandigheden m.b.t. de structuur van de MNC-L niet in de eerste
procedure naar voren heeft gebracht. Zij kon niet voorzien dat dit een punt
van betekenis zou worden. Inhoudelijk concentreert de zaak zich rondom de
vraag of aannemelijk is dat lezeres inderdaad de betreffende lezing heeft
gehouden. De rechtbank overweegt dat gezien de structuur van de MNC-het
aannemelijk is dat de leiding niet op de hoogte was. Voorts is van belang dat
uit het rapport van Amnesty International naar voren komt dat eiseres
lichamelijke en psychische littekens heeft als gevolg van de mishandeling en
verkrachting tijdens haar detentie. Gezien de aard en de plaats van die
littekens ligt een alternatieve verklaring niet voor de hand. Haar relaas
wordt verder ondersteund door wat bekend is over het systematisch gebruik
door overheidsfunctionarissen en aan de overheid gelieerde personen van
verkrachting als pressiemiddel en vorm van marteling. Tenslotte kent de
rechtbank betekenis toe aan de indruk die eiseres qua betrouwbaarheid heeft
gemaakt op Amnesty en het feit dat Amnesty een uitgebreide rapportage heeft
gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op
eiseres als vluchteling toe te laten.

Volledige tekst

I Ontstaan en loop van het geding

1.1 Eiseres,geboren op 31 december 1963, heeft de nationaliteit van de
Democratische Republiek Congo (DRC; voormalig Zaïre). Zij verblijft sedert 21
oktober 1993 in Nederland. Op 2 december 1993 heeft zij verzoeken ingediend
om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 16
februari 1994, aan eiseres uitgereikt, op 3 maart 1994, heeft verweerder de
desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. Eiseres heeft op 29 maart 1994
tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Op 30 juni 1994 is
eiseres gehoord door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV).
Conform het advies van de ACV van 24 augustus 1994 heeft verweerder op 7
maart 1995 het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Deze beschikking is op 15
maart 1995 aan eiseres uitgereikt.

1.2 Bij beroepschrift van 10 april 1995 heeft eiseres tegen deze laatste
beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij verzoekschrift van
gelijke datum heeft eiseres de president van de rechtbank verzocht bij wijze
van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het
bezwaarschrift is beslist.

1.3 Bij uitspraak van 29 maart 1996 (geregistreerd onder de nummers AWB
95/3335 VRWET H en AWB 95/3332 VRWET H) heeft de fungerend president van deze
rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep ongegrond verklaard en het
verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

1.4 Op 10 september 1996 heeft eiseres hernieuwde aanvragen ingediend om
toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard.

1.5 Bij beschikking van 11 september 1996, aan eiseres uitgereikt op gelijke
datum, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De
aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens de
niet-ontvankelijkheid ervan. Eiseres heeft op 8 oktober 1996 tegen deze
beschikking een bezwaarschrift ingediend. De Medisch Adviseur heeft, op
verzoek(en) van verweerder, op 13 februari 1997, 8januari 1998 en op 12 maart
1998 rapportages uitgebracht.

1.6 Verweerder heeft bij beschikking van 13 maart 1998 het bezwaarschrift van
eiseres ongegrond verklaard. Voorts heeft verweerder eiseres met ingang van
12 maart 1998 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf onder de
beperking ‘voor medische behandeling’, geldig tot 12 maart 1999.

1.7 Bij beroepschrift van 6 april 1998 heeft eiseres tegen deze laatste
beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de
zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift
geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.8 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 1 juni
1999. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigde
hun standpunten nader uiteengezet.

1.9 De rechtbank heeft de (verdere) behandeling van de zaak ter zitting
aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zich uit te
laten over het al dan niet bestaan van afspraken tussen Amnesty International
en de staatssecretaris van Justitie over de beoordeling van individuele
zaken.

1.10 Bij schrijven van 16 juni 1999 heeft de rechtbank de informatie van
verweerder ontvangen. Eiseres heeft haar reactie op deze informatie bij
schrijven van 25 juni 1999 aan de rechtbank doen toekomen.

1.11 De rechtbank heeft de minister van Buitenlandse Zaken voorts bij brief
van 2 juni 1999 verzocht de aan de in de zaak van eiseres uitgebrachte
individueel ambtsbericht van 1 juli 1994 ten grondslag liggende stukken aan
de rechtbank te doen toekomen. Bij brief van 11 augustus 1999 heeft de
minister van Buitenlandse Zaken de betreffende stukken aan de rechtbank doen
toekomen, onder inroeping van het gestelde in artikel 8:29, eerste lid, Awb.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens, met toestemming van partijen,
(buiten zitting) gesloten.

Het individueel ambtsbericht van 1 juli 1994 en de onderliggende
stukken.

1.12 Met betrekking tot genoemd individueel ambtsbericht heeft de minister
van Buitenlandse Zaken bij brief van 11 augustus 1999 aan de rechtbank doen
toekomen een memorandum van 7 juni 1994 van het Bureau Asielzaken aan Hr. Ms.
Ambassade te Kinshasa en een codebericht van 29 juni 1994 van Hr. Ms.
Ambassade te Kinshasa aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze stukken
zijn in gemaskeerde vorm, voor zover vertrouwelijkheid noodzakelijk werd
geacht, ook aan eiseres verzonden.
Het memorandum bevat de vraagstelling aan de ambassade. Ten aanzien van dit
document beroept de minister zich niet op geheimhouding ex artikel 8:29 Awb.
Gelet op de inhoud van dit document ziet de rechtbank geen aanleiding
partijen gelegenheid te geven zich alsnog daarover uit te laten. Ten aanzien
van bepaalde passages van het codebericht beroept de minister zich wel op
geheimhouding, daarbij refererend aan de bescherming van bronnen en de bij
het onderzoek gebruikte methoden en technieken. Deze argumentatie acht de
rechtbank genoegzaam, zodat moet worden geconcludeerd dat in deze zaak het
belang van de minister bij bedoelde geheimhouding zwaarder weegt dan het
belang van eiseres bij openbaarmaking.

1.13 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op basis van inzage
in de onderliggende stukken kunnen concluderen dat het individueel
ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen.

II Overwegingen

2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de niet-inwilliging van het
bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit
besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.

De onderbouwing van de aanvragen

2.2 Eiseres heeft, ter onderbouwing van haar aanvragen van 2 december 1993
het volgende naar voren gebracht. De vader van eiseres, die sympathisant was
van ‘Mulele Pierre’, is In februari 1978 tijdens een boerenopstand in
Banningville doodgeschoten door overheidsdienaren. Eiseres is in 1985
activiteiten gaan verrichten voor de Mouvement National Congolais-Lumumba
(MNC-L) van welke beweging zij in maart 1990 officieel lid is geworden. Op12
september1993 heeft eiseres, naar aanleiding van een daartoe strekkende
algemene oproep van de bisschoppen van Zaïre om samen te werken tegen de
regering Mobutu, in de zone Masina in Kinshasa een kritische lezing gehouden
over Mobutu en zijn werkwijze. Onder de aanwezigen bij deze lezing bevond
zich een man die eiseres een aantal vragen heeft gesteld, waaronder de vraag
of de dood van Mobutu nodig zou zijn voor een verandering binnen het
politieke systeem van Zaïre. Eiseres heeft hierop geantwoord dat Mobutu naar
haar oordeel van het politieke toneel diende te verdwijnen en de macht aan
het volk moest laten. Na afloop van de betreffende lezing is eiseres
gearresteerd door drie personen van -vermoedelijk-de Zaïrese
veiligheidsdienst onder wie de man die haar tijdens de lezing een vraag over
Mobutu had gesteld, en overgebracht naar een haar onbekend gebouw. Eiseres is
aldaar verhoord, waarbij zij is mishandeld, seksueel misbruikt en bedreigd
met besmetting met aids. Na vier dagen is zij overgebracht naar een militair
kamp, waar zij is behandeld aan haar verwondingen. Op 17 oktober 1993 heeft
eiseres, met de hulp van een verpleger, uit bedoeld kamp weten te ontsnappen.
Na drie dagen bij een neef ondergedoken te hebben gezeten, heeft eiseres op
20 oktober 1993 haar land van herkomst verlaten.

2.3 Ter onderbouwing van de onderhavige aanvragen heeft eiseres een op 5
augustus 1996 gedateerd rapport van de Medische Onderzoeksgroep van Amnesty
International overgelegd. Voorts heeft eiseres een rapport van Amnesty
International van 3 september 1996 overgelegd, in welk schrijven haar
asielrelaas nogmaals uitgebreid wordt verwoord.

Wettelijk kader

2.4 Eiseres legt aan de aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag dat
zij in aanmerking komt voor toelating in Nederland als vluchteling dan wel
wegens klemmende redenen van humanitaire aard.

2.5 Ingevolge artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt een
aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens
niet-ontvankelijkheid ervan, indien de vreemdeling reeds eerder in Nederland
op gelijke gronden om toelating heeft gevraagd terwijl daarop onherroepelijk
tot niet-inwilliging is besloten.

2.6 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

2.7 Verweerder voert met het oog op de bevoikings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid
een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen – behoudens verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten – slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier
te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is
van klemmende redenen van humanitaire aard.

Beoordeling van het beroep

2.8 Ten aanzien van het beroep, voor zover het is gericht tegen de
ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag
om toelating als vluchteling, overweegt de rechtbank het volgende.

2.9 Ten aanzien van het asielrelaas van eiseres stelt verweerder zich op het
standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres op een bijeenkomst van
12 september 1993 in de wijk Masina in Kinshasa een lezing heeft gehouden en
zij na afloop van die lezing is gearresteerd en tijdens de daarop volgende
detentie het slachtoffer is geworden van mishandeling en verkrachting.
Verweerder verwijst daartoe naar de inhoud van het individueel ambtsbericht
van de minister van Buitenlandse Zaken van 1 juli 1994, waarin wordt vermeld
dat de leiding van de MNC-L te Kinshasa niet op de hoogte is van bedoelde bijeenkomst of van de
ontvoering van betrokkene na afloop van deze bijeenkomst, aangezien binnen de
partij, volgens de leiding van de MNC-L te Kinshasa, over een dergelijk
incident zeker gerapporteerd zou zijn. Dat eiseres het slachtoffer is
geworden van mishandeling en verkrachting wordt op zichzelf door verweerder
niet betwist, doch verweerder is van oordeel dat niet aannemelijk is dat deze
gebeurtenissen zich hebben voorgedaan onder de door eiseres gestelde
omstandigheden. Verweerder verwijst voorts naar eerdergenoemde uitspraak van
deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 29 maart 1996, waarin zijn
standpunt is gevolgd.

2.10 Op even vermelde gronden heeft verweerder aan eiseres een
vluchtelingenstatus onthouden. Kern van het door eiseres overgelegde rapport
van 3 september 1996 van Amnesty International vormt de verklaring dat er
binnen de MNC-L nauwelijks sprake is van structuur en de afstand tussen de
basis en de leiding groot is en het derhalve absoluut niet verwonderlijk is
dat de leiding van de partij niet op de hoogte was van het plaatsvinden van
de bijeenkomst en de ontvoering.

2.11 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft
voldaan aan het bepaalde in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw,
zodat niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen.

2.12 De rechtbank is van oordeel dat de hernieuwde aanvraag om toelating als
vluchteling d.d. 10 september1996 van eiseres niet met een niet-ontvankelijk
verklaring had mogen worden afgedaan. Aan eiseres kan in redelijkheid niet
worden tegengeworpen dat zij de door haar ter onderbouwing van haar
hernieuwde aanvraag aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot
de structuur van de MNC-L in het kader van de eerste procedure naar voren had
kunnen brengen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van
Toelichting bij artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1991-1992, 22 735, nr. 3), waarin – onder meer – wordt verwoord
dat voor toepassing van bedoeld artikelonderdeel zich lenen die zaken waarin
sprake is van kennelijk misbruik van het asielrecht, blijkend uit het feit
dat de aanvrager zich blijkt te baseren op gronden waarvan hij redelijkerwijs
moet weten – omdat zij eerder ontoereikend werden geoordeeld – dat zij de
Nederlandse overheid niet kunnen brengen tot instemming met zijn verblijf
hier te lande. Van een dergelijk misbruik is in deze zaak geen sprake. In een
geval als het onderhavige, waarin de feitelijke structuur van de MNC-zonder
dat eiseres dat redelijkerwijs kon voorzien – een punt van betekenis blijkt
te worden, zou aan de beperkte betekenis van artikel 15b, eerste lid, aanhef
en onder b, Vw worden voorbijgegaan, indien eiseres niet de ruimte zou worden
geboden om haar stellingen op dit punt in de context van wat reeds eerder was
aangevoerd opnieuw inhoudelijk ter beoordeling voor te leggen.

2.13 Daarmee is de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van eiseres
aan de orde, waarbij van kardinaal belang is of de bijeenkomst van 12
september 1993 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.14 Verweerder heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat
de weergave van het asielrelaas van eiseres in het rapport van Amnesty
International van 3 september 1996 op het punt van de vraag door wie de
lezing van 12 september 1993 was georganiseerd haaks staat op de verklaringen
zoals die door eiseres zijn afgelegd in de eerste asielprocedure.

2.15 Laatstbedoelde verklaringen van eiseres komen op het volgende neer. In
het nader gehoor heeft eiseres zich niet uitgelaten over de vraag door wie
bedoelde lezing was georganiseerd. In de correcties en aanvullingen op het
verslag van dit nader gehoor heeft eiseres doen aangeven dat zij deel
uitmaakte van de partijcel van de MNC- L in de zone Yolo en zij door leden
van de partijcel in de zone Masina was uitgenodigd hun bijeenkomst bij te
wonen.Tegenover de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV) heeft
eiseres tenslotte verklaard dat zij, op uitnodiging van de leidster van haar
partijcel, een lezing heeft gehouden en zij het vermoeden heeft dat de
leiding van de partij door de organisatoren van de bijeenkomst/lezing niet op
de hoogte is gesteld.

2.16 Blijkens de rapportage van 3 september 1996 heeft eiseres in haar relaas
bij Amnesty International op dit punt het volgende verklaard. Zij is benaderd
door een vrouw uit de wijk Masina en haar is gevraagd een lezing te houden
voor een groep, voornamelijk jonge mensen die over de algemene oproep van de
bisschoppen wilden discussiëren. Bedoelde vrouw was weliswaar lid van de
MNC-L, maar zij heeft op persoonlijke titel het initiatief genomen om een
bijeenkomst te organiseren. Eiseres heeft de MNC-L-groep in de wijk Yolo niet
geïnformeerd over de lezing, nu het niet ging om een officiële MNC-
-bijeenkomst.

2.17 Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot
het oordeel dat er op het punt van de organisatie van de lezing geen sprake
is van niet met elkaar corresponderende verklaringen van eiseres.Weliswaar
heeft de gemachtigde van eiseres in bezwaar betoogd dat eiseres bedoelde
lezing namens de partij heeft gegeven, maar uit de verklaringen van eiseres
in de eerste asielprocedure kan worden afgeleid dat de lezing is
georganiseerd op uitnodiging van de leden dan wel de leidster van de
partijcel van eiseres, hetgeen niet in strijd is met hetgeen eiseres ten
overstaan van Amnesty International naar voren heeft gebracht. Niet
uitgesloten is dat de gemachtigde van eiseres op even vermeld punt een wat
minder gelukkige formulering heeft gebruikt.

2.18 De verklaringen van eiseres worden voorts niet aangetast door de inhoud
van het individueel ambtsbericht van 1 juli1994, nu in de oorspronkelijke
(Franse) tekst de passage met betrekking tot de rapportering van de basis
naar de leiding van de partij – anders dan verweerder doet, waar deze spreekt
van zeker gerapporteerd zou zijn (zie rechtsoverweging 2.9) – niet uitsluit
de mogelijkheid dat de leiding van de MNC-L niet op de hoogte wordt gesteld
of kan zijn van een lezing die heeft plaatsgevonden in het kader van een door
de leden of de leid(st)er van een cel op eigen titel georganiseerde
bijeenkomst. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen door Amnesty
International in eerdergenoemd rapport van 3 september 1996 naar voren is
gebracht over de afstand tussen de basis en de leiding van de MNC-L.

2.19 Bij het vorenstaande komt dat het asielrelaas van eiseres naar het
oordeel van de rechtbank gedetailleerd, uitvoerig en consistent is. In dit
verband acht de rechtbank van belang dat eiseres haar relaas ten overstaan
van Amnesty International tweemaal, éénmaal vanuit een medische invalshoek en
éénmaal vanuit een asielrechtelijke invalshoek, uitvoerig naar voren heeft
gebracht en in beide rapporten, ook ten opzichte van de eerdere door eiseres
afgelegde verklaringen tegenover de contactambtenaar en de ACV, geen
tegenstrijdigheden dan wel inconsistenties zijn te bespeuren. Voorts is in
dit kader van belang hetgeen wordt vermeld in het rapport van de Medische
Onderzoeksgroep van Amnesty International, te weten dat eiseres zekere
lichamelijke en psychische littekens toont, overgehouden uit de mishandeling
en verkrachting die zij zegt te hebben doorgemaakt tijdens haar detentie in
Zaïre.
Een alternatieve verklaring voor het bestaan van lichamelijke littekens bij
eiseres ligt, gegeven de aard en de plaats van die littekens, bepaald niet
voor de hand. Bovendien is niet zonder meer aannemelijk dat eiseres ter
verklaring van de bij haar aanwezige lichamelijke en psychische littekens met
het volhouden van vorenbedoelde consistentie en detailleringeen geheel
gefingeerd relaas naar voren zou brengen. Het relaas van eiseres wordt voorts
ondersteund door hetgeen uit algemeen toegankelijke bronnen naarvoren komt
omtrent het systematisch gebruik in Zaïre door overheidsfunctionarissen en
aan de overheid gelieerde personen van verkrachting als pressiemiddel en vorm
van marteling. Tenslotte kent de rechtbank betekenis toe aan de indruk die
eiseres qua betrouwbaarheid heeft gemaakt op Amnesty International alsmede de
omstandigheid dat Amnesty International in haar zaak aanleiding heeft gezien
over te gaan tot een uitgebreide rapportage, hetgeen tamelijk uitzonderlijk
kan worden genoemd.

2.20 Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbankvan oordeel dat ten
aanzien van de aanvraag van eiseres om toelating als vluchteling de bestreden
beslissing wegens onjuiste toepassing van artikel 15b, eerste lid, aanhef en
onder b, Vw niet in stand kan blijven. Het beroep is dan ook gegrond. De
vraag of eiseres in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf wegens
klemmende redenen van humanitaire aard behoeft, gezien het voorgaande, geen
bespreking meer.

2.21 De rechtbank ziet in het onderhavige geval, mede gelet op de tijdsduur
waarin eiseres in procedure zit, aanleiding met toepassing van artikel 8:72,
vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt de
bestreden beslissing en draagt verweerder op eiseres hier te lande toe te
laten als vluchteling.

2.22 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde
Besluit vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

2.23 De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:74,
eerste lid, Awb te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde
griffierecht ad ƒ 50 zal vergoeden.

III Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt de bestreden beschikking van 13 maart 1998;

3.3 draagt verweerder op eiseres toe te laten als vluchteling;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420 onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet
voldoen;

3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 50.

Rechters

Mrs. Schotman, Verwoerd, Hijink