Instantie: Gerechtshof Leeuwarden, 1 juli 1999

Instantie

Gerechtshof Leeuwarden

Samenvatting


Smartengeld wegens een medische fout. Het ten gevolge van een medische
beroepsfout volledig onvruchtbaar en blijvend impotent worden, moet worden
aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel met blijvende ongevalsgevolgen. Deze
behoren evenwel niet tot de zwaarste categorie. Toewijzing van immateriële
schadevergoeding van ƒ 75.000.

Volledige tekst

Met betrekking tot de grieven in het principaal en grief l in het
incidenteel appèl:

2. De grieven leggen de beslissing van de rechtbank, dat in casu een
vergoeding voor immateriële schade ten bedrage van ƒ 45 000 redelijk en
billijk is, ter beoordeling aan het hof voor. X. vindt het bedrag te laag, Y.
meent dat met het oorspronkelijk door de verzekering aangeboden (en reeds
betaalde) bedrag van ƒ 35 000 kan worden volstaan.
3. Voorop staat dat bij de begroting van de immateriële schade in gevallen
als het onderhavige, rekening dient te worden gehouden met alle
omstandigheden van het geval, terwijl tevens acht moet worden geslagen op
eerdere rechterlijke uitspraken in vergelijkbare gevallen. Daarbij kan de
rechter tevens rekening houden met ontwikkelingen in andere landen met een
rechtsstelsel dat verwant is aan het Nederlandse.
4. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het onderhave letsel (het op
54-jarige leeftijd tengevolge van een medische beroepsfout volledig
onvruchtbaar en blijvend impotent worden) moet worden aangemerkt als zwaar
lichamelijk letsel met blijvende ongevalsgevolgen, evenwel niet behorend tot
de zwaarste categorie. Tot die laatste categorie behoort bijvoorbeeld wel een
dwarslaesie, zodat de daarvoor toegekende immateriële schadevergoedingen
dienstig kunnen zijn bij het bepalen van het plafond voor schades als de
onderhavige. Het hof stelt vast dat – zoals blijkt uit het Smartegeldboek van
de ANWB 1997 – voor dwarslaesies bedragen van (geïndexeerd naar 1997) ƒ 114
000 tot ƒ 176 900 zijn toegekend.
5. In de Nederlandse rechtspraak zijn geen gevallen bekend die zich goed
laten vergelijken met het onderhavige geval.
De door X. in eerste aanleg aangehaalde gevallen geven echter wel enige
indicatie met betrekking tot schadegevallen waarbij het vermogen om seksuele
gemeenschap te hebben ernstig is aangetast. De zaak welke beslist is in het
vonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 3 september 1992 (Smartegeldboek ANWB
1997, nr. 408) doet qua ernst nauwelijks onder voor het onderhavige geval,
zij het dat niet duidelijk is of ook in dat geval het vermogen om seksuele
gemeenschap te hebben geheel verloren is gegaan. Van belang is bovendien dat
het in dat geval een kort geding betrof, waarbij een bedrag (geïndexeerd naar
1997 ƒ 33 000) bij wijze van voorschot werd toegewezen.
In de eveneens door X. aangehaalde beslissing van de rechtbank Almelo d.d. 12
oktober 1988 (Smartegeldboek ANWB 1997, nr. 381) is een bedrag aan
immateriële schade toegekend (geïndexeerd naar 1997) groot ƒ 86 000. Gegeven
de bijkomende problemen lijkt dit geval iets zwaarder te zijn dan het
onderhavige geval.
Van de buitenlandse jurisprudentie, waarvan X. gewag maakt, is in het
bijzonder de uitspraak uit de Duitse jurisprudentie (nr. 1113 van editie uit
1993 van de ADAC Schmerzengeldbetrage) het vermelden waard. Daar ging het om
een man van 52 jaar die impotent is geworden ten gevolge van een medische
fout. Er werd een vergoeding van DM 50 000 toegekend. Het eveneens door X.
overgelegde overzicht van de Engelse jurisprudentie laat aanmerkelijk hogere
bedragen zien voor gevallen waarbij er sprake is van volledige impotentie. 50
000 Engelse Ponden lijkt het minimum.
6. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het gegeven dat X. ook
reeds voor het hem overkomen letsel lijdende was aan depressiviteit, geen
omstandigheid is die tot bijstelling van de schade in voor X. negatieve zin
zou moeten leiden.
Daargelaten dat uit het overgelegde schrijven d.d. 19 augustus 1996 van de
behandelend psychiater naar voren komt dat geen doorslaggevend verband
bestaat tussen het huidige trauma en eerdere traumatische problemen (welke –
naar onbetwist is gesteld – verband hielden met het overlijden in 1991 van de
vriendin van X.), ligt het immers voor de hand dat volledige impotentie en
het niet kunnen krijgen van een erectie op zichzelf leidt tot psychische
problemen. Nu X. aangeeft slechts die psychische belasting, die in een
dergelijk geval als normaal te achten is, mede aan zijn vordering te slag te
willen leggen, heeft hij de betreffende component voldoende geobjectiveerd.
Ook het feit dat X. op 9 november 1995 in het huwelijk is getreden met een
vrouw, die hij heeft leren kennen nadat hem het letsel is overkomen, acht het
hof geen omstandigheid die van belang is bij de vaststelling van de hoogte
van de immateriële schade. Dat zou wellicht anders zijn geweest indien een
bestaande relatie tengevolge van het letsel zou zijn stukgelopen, zij het dat
er dan veeleer sprake zou zijn geweest van een schadeverhogende
omstandigheid.
Dat zijn huidige relatie onder druk staat is op zich ook geen omstandigheid
die gewicht in de schaal legt bij het vaststellen van het schadebedrag.
Daaraan kunnen immers ook andere oorzaken debet zijn.
De leeftijd van X. en het gegeven dat hij vader is van vier kinderen zijn wel
aspecten die gewicht in de schaal leggen.
7. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval is het hof, in het
licht van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat een immateriële
schadevergoeding van ƒ 75 000 in casu redelijk en billijk moet worden
geoordeeld. Nu reeds ƒ 35 000 is voldaan, dient Y. per saldo nog ƒ 40 000 aan
X. te voldoen.

Met betrekking tot grief 2 in het incidenteel appèl:

8. X. heeft steeds een vergoeding van ƒ 125 000, althans van een in goede
justitie vast te stellen bedrag gevorderd. Y. heeft zich slechts bereid
verklaard ƒ 35 000 te voldoen.
Nu de vordering van X. tot een bedrag van ƒ 75 000 zal worden toegewezen en
derhalve tot een substantieel hoger bedrag dan hetgeen Y. heeft aangeboden.
moet Y. worden aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk te stellen
partij en dient zij ook de kosten in eerste aanleg te dragen.
De grief kan derhalve, wat daar verder ook van zij, geen doel treffen.

Slotsom

9. Het incidentele beroep wordt verworpen. Het principale beroep treft
(deels) doel. Het beroepen vonnis dient te worden vernietigd, voorzover Y.
daarbij werd veroordeeld tot een (aanvullende) betaling van ƒ 10 000, te
vermeerderen met wettelijke rente. Er zal alsnog recht worden gedaan
overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen. Voor het overige dient het
beroepen vonnis te worden bekrachtigd. Y. zal als de (grotendeels) in het
ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in
hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appèl.

Rechters

Mrs Falkena, Knijp, Mollema