Instantie: Rechtbank Leeuwarden, 8 september 1999

Instantie

Rechtbank Leeuwarden

Samenvatting


Eiseres is van haar negende tot twaalfde jaar seksueel misbruikt door het
hoofd der school die tevens vriendschappelijke contacten onderhield met
familie van eiseres. Door het seksueel misbruik heeft eiseres een onaangename
lagere schooltijd gehad, is de thuissituatie slecht(er) geworden (uiteindelijk
zijn de contacten met het ouderlijk huis verbroken), heeft eiseres een
tweetal langdurige ziekenhuisopnamen moeten ondergaan (onder meer opname
wegens anorexia nervosa) en behoeft zij thans psychiatrische begeleiding.
Door de langdurige ziekenhuisopnamen en het door gedaagde bewerkstelligde
onnodig laten doubleren van eiseres heeft zij studievertraging opgelopen
waardoor inkomensschade is ontstaan. Gedaagde is in hoger beroep veroordeeld
tot tien maanden gevangenisstraf. Cassatie tegen dit vonnis loopt. Ondanks
zijn erkenning van het misbruik bij de politie ontkent gedaagde in de civiele
procedure de gewraakte handelingen categorisch en heeft hij nimmer excuses
of schadevergoeding aangeboden. Zijn beroep op matiging wijst de rechtbank
af aangezien gedaagde de voorzienbare moeilijke situatie waarin hij nu
publiekelijk (hoofd der school, lid van provinciale staten) en privé verkeert,
over zichzelf heeft afgeroepen. De rechtbank wijst de gevorderde ƒ 60.000
immateriële schadevergoeding toe en besluit ten aanzien van de schade door
inkomstenderving een deskundigenbericht te gelasten.

Volledige tekst

Procesgang

De zaak is na beslaglegging bij dagvaarding van 20 augustus 1997 aanhangig
gemaakt. Partijen zijn verschenen. In de procedure zijn de volgende processtukken
gewisseld.
– conclusie van eis van de zijde van eiseres (in het vervolg: Z.);
– conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: D.);
– conclusie van repliek, tevens akte vermeerdering van eis, tevens akte
vermindering van eis, van de zijde van Z.;
– conclusie van dupliek van de zijde van D.;
– akte uitlating producties, tevens akte overlegging producties van de
zijde van D.;
– antwoord akte uitlating producties van de zijde van D.
Beide partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen
vonnis gevraagd onder overlegging van de stukken, waarvan de inhoud als
hier herhaald moet gelden.

Rechtsoverwegingen
1. De vordering
1.1. De vordering van Z. strekt er -na wijziging van eis- toe dat de rechtbank,
bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
– D. zal veroordelen tot betaling aan Z. van een bedrag van ƒ 360.277,57
(driehonderdzestigduizend tweehonderdzevenenzeventig gulden en zevenenvijftig
cent) vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 347.235,07
(driehonderdzevenenveertigduizend tweehonderdvijfendertig gulden en zeven
cent) vanaf 20 augustus 1997 tot aan de dag van de betaling;
– D. zal veroordelen in de kosten van de procedure en die van de beslagen.

1.2. D. heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing
van de vordering en tot veroordeling van Z. in de kosten van het geding,
bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

De vaststaande feiten
2. Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede
op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder
meer het volgende vast:

2.1. Z. is geboren te Sneek op 11 maart 1975. Zij heeft gewoond in K. en
de lagere school te I. bezocht van het schooljaar 1981/1982 tot en met
het schooljaar 1987/1988. Vanaf de vierde klas tot en met de zesde klas
heeft zij D. als onderwijzer gehad. De zesde klas heeft Z. gedoubleerd.

2.2. Op dinsdag 5 november 1996 heeft Z. bij de Politie regio Friesland,
District de Meren, Basiseenheid Bolsward (hierna: de politie), aangifte
gedaan van sexueel misbruik jegens haar gepleegd door D. vanaf het moment
dat Z. D. als onderwijzer kreeg in de vierde klas totdat zij de lagere
school heeft verlaten, vanaf haar negende tot haar twaalfde jaar. Blijkens
de aangifte van Z. heeft het sexueel misbruik voornamelijk plaatsgevonden
op school en in mindere mate bij Z. thuis en heeft het sexueel misbruik
voornamelijk bestaan uit het betasten en strelen van
haar borsten en het betasten, strelen en met een vinger binnendringen van
haar vagina.

2.3.Blijkens het proces-verbaal van de politie van 3 december 1996 is D.
aangehouden op 3 december 1996 om 7.30 uur. Hij heeft verklaringen afgelegd
op 3, 4 en 5 december 1996 welke zijn neergelegd in op ambtseed/ambtsbelofte
opgemaakte processen-verbaal van de politie van die data. Op 3 december
1996 heeft D. ondermeer verklaard:
‘U stelt mij vragen uit een periode van 1985 tot aan 1989. Vanuit die periode
dateert een aangifte van sexueel misbruik, welke aangifte is gedaan door
Z.. Ik zou haar onzedelijk hebben betast. Ik ben mij hier niet van bewust.
Z. was een spring in het veld. Ze daagde mij soms ook wel eens uit. Daardoor
zal het zeker wel eens voorgekomen kunnen zijn dat ik haar heb aangeraakt.’

Op 4 december 1996 heeft D. onder meer verklaard:
‘Dat zij dagelijks bij mij op schoot zat gaat mij te ver. Het gebeurde
wel enkele malen in de week. Tevens geeft Z. aan dat zij iedere week met
mij wel een keer in het kantoortje was. Dit zal wel voorgekomen kunnen
zijn, maar niet zo regelmatig. Het gebeurde in ieder geval niet wekelijks.
Eerst liep het niet uit de hand. Later gebeurden er wel dingen die niet
hadden gemoeten of gemogen. In het voorbijgaan vonden er tussen Z. en mij
wel aanrakingen plaats. Z. kwam wel eens met haar voorkant tegen mij aanstaan.
Met de voorkant bedoel ik haar borsten. (…) U vraagt mij of ik Z. wel
eens bij de borsten heb gepakt. Er zijn wel aanrakingen geweest. Ik heb
Z. inderdaad meerdere malen aangeraakt op de borsten. Dit was dan een aanraking
via de kleren. Dit gebeurde terwijl zij op schoot zat in de klas. Ik heb
nooit onder haar kleding gezeten.’

Op 5 december 1996 heeft D. onder meer verklaard:
‘Ik besefte dat het naar het kind toe niet goed was en voor mijzelf ook
niet. Ik raakte sexueel opgewonden van Z. Bovendien was er het stukje zorg
en aandacht wat ik aan haar besteedde. Het klopt dat ik Z. meerdere keren
bij de borsten heb gepakt. (…) U vraagt aan mij nu of ik ooit wel eens
bij Z. aan of in de vagina gezeten heb. Ik ben mij er niet van bewust,
maar dat die aanraking aan de vagina van Z. er geweest is, sluit ik niet
uit. (…) Later ging mijn hand met andere bedoelingen in de zak van Z.
Ik heb inderdaad wel over de vagina van Z. heen gestreken, eraan gevoeld.
Dit had te maken met een stukje egoïsme. (…) Ik verzon dan wel een reden
om Z. mee te krijgen naar de directie-kamer. Ik heb haar in de directie-kamer
Inderdaad wel betast, terwijl ik, zoals Z. ook aangeeft, doorging met het
uitleggen van de stof. Onder het betasten in de directie-kamer versta ik
dat ik aan Z. haar borsten zat. Dit was meestal over de kleding heen. Het
is wel eens gebeurd dat ik haar onder haar shirt heb aangeraakt aan de
borsten. Hier zat dan altijd nog een hemd of iets anders onder. Ik heb
haar nooit over de blote borsten gevoeld. Ik heb haar wel in de borsten
geknepen. (…) U vraagt mij naar de gebeurtenis in de bedstee bij Z. thuis,
tijdens een verjaardag, in de woning aan de M. te H. Z. lag in de bedstee.
Ik ben naar haar toegegaan. Ik wist dat zij daar lag. Z. was eerder in
de kamer geweest en zij was op bed gegaan. Ik had iets in mij van: ‘Ik
moet even bij haar zien. Ik moet haar even aanraken.’ Er was op dat moment
iets van opgewondenheid in mij. Dit gevoel is in mij opgekomen op het moment
dat ik in de gang liep. Ik ben toen naar haar bedstee gegaan. Die bedstee
was in een kamer op de begane grond in de woning van A. en J. Ik ben voor
de bedstee blijven staan. Ik heb mijn hand op haar vagina gelegd en er
misschien wel nadrukkelijk op gedrukt. Ik weet niet meer of ik met mijn
hand in of op haar broekje ben geweest. Het was donker op dat moment. Ik
ontken dat ik met mijn vingers in haar vagina geweest ben.’

2.4. Op 24 juli 1996 heeft de meervoudige strafkamer van arrondissementsrechtbank
te Leeuwarden D. op tegenspraak veroordeeld tot 240 uur dienstverlening,
wegens het ontucht plegen met de aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde
minderjarige Z. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op
26 april 1999 D. op tegenspraak veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf,
wegens het plegen van
ontucht met de aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige Z.
D. is van het arrest van het Gerechtshof in cassatie gegaan.

2.5. Z. is wegens anorexia nervosa opgenomen geweest op de kinderafdeling
van het St. Antonius Ziekenhuis te Sneek (hierna: het ziekenhuis) van 19
februari 1992 tot en met 7 april 1992. Op 21 april 1992 is zij opnieuw
opgenomen op de kinderafdeling en 23 april 1992 overgeplaatst naar de psychiatrische
afdeling van het ziekenhuis, waar zij is gebleven tot 1 juli 1992.

2.6. Z. is thans in therapie bij een psychiater van het Psychiatrisch Ziekenhuis
te Franeker.

3. Het standpunt van Z.
3.1. D. heeft zich onrechtmatig gedragen jegens Z. die daardoor schade
heeft geleden en nog zal lijden.

3.2. De onrechtmatige daad van D. heeft bij Z. psychische problemen en
anorexia nervosa ten gevolge gehad. Zij is langdurig in het ziekenhuis
opgenomen geweest. Door de mede hierdoor opgelopen studievertraging heeft
Z. inkomensschade. Die schade is verder veroorzaakt doordat D. haar ondanks
goede schoolresultaten en zonder noodzaak de zesde klas heeft laten doubleren.
Bureau Groot Expertise BV te Amsterdam heeft de inkomstenderving van
Z. bij een studievertraging van vier jaa berekend op ƒ 285.942,57, verder
uitgaande van een universitaire opleiding en het beroep van advocaat.

3.3. Daarnaast heeft Z. kosten gemaakt voor rechtshulp van ƒ 13.042,50
en deskundigen van ƒ 1.292,50.

3.4. Z. lijdt voorts immateriële schade door ondervonden leed in de basisschooltijd
en ziekenhuisopnamen, alsmede door het verbreken van de contacten met haar
ouderlijk huis en relationele problemen. Zij vordert een smartengeld van
ƒ 60.000.

4. Het standpunt van D.
4.1. D. heeft Z. niet sexueel misbruikt.

4.2. Er bestaat geen causaal verband tussen hetgeen is voorgevallen tussen
D. en Z. en de door haar beweerde schade. Z. heeft te maken gehad met een
voor haar ongunstige thuissituatie en die hebben haar psychische problemen
en studievertraging veroorzaakt en dat kan D. niet worden aangerekend.

4.3. Het overdoen van de zesde klas in gebeurd op verzoek van en na overleg
met de ouders van Z. omdat Z. zo een betere basis zou krijgen voor het
succesvol doorlopen van een vervolgopleiding met name op het gebied van
zelfstandig werken.

4.4. Uit de rapporten van de lagere school kan niet worden afgeleid dat
Z. met goed gevolg een studie rechten kan doorlopen en vervolgens advocaat
kan worden zodat de berekening van de schade door inkomstenderving daar
niet vanuit kan gaan.

Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt voorop dat zij voldoende aannemelijk acht dat D.
sexueel misbruik heeft gepleegd jegens Z., en daarmee de lichamelijke integriteit
van Z. heeft geschonden. D. heeft dusdoende een onrechtmatige daad jegens
Z. gepleegd.

5.I. De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte van Z. en de door
D. ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen. De aangifte en
de verklaringen komen overeen; enkel de intensiteit waarmee de gedragingen
van D. hebben plaatsgevonden wordt door hem als minder weergegeven dan
Z. De geschiedenis die blijkt uit de aangifte van Z. en de verklaringen
van D. wordt verder bevestigd door verklaringen van derden afgelegd ten
overstaan van de politie, door de rapporten betreffende Z. van het ziekenhuis
en door het verpleegverslag betreffende de opname en behandeling van Z.
in het ziekenhuis.

5.2. De door D. bij dupliek overgelegde schriftelijke verklaringen doen
aan het oordeel van de rechtbank niet af. Dat er (gelukkig) ook tevreden
leerlingen en ouders van leerlingen zijn geweest neemt niet weg, en kan
bestaan naast, het sexueel misbruik van Z. door D.

5.3. Hoewel tegen het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden beroep in
cassatie is ingesteld door D. heeft de rechtbank waarde gehecht aan het
gegeven dat in twee feitelijke strafrechtelijke instanties tot een bewezenverklaring
is gekomen van het door D. gepleegde sexueel misbruik van Z.

6. Het is een feit van algemene bekendheid dat sexueel misbruik (later)
tot ernstige psychische problemen kan leiden en (later) problemen kan geven
bij het aangaan en onderhouden van relaties; problemen welke zich bij Z.
hebben voorgedaan en thans nog voordoen. D. heeft met de geestelijke vermogens
welke de rechtbank bij hem aanwezig acht gelet op diens toenmalige maatschappelijke
positie (hoofd der school, lid van provinciale staten) heel goed kunnen
weten dat zijn gedragingen Z. ernstige schade zouden berokkenen. Met hetgeen
onder 5 is overwogen oordeelt de rechtbank D. dan ook aansprakelijk voor
de schadelijke gevolgen van diens handelen waarmee Z. is geconfronteerd
en nog geconfronteerd zal worden.

6.1. Het verweer van D. dat de schade veroorzaakt zou zijn door de slechte
thuissituatie van Z. verwerpt de rechtbank. Uit de processen-verbaal en
stukken van het ziekenhuis blijkt dat de thuissituatie ook slecht(er) is
geworden juist tengevolge van de gedragingen van D. welke immers van invloed
zijn geweest op het gedrag en de ontwikkeling van Z. Dat, en de moeite
die het Z. heeft gekost -toen een kind van 9 tot 12 jaar- om de kwestie
thuis ter sprake te brengen en de onvoldoende wijze waarop thuis werd gereageerd
mogen naar het oordeel van de rechtbank D. niet vrijpleiten. In de tweede
plaats kende D. de thuissituatie van Z. Dat blijkt uit de aangifte van
Z., de verklaringen van D. zelf en die van derden.
D. heeft op 5 december 1996 over zijn relatie met de familie Z. verklaard:
‘Er was een goed contact. Er werd vaak een beroep op elkaar gedaan en verder
gingen we vriendschappelijk met elkaar om. Er werden ook wel vaak problemen
voorgelegd waar we dan met elkaar over spraken.’
De moeder van Z. heeft de politie op 3 februari 1997 onder meer geschreven:
‘De fam. D. kwam bij ons geregeld over de vloer en andersom ook. Een zoon
van D. hielp J. op de boerderij (…) de dochter van D. was vriendin onze
oudste. Dus met z’n allen hadden we een gewoon sociaal kontakt, (zelfs
Z.) en zonder verhouding! En dat is jaren zo geweest (…)’
D. kwam regelmatig bij de familie Z. op bezoek, onder meer met verjaardagen
en kerstvieringen. D. heeft Z. ondanks die voor hem kenbare minder aangename
thuissituatie en de daaruit voortvloeiende door D. onderkende behoefte
aan aandacht bij Z., sexueel misbruikt

7. De door Z. gevorderde immateriële schade van ƒ 60.000 zal de rechtbank
toewijzen. Zij overweegt daartoe het volgende.

7.1. Het sexueel misbruik heeft plaatsgevonden gedurende vier jaren. Het
heeft met name plaatsgevonden in een omgeving waarin Z. zich als kind vertrouwd
en veilig diende te kunnen voelen: de lagere school.

7.2. Z. heeft het sexueel misbruik als kind ondergaan; zij had de leeftijd
van 9 tot 12 jaar.

7.3. Het sexueel misbruik is jegens haar gepleegd door een persoon waarvan
kinderen (en hun ouders) mogen verwachten dat zij er veilig en vertrouwd
bij kunnen verkeren.

7.4. Z. heeft een onaangename lagere schooltijd gehad. Door het sexueel
misbruik is de thuissituatie slecht(er) geworden. Zij heeft door het sexueel
misbruik een tweetal langdurige ziekenhuisopnamen moeten ondergaan. beide
vanwege psychische problemen en ook thans behoeft zij psychiatrische begeleiding.

7.5. D. is in ernstige mate schuldig. Als onderwijzer heeft hij gedurende
vier jaren een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwd kind sexueel misbruikt.

7.6.Ondanks zijn erkenning van het sexueel misbruik in zijn verklaringen
bij de politie, ontkent D. in deze procedure de gewraakte handelingen categorisch.
Hij heeft nimmer excuses aangeboden. Hij heeft geen enkele schadevergoeding
aan Z. gedaan.

7.7. D. heeft onvoldoende aangevoerd opgrond waarvan een lager dan het
gevorderde bedrag aan smartengeld zou moeten worden toegewezen. Zijn beroep
op de moeilijke situatie waarin hij publiekelijk en privé is komen te verkeren
oordeelt de rechtbank onvoldoende, nog daargelaten dat D. daaromtrent erg
weinig stelt. De moeilijke situatie (verlies van functie, verhuizen) is
voor D. voorzienbaar geweest en heeft hij over zichzelf afgeroepen.

8. Inkomensschade door de studievertraging is in beginsel toewijsbaar.
De rechtbank acht aannemelijk dat door de psychische problemen en daarmee
verband houdende ziekenhuisopnamen Z. de door haar gestelde vertraging
van vier jaren in de opleiding heeft opgelopen. De rechtbank neemt daarbij
de vertraging door het doubleren van de zesde klas van de lagere school
eveneens in aanmerking. Het rapport van groep 8 geeft een ‘ruim voldoende
tot goed’ oordeel over de prestaties van Z., evenals de voorgaande jaren,
terwijl geen dalende tendens is te bespeuren. Wanneer ondanks dat oordeel
een doublure van klas 6 (groep 8) op zijn plaats is mag een toelichting
verwacht worden in het rapport en die ontbreekt. Daarentegen maakt het
laatste rapport van de eerste keer klas 6 (groep 8) onvoorwaardelijk melding
van ‘bevorderd’ en is daarin over ‘zelfstandig werken’ -de gestelde reden
voor de doublure- niets negatiefs te vinden.

8.1. D. heeft zich verweerd tegen de berekening van de schade door inkomstenderving
onder meer door te stellen dat niet vast staat dat Z. in staat zal zijn
de universitaire opleiding Nederlands Recht te voltooien om vervolgens
als advocaat aan het werk te kunnen. Daarmee staat volgens D. niet vast
dat Z. in staat zal zijn tot verwerving van het in de berekening gebruikte
inkomen.

8.2. De rechtbank acht zich niet in staat, mede gelet op dit verweer, thans
reeds een oordeel te vellen op dit punt en zal terzake een deskundigenbericht
gelasten. Partijen zullen eerst in de gelegenheid worden gesteld bij akte
ter rolle voorstellen te doen over het aantal deskundigen, hun namen, en
de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

9. Alle andere beslissingen zullen worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank
– veroordeelt D. aan Z. te betalen een bedrag aan immateriële schadevergoeding
van ƒ 60.000 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 1997
tot aan de dag van de betaling;
– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
– verwijst de zaak naar de rol van woensdag 6 oktober 1999 voor akten van
beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 8.2;
– houdt verder alle beslissingen aan.

Rechters

Mr. Terpstra