Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Samenvatting
Partijen zijn gehuwd geweest, B. heeft het gezag over de drie kinderen van
partijen die bij haar wonen. B. heeft een contactverbod, straatverbod en
verhuisgebod gevorderd. Net als de president van de rechtbank wijst ook het
hof deze vorderingen toe, op basis van de volgende feiten. Er is eerder een
contactverbod opgelegd; L. heeft de kinderen na een vakantie in Marokko niet
tijdig voor de aanvang van het nieuwe schooljaar maar pas drie maanden later
naar Nederland laten terugkeren; L. heeft na zijn eigen terugkeer uit Marokko
zijn intrek genomen op een adres in de directe omgeving van de woning van B.
en de kinderen; de kinderen komen
L. op ongeregelde en niet tevoren afgesproken tijdstippen tegen in de
omgeving van de school (volgens B. volgt L. de kinderen, volgens L. bezoekt
hij de naast de school gelegen moskee); tijdens de behandeling in eerste
instantie heeft L. blijk gegeven van verbaal dreigend gedrag jegens B. Deze
feiten en omstandigheden maken voorshands voldoende aannemelijk dat L. B. en
de kinderen op onaanvaardbare wijze – bedreigend – lastig valt. Het recht dat
L. heeft op een persoonlijke levenssfeer – waaronder het recht zelf de
locatie van zijn woning te bepalen – moet wijken voor zijn plicht anderen, in
dit geval zijn vroegere echtgenote en zijn kinderen, niet te hinderen en voor
zijn plicht hen niet lastig te vallen noch te bedreigen.
Volledige tekst
1. HET GEDING IN HOGER BEROEP
1.1. In het navolgende worden partijen aangeduid met hun familienaam.
1.2. L. is bij exploot van 17 maart 1999 in hoger beroep gekomen van het
vonnis dat de president van de rechtbank te Amsterdam onder rolnummer KG
99/499 0dC heeft gewezen en dat 4 maart 1999 is uitgesproken.
1.3. In een memorie heeft L. vier grieven tegen dat vonnis geformuleerd,
bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal
vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door B. gevorderde voorzieningen
alsnog zal weigeren, kosten rechtens.
1.4. B. heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden en geconcludeerd
tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
1.5. Daarop hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd,
waarbij zij aangetekend dat L. uitsluitend het vonnis van de president en de
stukken van het hoger beroep heeft overgelegd. De inhoud van de processtukken
van beide instanties geldt als hier ingevoegd.
2. DE GRIEVEN
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. DE FEITEN
3.1. De president heeft in rechtsoverweging 1 onder (a) tot en met (e)
vastgesteld welke feiten tussen partijen niet in geschil zijn en waarvan hij
bij zijn oordeel is uitgegaan.
3.2. L. bestrijdt de onder (d) en (e) vastgestelde feiten. Met deze
betwisting zal in het navolgende rekening worden gehouden.
3.3. Met inachtneming van het hiervoor in 3.2 overwogene zal het hof, voor
het overige, uitgaan van de feiten die de president heeft vastgesteld.
4. BEOORDELING
4.1. Partijen zijn sinds 12 januari 1998 – voor de tweede keer – gescheiden.
B. is belast met het gezag over de drie kinderen (thans 11, 10 en 9 jaar oud)
van partijen, die bij haar wonen. Stellend dat L. haar en de kinderen lastig
valt heeft B. gevorderd dat L. verhuist uit zijn dichtbij haar woning gelegen
woonruimte en dat hem gedurende een jaar een straatverbod en een
contactverbod met haar en de kinderen wordt opgelegd.
4.2. De president heeft deze voorzieningen verleend, waarbij hij voor de
reikwijdte van het straatverbod heeft verwezen naar een aan het vonnis
gehechte kaart. L. is van het vonnis in appèl gekomen.
4.3. De grieven 1 en 2 houden in dat L. bestrijdt dat hij, zoals de president
heeft overwogen, B. en de kinderen op onaanvaardbare wijze lastig valt, dat
hij daarmee niet is opgehouden en dat te vrezen valt dat hij hen iets zal
aandoen. Met deze grieven bestrijdt L. de juistheid van de feiten die voor de
president reden zijn geweest om de gevorderde voorzieningen te verlenen.
4.4. De volgende feiten zijn voldoende aannemelijk:
(i) Al eerder, bij vonnis van 23 oktober 1997, heeft de president L. een
straat- en contactverbod, als thans gevorderd, opgelegd, en wel voor de duur
van zes maanden. Uit het vonnis blijkt dat de president deze voorziening
heeft verleend onder meer omdat L. op 25 september 1997 B. bij de school van
de kinderen en in hun bijzijn tenminste één keer heeft geslagen.
(ii) In de maand juli 1998 heeft L. de drie kinderen voor een korte vacantie
meegenomen naar Marokko. L. erkent dat hij, uit verontwaardiging over het
feit dat B. aangifte van vermissing van de kinderen heeft gedaan, de kinderen
niet, zoals was afgesproken, tijdig voor aanvang van het nieuwe schooljaar
naar Nederland heeft laten terugkeren. De kinderen zijn eerst 27 november
1998 teruggekeerd.
(iii) Vervolgens is L. in januari 1999 uit Marokko teruggekeerd. Hij heeft
zijn intrek genomen op een adres in de directe omgeving van de woning van B.
en de kinderen.
(iv) B. heeft in de eerste instantie gesteld dat L. de kinderen naar school
volgt. L. heeft dat weersproken met het betoog dat hij dagelijks de naast de
school gelegen moskee bezoekt. Uit dit verweer leidt het hof af dat de
kinderen L. sinds zijn terugkeer uit Marokko, op ongeregelde en niet tevoren
afgesproken tijdstippen in de omgeving van de school tegenkomen.
(v) Bij gelegenheid van de behandeling in eerste instantie, op 26 februari
1999, heeft L. naar de president heeft vastgesteld, blijk gegeven van verbaal
dreigend gedrag jegens B.
4.5. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, maken
voorshands voldoende aannemelijk dat L. B. en de kinderen inderdaad op
onaanvaardbare wijze – bedreigend – lastig valt. Het hof tilt, evenals de
president, zwaar aan het feit dat L. de kinderen zonder geldige reden
maandenlang niet naar Nederland heeft laten terugkeren.
4.6. Daaraan kan worden toegevoegd dat ook het feit dat L. na zijn terugkeer
uit Marokko in januari 1999 woonruimte heeft gezocht in de onmiddellijke
omgeving van de woning van B. en
de kinderen alsmede zijn, door de president waargenomen en beschreven, gedrag
ter zitting in eerste instantie, aannemelijk maken dat L. met dit gedrag zal
voortgaan.
4.7. De grieven 1 en 2 falen. Het hof verenigt zich met de door deze grieven
aangevallen overwegingen van de president.
4.8. Grief 3 richt zich tevergeefs tegen het door de president aan L. gegeven
bevel om te verhuizen. De woonruimte die L. heeft betrokken ligt immers
binnen het gebied waarvoor het straatverbod geldt. Dit straatverbod zou, als
L. niet verhuist, niet gehandhaafd kunnen worden.
4.9. Het recht dat L. heeft op een persoonlijke levenssfeer – waaronder hij,
naar het hof begrijpt, behoort het recht zelf de locatie van zijn woning te
bepalen – moet wijken voor zijn plicht anderen, in dit geval zijn vroegere
echtgenote en zijn kinderen, te hinderen en, a fortiori, voor zijn plicht hen
niet lastig te vallen noch te bedreigen.
4.10. In grief 4, maakt L. bezwaar tegen de duur van een jaar van het straat-
en contactverbod, omdat dit het hem onmogelijk maakt regelmatig contact met
zijn kinderen te onderhouden.
4.11. Het hof acht, gezien de hiervoor in 4.4 beschreven feiten en de
psychische gevolgen die een en ander, naar ervaringsregels, voor, in ieder
geval, de kinderen zal hebben, een termijn van een jaar adequaat om de rust
te herstellen. Ook deze grief treft dus geen doel.
4.12. Ten overvloede zij overwogen dat, naar uit de bewoordingen van de
beslissingen onder 2 en 3 van het vonnis blijkt, L. de mogelijkheid tot een
ordelijk indirect contact met de kinderen – door bemiddeling van, in het
bijzonder, de daartoe geëigende instanties of instellingen – behoudt.
4.13. De slotsom moet zijn dat de grieven falen. Het vonnis zal worden
bekrachtigd. Nu partijen voormalige echtelieden zijn, zullen de kosten van
het hoger beroep worden gecompenseerd.
5. BESLISSING
Het hof:
5.1. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
5.2. compenseert de kosten van het hoger beroep, in die zin dat iedere partij
de eigen kosten draagt.
Rechters
Mrs. Peeperkoorn, Tjittes en Cornelissen