Instantie: Gerechtshof Arnhem, 6 juli 1999

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Hoger beroep van Rb. Almelo 10 februari 1999, zaaknummer 28851 FA RK 98-573.
De man voert thans aan dat het inkomen van de vrouw niet met ƒ 800 (zoals de
rb had overwogen) maar met ƒ 280 per maand zou dalen na nihilstelling. De
vrouw zou nl. in aanmerking kunnen komen voor huursubsidie en ze zou geen
eigen bijdrage meer hoeven te
betalen voor de thuiszorg. Het hof stelt dat desondanks dat het wegvallen van
de alimentatie voor de vrouw zo ingrijpend zou zijn dat dit naar maatstaven
van red.heid en bil.heid niet kan
worden gevergd. Van belang is de leeftijd van de vrouw (77 jaar), de duur van
het huwelijk (37 jaar) en het feit dat er geen pensioenverevening is. Het hof
bekrachtigt het vonnis. De
alimentatieplicht blijft in stand.

Volledige tekst

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 10
februari 1999, uitgesproken onder zaaknummer 28851 FA RK 98-573.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De partijen worden hierna aangeduid ais de man respectievelijk de vrouw.

2.2 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 maart 1999, is
de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het
hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
primair: de plicht van hem tot betaling van alimentatie aan de vrouw zal
eindigen met ingang van de dag van de uitspraak in dit geding, dan wel op een
zodanig tijdstip als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
subsidiair: zo het hof van mening mocht zijn dat zijn verplichting tot
betaling van alimentatie aan de vrouw wel voort dient te duren, te bepalen
dat de verlenging van deze verplichting zal worden gesteld op 1 jaar, althans
op een kortere periode dan is vastgesteld door de rechtbank te Almelo.

2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 mei 1999, heeft de vrouw
het beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof de bestreden
beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van
deze procedure.

2.4 De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 1999 plaatsgevonden.
Verschenen zijn, de man bijgestaan door mr H.S. Wiertz, advocaat te
Oldenzaal, en de vrouw bijgestaan door mr D.J. Klock, advocaat te Alkmaar.

2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief
met bijlage van de procureur van de vrouw van 14 juni 1999, alsmede een ter
zitting door de vrouw overgelegde productie met betrekking tot de bijdrage
voor de Stichting Thuiszorg.

3 De vaststaande feiten

Ten aanzien van partijen

3.1 Partijen zijn op 27 juni 1946 met elkaar gehuwd. Bij vonnis van de
rechtbank te Almelo van 19 oktober 1983 is de echtscheiding tussen partijen
uitgesproken. Dit vonnis is ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand.

3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren, waarvan er één
ten tijde van de echtscheiding nog minderjarig was.

3.3 Bij voormeld vonnis is bepaald dat de man als uitkering tot
levensonderhoud van de vrouw een bedrag van ƒ 1.000 per maand zal voldoen.

3.4 Ten tijde van het huwelijk van partijen heeft de vrouw vanaf het moment
dat de kinderen iets ouder waren tot haar zestigste jaar parttime gewerkt.
Daarna is zij met functioneel leeftijdsontslag gegaan (FLO). Ten tijde van de
echtscheiding was de vrouw met vervroegd pensioen. Het door de vrouw tijdens
het huwelijk opgebouwde pensioen is door haar nog tijdens het huwelijk
gedeeltelijk afgekocht voor de aanschaf van een auto.

3.5 De man heeft verzocht zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw te
beëindigen op grond van het feit dat hij reeds 15 jaar aan die
onderhoudsplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft bij de bestreden
beschikking bepaald dat de alimentatieplicht van de man zal voortduren tot
vier jaren na de datum van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft
voorts bepaald dat verlenging van de hiervoor bedoelde termijn mogelijk is.

Ten aanzien van de man

3.6 De man (76 jaar oud) is hertrouwd. De door de man verschuldigde
onderhoudsbijdrage is slechts één keer verhoogd met de wettelijke indexering.
De man betaalt maandelijks een bedrag van ƒ 1.034,40 aan alimentatie ten
behoeve van de vrouw.

Ten aanzien van de vrouw

3.7 De vrouw (77 jaar oud) is alleenstaand. Zij ontvangt een AOW-uitkering
van ƒ 1.639,22 bruto per maand, alsmede een pensioen-uitkering van ƒ 187,86
bruto per maand. Netto ontvangt zij, naast de door de man betaalde
onderhoudsbijdrage dus een bedrag van ƒ 1.591,79 per maand.
De vrouw heeft geen recht op een deel van het ouderdomspensioen van de man.

3.8 Aan huur betaalt de vrouw maandelijks ƒ 756. Verder betaalt zij ƒ 30 per
week voor Alfa-hulp.

4 De motivering van de beslissing

4.1 De rechter beëindigt op verzoek van degene die op grond van een vóór de
inwerkingtreding van de WLA gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een
uitkering tot levensonderhoud te verstrekken die verplichting, indien deze op
of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd, tenzij hij van
oordeel is dat de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is,
dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die
tot de uitkering gerechtigd is kan worden gevergd. In dat geval stelt de
rechter op verzoek van de tot uitkering gerechtigde alsnog een termijn vast.
Bij de beoordeling hiervan houdt de rechter in ieder geval rekening met:
a. de leeftijd van degene die tot de uitkering gerechtigd is;
b. de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
c. de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de
verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed;
d. de omstandigheid dat de tot uitkering gerechtigde geen recht heeft op
uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot de
uitkering is gehouden.
Ingevolge hetzelfde lid bepaalt de rechter bij de uitspraak of verlenging van
de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.

4.2 De man stelt dat het inkomen van de vrouw niet met ƒ 800 per maand daalt,
zoals de rechtbank heeft overwogen, doch slechts met een bedrag van ƒ 280 per
maand. Hij vindt dat een dergelijke inkomensachteruitgang niet ingrijpend is.
De man voert aan dat de vrouw als gevolg van het wegvallen van de alimentatie
in aanmerking komt voor huursubsidie, zodat haar woonkosten circa ƒ 400 per
maand lager uitvallen. Tevens zal de vrouw geen bijdrage meer behoeven te
betalen aan de Stichting Regionale Thuiszorg.
Uit het door de vrouw overgelegde overzicht blijkt dat de door de vrouw te
betalen bijdrage in de kosten van Thuiszorg niet komt te vervallen bij
beëindiging van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage. Zelfs als met
de maximaal te ontvangen huursubsidie rekening wordt gehouden, is de
inkomensdaling bij de vrouw als gevolg van het wegvallen van de alimentatie
naar het oordeel van het hof ingrijpend.

4.3 De vrouw is thans 77 jaar. Uit het huwelijk van partijen zijn drie
kinderen geboren. Onweersproken is komen vast te staan dat de vrouw naast
haar parttime baan de verzorging en opvoeding van de kinderen tot taak had.
Van een traditioneel rollenpatroon is wellicht geen sprake geweest in zoverre
dat de vrouw ook zelf inkomsten uit arbeid ontving, maar het hof acht
niettemin aannemelijk dat de vrouw haar werkzaamheden niet zodanig heeft
kunnen uitbreiden dat zij geheel in haar eigen levensonderhoud is kunnen gaan
voorzien. Ten tijde van de echtscheiding was de vrouw gelet op haar leeftijd
niet meer in staat extra inkomsten te gaan verwerven teneinde in haar eigen
levensonderhoud te gaan voorzien. Het hof acht voldoende aannemelijk gemaakt
dat de vrouw, toen zij 60 jaar was, gebruik moest maken van de F
O-regeling. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de gevolgen van het
huwelijk van partijen dat 37 jaar heeft geduurd, zich ook over de periode na
de echtscheiding uitstrekken.

4.4 De pensioenrechten van de man zijn niet met de vrouw verevend. Gelet op
haar inkomsten ten tijde van het huwelijk waren de door de vrouw opgebouwde
pensioenrechten slechts beperkt. Bovendien zijn deze ten tijde van het
huwelijk van partijen, zoals reeds overwogen, voor een deel afgekocht.
Dat de vrouw in staat is geweest na de echtscheiding zodanige pensioenrechten
op te bouwen dat van een redelijke oudedagsvoorziening sprake is, acht het
hof niet aannemelijk, gelet op bovengenoemd oordeel dat zij geen uitbreiding
van haar werk heeft kunnen krijgen na de echtscheiding.

4.5 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de omstandigheden van
de vrouw acht het hof de daling van het inkomen van de vrouw bij beëindiging
van de alimentatie zo ingrijpend dat dit naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid niet van haar kan worden gevergd.

4.6 Het hof acht, tenslotte, het door de man aangevoerde tegen het oordeel
van de rechtbank dat de termijn gedurende welke de man een onderhoudsbijdrage
dient te betalen op vier jaar dient te worden gesteld en dat verlenging van
die termijn mogelijk is, ontoereikend. De enkele leeftijd van de man (thans
76 jaar) acht het hof geen omstandigheid die aanleiding zou geven een kortere
termijn vast te stellen.

5. De slotsom

5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient de bestreden
beschikking te worden bekrachtigd.

5.2 De navolgende beslissing wordt gegeven met compensatie van proceskosten,
nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 10 februari 1999;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat elke partij de
eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs Fokker, Pel en Van Ginkel