Instantie: Hof van Justitie EG, 3 juni 1999

Instantie

Hof van Justitie EG

Samenvatting


Vrouw en man – beiden met de Spaanse nationaliteit – wonen in Duitsland. De man werkt bij het Spaanse consulaat in Hannover. Op grond van het EG-recht heeft de man de keuze tussen verzekering voor de sociale-zekerheidswetgeving op grond van het Spaanse of Duitse recht. De man kiest voor het Spaanse recht. De Duitse autoriteiten stellen dat het Duitse recht vanaf dat keuzemoment niet meer op de vrouw van toepassing is. Men stopt betaling van kinderbijslag. Het hof stelt de vrouw in het gelijk. Uit het EG-recht volgt niet dat – als de werknemer van een consulaire post – kiest voor het recht van de ‘zendstaat’, de echtgenote van deze werknemer geen aanspraak meer zou kunnen maken op toepasselijkheid van dewetgeving van de lidstaat waar zij woont. De vrouw heeft eigen rechten op grond van het feit dat zij in Duitsland woont.

Volledige tekst

Prejudiciële zaak
‘Sociale zekerheid Å¡ Artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening (EEG) nr. 1408/71 Å¡ Keuzerecht Å¡ Gevolgen’
(Vijfde kamer)

Bij beschikking van 22 mei 1997 heeft het Landessozialgericht Niedersachsen krachtens artikel 234 EG (ex artikel 177) twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad.

Die vragen zijn gerezen in een geding tussen P. Gómez Rivero en de Bundesanstalt für Arbeit (hierna: ‘Bundesanstalt’) betreffende een beschikking waarbij haar recht op Kindergeld (kinderbijslag) voor haar twee kinderen ten laste met ingang van 1 februari 1995 is ingetrokken.

Mevrouw Gómez Rivero en haar echtgenoot zijn in Duitsland woonachtige Spaanse onderdanen. De heer Gómez Rivero is in dienst van het Spaanse consulaat-generaal in Hannover, terwijl mevrouw Gómez Rivero, afgezien van een niet aan de sociale zekerheid onderworpen geringe werkzaamheid als hulp in de huishouding, geen beroepswerkzaamheid uitoefent.

Nadat de heer Gómez Rivero voor de toepassing van de Spaanse socialezekerheidswetgeving had gekozen (hierna: ‘uitoefening van het keuzerecht’), stopte de Bundesanstalt met ingang van 1 februari 1995 met de uitbetaling aan mevrouw Gómez Rivero van het Kindergeld dat voordien voor haar twee kinderen werd toegekend.

Van oordeel dat de uitoefening van het keuzerecht door de heer Gómez Rivero ook rechtsgevolg heeft voor zijn echtgenote, stelt de Bundesanstalt dat de Duitse wetgeving vanaf de datum van uitoefening van dit recht niet meer op laatstgenoemde van toepassing is. Bijgevolg heeft zij niet langer recht op Kindergeld.

Volgens de Spaanse socialezekerheidsregeling ontvangt noch mevrouw Gómez Rivero, noch haar echtgenoot kinderbijslag, daar het gezinsinkomen hoger is dan de inkomensgrens waaronder kinderbijslag wordt uitbetaald.

Het Landessozialgericht Niedersachsen is van oordeel dat het voor haar kinderen ontvangen Kindergeld binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt en dat de beslissing van het hoofdgeding afhangt van de vraag of de Duitse wetgeving inzake kinderbijslag van toepassing is op mevrouw Gómez Rivero, wat weer afhangt van de vraag of de uitoefening van het keuzerecht door de heer Gómez Rivero jegens zijn echtgenote rechtsgevolg heeft, zelfs indien zij niet met de uitoefening van dit keuzerecht heeft ingestemd.

In het hoofdgeding gaat het om Kindergeld, dat wordt toegekend aan eenieder die een kind ten laste heeft en in Duitsland mag wonen, onafhankelijk of hij, zijn echtgenoot, of zijn ouders bij een stelsel van sociale zekerheid is of zijn aangesloten.

Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de keuze van een lid van het bedienende personeel van een consulaire post, overeenkomstig artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening nr. 1408/71, voor de toepassing van de sociale wetgeving van de lidstaat welke zendstaat is en waarvan hij onderdaan is, tot gevolg heeft dat zijn echtgenoot geen aanspraak meer kan maken op een sociaalzekerheidsvoordeel dat deze laatste, onafhankelijk van de sociale dekking van zijn echtgenoot, ontleent aan de wetgeving van de lidstaat waarin hij woont.

Opgemerkt zij dat het voorschrift van het keuzerecht een bijzondere regel is die afwijkt van de algemene regel. Volgens deze algemene regel is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont. Het keuzerecht kan daarentegen tot gevolg hebben, dat de socialezekerheidsregeling van een andere lidstaat van toepassing is dan de lidstaat waarin de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend.

Het keuzerecht is een recht waarover de leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten beschikken. Hun gezinsleden worden in dit artikel niet genoemd.

Niettemin heeft het al dan niet uitoefenen van het recht om voor de toepassing van de wetgeving van de zendstaat te kiezen, door een dergelijke persoon rechtstreekse gevolgen voor de omvang van de rechten die zijn gezinsleden op grond van deze eigenschap aan de sociale dekking van de werknemer kunnen ontlenen, al naargelang voor hem de wetgeving van de zendstaat geldt, dan wel de wetgeving van de staat waarnaar hij is gezonden.
De uitoefening van het keuzerecht kan de gezinsleden van de werknemer evenwel niet de socialezekerheidsvoordelen ontnemen die zij onafhankelijk van de sociale verzekering van de werknemer zelf, ontlenen aan de wetgeving van de lidstaat waar zij wonen.
Uit verordening nr. 1408/71 blijkt namelijk, dat de gezinsleden van een werknemer die nooit beroeps- of andere werkzaamheden in loondienst hebben uitgeoefend of deze niet uitoefenen, de rechten dienen te hebben die
voortvloeien uit de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar zij wonen, en wel onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

Op een gezinslid van een werknemer, dat zelf werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van een lidstaat uitoefent, is de wetgeving van die staat van toepassing.

Indien zowel de werknemer die zijn keuzerecht heeft uitgeoefend, als zijn echtgenoot tijdens een zelfde tijdvak en voor een zelfde gezinslid op dezelfde gezinsbijslagen aanspraak blijken te kunnen maken Å¡ de een in de lidstaat waarvan hij onderdaan is, de ander krachtens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats Å¡ moeten de anticumulatiebepalingen worden
toegepast die voor een dergelijke situatie gelden.

Dienaangaande bepaalt verordening nr. 574/72 in het bijzonder, dat het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wanneer tijdens een zelfde tijdvak en voor een zelfde gezinslid bijslag verschuldigd is krachtens verordening nr. 1408/71, wordt geschorst ten belope van het bedrag van die bijslag.

Het Hof verklaart voor recht:

‘De keuze van een lid van het bedienende personeel van een consulaire post, overeenkomstig artikel 16, lid 2, eerste zin, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, voor de toepassing van de sociale wetgeving van de lidstaat welke zendstaat is en waarvan hij onderdaan is, heeft niet tot gevolg, dat
zijn echtgenoot geen aanspraak meer kan maken op een sociaalzekerheidsvoordeel dat deze laatste, onafhankelijk van de sociale verzekering van zijn echtgenoot, ontleent aan de wetgeving van de lidstaat waar hij woont.’

Advocaat-generaal F. G. Jacobs heeft ter terechtzitting van de Vijfde kamer van 16 juli 1998 conclusie genomen.

Hij gaf het Hof in overweging te antwoorden als volgt:

‘1) Artikel 16, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een lid van het bedienend personeel van een consulaire post overeenkomstig artikel 16, lid 2, eerste zin, van die verordening kiest voor de toepassing van de wetgeving van de zendstaat, waarvan hij onderdaan is, die keuze ook gevolgen heeft voor zijn – niet in consulaire dienst zijnde – echtgenoot, die eveneens onderdaan is van de zendstaat is.

2) Voor de geldigheid van deze keuze is niet de voorafgaande toestemming of een andere vorm van medewerking van die echtgenoot vereist.’

Rechters