Instantie: Rechtbank Zwolle, 4 augustus 1999

Instantie

Rechtbank Zwolle

Samenvatting


Partijen hebben samengewoond. Tussen hen zijn geen schriftelijke afspraken
gemaakt over de gevolgen van de beëindiging van de samenwoning.
M. heeft een huurschuld ten aanzien van de woning waarin partijen hebben
samengewoond (en waarvan hij alleen huurder was). Tevens zijn partijen
hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een schuld op grond van een
huurkoopovereenkomst; zij betalen beiden af aan de betreffende crediteur.
M. vordert thans verdeling van de genoemde schulden, stellende dat deze
in een gemeenschap vallen.
De rechtbank wijst de vordering van M. af. De rechtbank overweegt dat een
gemeenschap als bedoeld in art. 3:166 BW niet uit schulden kan bestaan,
nu dit artikel spreekt over goederen, zijnde zaken en vermogensrechten,
en schulden geen vermogensrechten zijn. Er bestaan weliswaar schulden die
voor rekening van een gemeenschap komen, maar verdeling daarvan kan alleen
worden gevorderd als daarnaast verdeling van een gemeenschappelijk goed
wordt gevorderd; vergelijk art. 3:179 BW.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat door enkele samenwoning geen
gemeenschap ontstaat.

Volledige tekst

PROCESGANG

De zaak is bij op 24 november uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt.
Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
– een conclusie van eis van de zijde van M.
– een conclusie van antwoord van de zijde van V.

en vervolgens, nadat ingevolge tussenvonnis van 17 februari 1999 een comparitie
van partijen was gehouden:

– een conclusie van repliek van de zijde van M.
– een conclusie van dupliek van de zijde van V.
– een akte uitlating produkties van de zijde van M.
– een antwoordakte van de zijde van V.

CONCLUSIES VAN PARTIJEN

De vordering van M. strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
a. de verdeling van de ontbonden gemeenschap voor zover het betreft de
schulden als volgt vast te stellen: aan M. worden de navolgende schulden
toegedeeld:
– huurschuld aan Woningbouwvereniging ‘Onder dak’ te Deventer ƒ 12.132,19
– schuld aan Albank ƒ 83.104,80
b. V. te veroordelen om aan M. te voldoen een bedrag van ƒ 47.618,50, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 1998 tot
de dag der algehele voldoening
c. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.

Daarentegen is door V. verweer gevoerd met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring
van M. in diens vordering(en) althans hem deze als ongegrond en onbewezen
te ontzeggen of deze af te wijzen, met veroordeling van M. in de kosten
van het geding.

MOTIVERING

1. Vaststaande feiten
1.1 Partijen hebben in de periode van begin 1990 tot en met juli 1994 met
elkaar samengewoond. Tussen partijen zijn geen schriftelijk afspraken gemaakt
over de gevolgen van de beëindiging van de samenwoning.
1.2 Partijen hebben (onder meer) samengewoond in een van de woningbouwvereniging
‘Onder Dak’ gehuurde woning aan de (…) te Deventer.
1.3 Bij vonnis van de kantonrechter te Deventer d.d. 22 april 1994 tegen
M. gewezen is de betreffende huurovereenkomst ontbonden (en) is M. veroordeeld
tot betaling van een bedrag van ƒ 4.727,58 vermeerderd met rente en (proces)kosten.
1.4 Bij verstekvonnis van de kantonrechter te Apeldoorn zijn partijen op
grond van een huurkoopovereenkomst met Albank BV hoofdelijk veroordeeld
tot betaling van een bedrag van ƒ 74.210,02 vermeerderd met rente en kosten.
1.5 Ten aanzien van de sub 1.3 omschreven schuld lost M. middels een betalingsregeling
af.
1.6 De sub 1.4 omschreven schuld lossen beiden partijen middels een betalingsregeling
af. Volgens een brief van de (executerende) deurwaarder had M. op 29 maart
1999 ƒ 16.650 voldaan en V. ƒ 9.434,29.

2. Standpunt M.
Door de samenwoning is een gemeenschap ontstaan. Tussen partijen zijn geen
afspraken gemaakt over de beëindiging van de samenwoning.
De twee schulden behoren tot de destijds tussen partijen bestaand hebbende
gemeenschap. Deze gemeenschap is onverdeeld. Als deelgenoot van de gemeenschap
kan M. te allen tijde verdeling van de gemeenschap vorderen. Op grond van
het bepaalde in artikel 3.166 BW dienen schulden uit hoofde van een gemeenschap
tussen de deelgenoten bij helfte te worden verdeeld. M. heeft geen bezwaar
tegen toedeling aan hem van de schulden voor het totale bedrag van ƒ 95.236,99.
M. wordt aldus overbedeeld. Aan M. dient derhalve wegens overbedeling door
V. te worden voldaan een bedrag van ƒ 47.618,50.

3. Standpunt V.
V. ontkent en betwist dat er een schuldenlast bestaat die behoort tot enigerlei
gemeenschap ex titel 7 van boek 3 BW. Gedaagde heeft geen schuld jegens
de woningbouwvereniging ‘Onder Dak’, zij was geen medehuurder en zij is
hoofdelijk aansprakelijk jegens Albank BV. Geen gemeenschap bestaande
is er geen deelgenoot en valt er geen verdeling van gemeenschap te vorderen.

4. Beoordeling van het geschil
4.1 M. vordert de verdeling van een tweetal schulden stellende dat deze
in een gemeenschap vallen. Blijkens artikel 3:166 lid 1 BW is een gemeenschap
aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten
gezamenlijk. Evenwel zijn schulden geen goederen. (Volgens de definitie
van artikel 3:1 BW zijn goederen alle zaken en alle vermogensrechten. Schulden
zijn geen vermogensrechten). Een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166
lid 1 kan dus niet uit schulden bestaan. Artikel 3:178 dat regelt dat iedere
deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan
vorderen geldt in casu dus niet. Er bestaan wel schulden die voor rekening
van een gemeenschap komen, maar verdeling daarvan kan alleen worden gevorderd
als daarnaast verdeling van een gemeenschappelijk goed wordt gevorderd.
Zie daarvoor artikel 3:179 BW dat regelt dat indien verdeling van een gemeenschappelijk
goed wordt gevorderd, ieder der deelgenoten kan verlangen dat alle tot
de gemeenschap behorende goederen en de voor rekening van de gemeenschap
komende schulden in de verdeling worden begrepen. Daarvan is hier echter
geen sprake.
Overigens -nog daargelaten het bovenstaande- heeft M. ter onderbouwing
van zijn stelling dat er een gemeenschap bestaat aangevoerd dat partijen
hebben samengewoond. Evenwel ontstaat door de enkele samenwoning geen gemeenschap.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering sub a moet worden
afgewezen. De vordering sub b moet evenals a -voor zover gebaseerd boek
3 titel 7 afdeling 1 BW – derhalve ook stranden.

4.2 De rechtbank heeft nog onderzocht of met aanvulling van rechtsgronden
de vordering sub b kan worden beoordeeld met in achtneming van het gestelde
in titel 1 afdeling 2 van boek 6 BW: Pluraliteit van schuldenaren en hoofdelijke
verbondenheid, doch geconcludeerd moet worden dat M. daartoe onvoldoende
heeft gesteld. Over hun onderlinge draagplicht en rechtsverhouding betrekkelijk
deze schulden heeft M. in het geheel niets gesteld. Daarenboven heeft M.
nog slechts een deel van de totale schuldenlast voldaan, terwijl V. van
de schuld aan de Albank ook een deel heeft voldaan. Voorts heeft V. onvoldoende
weersproken door M. gesteld dat zij tijdens de samenwoning de kosten van
energie- waterverbruik, telefoon, gemeentelijke en overige heffingen en/of
kosten heeft voldaan.

4.3 De eindconclusie is dat de vordering moet worden afgewezen. M. zal
als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen worden.

BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering af.
M. wordt veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voorzover
tot op heden aan de zijde van V. gevallen, bepaald op ƒ 4.200, waarvan
ƒ 4.010 op de voet van artikel 57b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
aan de griffier van deze rechtbank betaald moet worden (op rekening van
de Postbank met nummer 37 39 515 ten name van de gerechten in het arrondissement
Zwolle onder vermelding van bovenstaand kenmerk).

Rechters

Mr. Van der Hulst