Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Zwolle, 24 juni 1999

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Zwolle

Samenvatting


Verzoekster heeft een aanvraag gedaan om verlening van een vergunning tot verblijf voor ‘vestiging als zelfstandige in de seksuele dienstverlening’. De aanvraag is buiten behandeling gesteld omdat verzoekster niet over een mvv beschikte. Hangende de procedure is verzoekster – onrechtmatig – uitgezet. In geding is de vraag of het IND gehouden is verzoekster naar Nederland terug te geleiden. De president oordeelt dat de IND ten onrechte, zonder nader onderzoek, voorbij is gegaan aan de stelling van de vrouw dat zij o.g.v. het Associatieverdrag EG-Bulgarije dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zij dient in de gelegenheid gesteld te worden het beroep in Nederland af te wachten. De staatssecretaris wordt gelastverzoekster op kosten van de Nederlandse Staat terug te geleiden en niet weer uit Nederland te verwijderen totdat op het beroep is beslist.

Volledige tekst

1. Procesverloop

1.1 Op 8 juni 1999 ontvangen op 10 juni 1999, heeft verzoekster een aanvraag
om verlening van een vergunning tot verblijf voor ‘vestiging als zelfstandige
in de seksuele dienstverlening’ gedaan. Bij beschikking van l0 juni 1999
heeft de korpschef van de regiopolitie te Groningen namens verweerder de
aanvraag buiten behandeling gesteld.

1.2 Verzoekster heeft daartegen bij brief van 11 juni 1999 bezwaar gemaakt.
Verzoekster is medegedeeld dat zij de behandeling van het bezwaar niet in
Nederland mag afwachten.

1.3 Bij verzoekschrift van 11 juni 1999 heeft verzoekster de president
verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt
gelaten tot op het bezwaar is beslist. Nadat verzoekster op 14 juni 1999 uit
Nederland is verwijderd heeft verzoekster het petitum gewijzigd en verzocht
verweerder te gebieden verzoekster wederom tot Nederland toe te laten en
daartoe de nodige faciliteiten te verlenen, waaronder het verstrekken van een
visum, en haar hier te laten verblijven in afwachting van een beslissing op
haar verzoek om voorlopige voorziening, waarbij tevens is verzocht de
terugreis te doen geschieden op kosten van verweerder; kosten rechtens.

Bij beslissing van 15 juni 1999 is het bezwaar van verzoekster ongegrond
verklaard. Verzoekster heeft hiertegen bij schrijven van 17 juni 1999 beroep
bij de rechtbank ingesteld. Het reeds aanhangige verzoekschrift om voorlopige
voorziening wordt geacht zich ook uit te strekken over de beroepsfase. De
griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan verzoekster gezonden
en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder
heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het verzoek
heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 juni 1999. Verzoekster is daarbij
niet verschenen. doch heeft zich doen vertegenwoordigen door haar
gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president
van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen
een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een
mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep
is ingesteld. op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 De president zal toetsen of het beroep redelijke kans van slagen heeft.

2.3 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een
vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot
verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie
hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen – behoudens
verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten – slechts
voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met
hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of
indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.

2.4 Verzoekster is in afwachting van de behandeling van het verzoek om
voorlopige voorziening uit Nederland naar Bulgarije verwijderd. De
onrechtmatigheid van deze verwijdering is geen punt van geschil nu verweerder
in diens schrijven aan de rechtbank van 17 juni 1999 uitdrukkelijk heeft
erkend dat deze verwijdering onrechtmatig is geschied. Thans zal de president
oordelen of verweerder gehouden is verzoekster naar Nederland terug te
geleiden.

2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de wens van verzoekster
tot wedertoelating tot Nederland niet dient te worden tegemoet gekomen daar
er geen sprake is van onverwijlde spoed. Verzoekster zou via een
mvv-procedure wedertoelating tot Nederland kunnen verzoeken. Verzoeksters
aanvraag is terecht buiten behandeling gesteld omdat zij niet beschikt over
een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en binnen de daartoe gestelde
termijn is geen gemotiveerd beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste
gedaan. In het verweerschrift wordt bovendien gesteld dat het beroep geen
kans van slagen heeft omdat uit het Associatie-verdrag EG-Bulgarije op
toegang c.q. toelating kan worden ontleend.

2.6 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het beroep kans van slagen
heeft nu er evident onrechtmatig is gehandeld. Verzoekster heeft bovendien
reeds bij de aanvraag van de vergunning tot verblijf aangevoerd dat zij
vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste, daar zij op grond van het
Associatieverdrag EG-Bulgarije gerechtigd is tot het uitoefenen van een
zelfstandig beroep zonder een belemmering van een mvv. Niet gebleken is dat
verzoekster een termijn is gegund om aan te voeren dat zij vrijgesteld dient
te worden van het mvv-vereiste. Verzoekster kan rechtstreeks aanspraken aan
dit Associatieverdrag ontlenen.

2.7 De president oordeelt als volgt. Indien een vreemdeling onrechtmatig uit
Nederland is verwijderd, is verweerder gehouden om de situatie voor
betrokkene te herstellen alsof er geen verwijdering heeft plaatsgevonden.
tenzij bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. In casu is niet
van dergelijke omstandigheden gebleken. Dit klemt te meer nu verweerder bij
de beslissing op de aanvraag heeft meegedeeld aan verzoekster dat een tijdig
ingediend verzoek om voorlopige voorziening in beginsel in Nederland mag
worden afgewacht gezien het gestelde in A6/4.2.4. Vreemdelingencirculaire
(Vc), niet gesteld is dat er sprake is van een van de
uitzonderingscategorieën als bedoeld in A6/4.2.4. Vc, het verzoek tijdig is
ingediend en namens de president van de rechtbank te Zwolle bij fax van 14
juni 1999 is meegedeeld aan verweerder dat afgezien dient te worden van
feitelijke verwijdering van verzoekster.

2.8. Niet betwist is dat verzoekster ten tijde van de aanvraag noch ten tijde
van de beslissing op bezwaar in het bezit was van een geldige machtiging tot
voorlopig verblijf (mvv). Verzoekster heeft echter reeds bij schrijven van de
Vereniging de Twee Provinciën van 8 juni 1999, herhaald in het gemotiveerde
bezwaarschrift, aangegeven dat zij op grond van het Associatieverdrag
EG-Bulgarije vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Verweerder is
hieraan – zonder nader onderzoek – ten onrechte voorbijgegaan. Verweerder
heeft in de bestreden beslissing overwogen dat verzoekster in de gelegenheid
is gesteld een gemotiveerd beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste te
doen, doch hiervan blijkt niet uit de door de partijen overgelegde stukken.
In de beslissing in eerste aanleg is slechts overwogen dat verzoekster het
bezit van een geldige mvv niet heeft aangetoond nadat haar daartoe ingevolge
artikel 4:5 Awb een redelijke termijn is gegund. Het beroep heeft derhalve
een redelijke kans van slagen en wordt thans bepaald dat verzoekster in de
gelegenheid gesteld dient te worden het beroep hier te lande af te wachten.

2.9 Het verzoek dient derhalve toegewezen te worden.

2.10 De president ziet geen aanleiding op grond van het gestelde in artikel
8:86 te voorzien in de bodemprocedure.

2.11 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de
door verzoekster gemaakte proceskosten, zoals hierna weergegeven. Nu het
verzoek wordt toegewezen ziet de president levens aanleiding verweerder te
veroordelen tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht.

3 Beslissing

De president – wijst het verzoek om voorlopige voorziening als volgt toe;
– gelast verweerder om verzoekster op kosten van de Nederlandse Staat naar
Nederland terug te geleiden en niet weer uit Nederland te verwijderen totdat
op het beroep is beslist;
(…)

Rechters

Mr van de Steenhoven-Drion