Instantie: Rechtbank Haarlem, 27 mei 1999

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


Eiseres is gevlucht uit Irak uit vrees voor bloedwraak van haar broers, die
meenden dat zij de familie te schande had gezet. De beschikking van de IND is
onvoldoende gemotiveerd omdat de IND in een ambtsbericht heeft erkend dat
vrouwen kunnen worden mishandeld wanneer de familie meent in hun eer te zijn
aangetast.

Volledige tekst

1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1.1 Eiseres, geboren (…) heeft de Iraakse nationaliteit. Zij verblijft
sedert (…) in Nederland. Op (…) heeft zij aanvragen ingediend om
toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 28 april
1998, aan de gemachtigde van eiseres verzonden op gelijke datum, heeft
verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De aanvraag om
toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens kennelijke
ongegrondheid. Bij deze beschikking is aan eiseres een voorwaardelijke
vergunning tot verblijf verleend met ingang van (…) geldig tot (…).
Eiseres heeft op 22 mei 1998 tegen deze beschikking een bezwaarschrift
ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 18 september 1998 het
bezwaarschrift ongegrond verklaard.

1.2 Bij beroepschrift van 14 oktober 1998 heeft eiseres tegen deze laatste
beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de
zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift
geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op (…).
Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun
standpunten nader uiteengezet.

2. OVERWEGINGEN

2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van
het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of
dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.

Wettelijk kader

2.2 Eiseres legt aan de aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag dat
zij in aanmerking komt voor toelating in Nederland als vluchteling dan wel
wegens klemmende redenen van humanitaire aard.

2.3 Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw wordt een
aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke
ongegrondheid ervan, onder meer indien zij is gegrond op omstandigheden ten
tijde van de bestreden beschikking die, hetzij op zichzelf of in verband met
andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat
rechtsgrond voor toelating kon bestaan.

2.4 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

2.5 Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid
een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen – behoudens verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten – slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier
te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is
van klemmende redenen van humanitaire aard.

De onderbouwing van de aanvragen

2.6 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvragen en het onderhavige
beroep het volgende naar voren gebracht.
Eiseres behoort tot de bevolkingsgroep der (…) en haar familie waren
sympathisant van de (…). Zij hebben in verband daarmee diverse malen
problemen ondervonden van de zijde van de (…) doch dit vormt niet de
aanleiding voor de vlucht van eiseres uit haar land van herkomst. In (…)
heeft eiseres zelfs haar banden met de (…) verbroken, onder meer omdat de
(…) de familie van eiseres niet heeft gesteund.
Eiseres is uit Irak gevlucht uit vrees voor bloedwraak van haar broers. In
(…) is (…) (de huidige echtgenoot van eiseres), vanuit Nederland, waar
hij reeds een aantal jaren met zijn eerste echtgenote en kinderen verbleef,
naar Irak gereisd om met eiseres in het huwelijk te treden. Tijdens
conflicten in (…) tussen de (…) en het Iraakse leger enerzijds en de
(…) anderzijds, is (…) in (…) door de Iraakse autoriteiten gearresteerd
omdat hij geen Iraakse identiteitspapieren bij zich had. Op (…) is (…) in
vrijheid gesteld. Eiseres heeft zijn invrijheidstelling mede kunnen
bewerkstelligen door aan de autoriteiten een vervalste huwelijksakte over te
leggen, waaruit bleek dat zij reeds op (…) waren gehuwd. Op (…) is in
(…) het huwelijk tussen eiseres en (…) voltrokken. Eiseres en haar
echtgenoot hebben vervolgens afwisselend in (…) en (…) verbleven. Op
(…) heeft haar echtgenoot (…) verlaten en is naar Nederland, naar zijn
andere echtgenote, teruggekeerd. Eiseres is teruggekeerd naar haar ouderlijke
woning in (…). In (…) heeft eiseres bericht gekregen van haar echtgenoot
dat hij van eiseres wenste te scheiden, onder meer omdat hij in Nederland in
de problemen was gekomen omdat hij twee echtgenotes had. Eiseres is met haar
vader naar de rechtbank gegaan. Omdat eiseres zwanger was van haar
echtgenoot, was een scheiding volgens de islamitische wetgeving niet mogelijk
en heeft de rechtbank het echtscheidingsverzoek nietig verklaard. Uit angst
dat haar broers, die eiseres al hadden bedreigd, haar iets aan zouden doen
omdat zij zonder hun toestemming een vervalste huwelijksakte op had laten
maken en van haar echtgenoot moest scheiden, hetgeen voor de familie een
schande betekent, is eiseres in (…) naar haar zuster in (…) vertrokken.
Haar broers zijn nog twee of drie keer in (…) geweest, maar eiseres heeft
zich voor hen verstopt. Eind juni 1997 heeft eiseres haar land van herkomst
in het bezit van een vervalst paspoort verlaten.
Eiseres is hier te lande op (…) bevallen van een dochter genaamd (…) Haar
echtgenoot, die voornemens is van zijn eerste echtgenote te scheiden, woont
inmiddels weer bij eiseres.

De bestreden beschikking en de standpunten van partijen

2.7 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking – onder verwijzing naar
en inlassing van de overwegingen in de primaire beslissing en voor zover hier
van belang en samengevat – op het standpunt gesteld dat er geen enkel
vermoeden bestaat dat eiseres in haar land van herkomst, gegronde reden heeft
te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en artikel
15 Vw. De enkele omstandigheid dat eiseres vreest vanwege bloedwraak door
haar broers te worden gedood, leidt niet tot een andere conclusie, nu eiseres
op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de bloedwraak verband
heeft met één van de gronden zoals genoemd in het Verdrag. De omstandigheid
dat de familieleden van eiseres vanwege hun sympathieën voor de (…)
problemen hebben ondervonden van de zijde van de (…), kan evenmin tot
vluchtelingenschap leiden, nu niet is gebleken dat deze problemen het gevolg
waren van een direct op de persoon van eiseres gerichte aandacht. Hierbij is
in aanmerking genomen dat eiseres, die geen activiteiten voor de (…) heeft
verricht en heeft verklaard de banden met deze partij te hebben verbroken, in
verband hiermee nimmer persoonlijk problemen heeft ondervonden. Genoemde
problemen lijken veeleer een gevolg te zijn geweest van de algemene situatie
in Irak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gekomen op grond
waarvan eiseres om klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zou
behoren te worden gesteld van een vergunning, tot verblijf.

2.8 Eiseres heeft hiertegen in het gemotiveerd beroepschrift aangevoerd dat
verweerder bij de beoordeling van het relaas van eiseres onvoldoende rekening
heeft gehouden met hetgeen bekend is over de algemene situatie in Irak. Uit
de motivering van de bestreden beschikking blijkt niet dat de feiten op de
juiste wijze zijn vastgesteld en evenmin of deze vaststelling dient te
leiden, althans mag leiden, tot de genomen beslissing. De bestreden
beslissing is derhalve in strijd met artikel 3:46 Awb genomen. Eiseres is ten
onrechte niet in de gelegenheid gesteld in een hoorzitting een toelichting op
haar bezwaarschrift te geven. Eiseres komt, gelet op haar verklaringen, in
ieder geval in aanmerking voor een vergunning tot verblijf op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard.

2.9 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het
zich bij de stukken bevindende verweerschrift en aan het standpunt zoals
verwoord onder sub 2.7. toegevoegd dat eiseres bij eventuele problemen van de
zijde van haar broers de bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Aan
eventuele problemen van de zijde van de (…) kan eiseres zich onttrekken
door zich te vestigen in de door de (…) beheerste gebieden. Er zijn
onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat juist eiseres het reële
risico loopt bij terugkeer naar haar land van herkomst onderworpen te worden
aan een behandeling die wordt verboden door artikel 3 EVRM.

Beoordeling van het beroep

2.10 Het standpunt van verweerder komt er in de kern op neer dat de vrees
voor bloedwraak niet valt te herleiden tot één der gronden van het
Vluchtelingenverdrag. De gestelde problemen liggen immers in de privésfeer
van eiseres. Verweerder acht daarbij voorts van belang dat eiseres, bij
eventueel voorkomende problemen, de bescherming van de autoriteiten kan
inroepen.

2.11 De rechtbank kan het hiervoor weergegeven standpunt van verweerder niet
rijmen met hetgeen wordt gesteld in het algemeen ambtsbericht van de Minister
van Buitenlandse Zaken van 31 maart 1998 (met kenmerk: DPC/AM-568758) omtrent
de situatie in Noord-Irak, welk ambtsbericht op het moment van de bestreden
beschikking reeds was uitgebracht. Daarin leest de rechtbank dat “vooral
buiten de steden de (lees: gezins-)verhoudingen nog sterk door cultureIe en
sociale tradities bepaald zijn. Wanneer de familie meent dat haar eer is
aangetast, bijvoorbeeld in een overspelsituatie, kan het voorkomen dat de
vrouw fysiek wordt mishandeld. De positie die de betrokken man binnen zijn
clan bekleedt, bepaalt in belangrijke mate de bereidheid van de autoriteiten
tot optreden (vrees voor verlies van steun van de clan)”. In verband hiermee
wordt in het ambtsbericht geconcludeerd dat vrouwen die ten gevolge van een
conflict in de traditionele clansfeer geen afdoende bescherming van de
autoriteiten kunnen inroepen, in de gehele regio het risico lopen slachtoffer
te worden van mensenrechtenschendingen.
Voorts heeft verweerder in werkinstructie 148 (gedateerd op 17 september
1997) betreffende de positie van vrouwen in de asielprocedure benadrukt dat
het onderscheid tussen de privé en publieke sfeer niet altijd duidelijk te
trekken valt en dat in verband daarmee bijzondere aandacht moet worden
besteed aan de vraag of de betreffende vrouwelijke asielzoeker de
bescherming, van de autoriteiten kan inroepen alsmede aan de vraag of er een
binnenlands vestigingsalternatief bestaat.

2.12 Verweerder heeft er in de bestreden beschikking geen blijk van gegeven
vorenbedoelde bewoordingen uit het ambtsbericht voldoende te hebben onderkend
en de uitgangspunten uit genoemde werkinstructie voldoende in acht te hebben
genomen. Verweerder heeft het onder sub 2.10 verwoorde standpunt dan ook niet
zonder nader onderzoek en nadere motivering kunnen innemen.

2.13 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden
beslissing een zorgvuldige voorbereiding en een draagkrachtige motivering
ontbeert, zodat deze beschikking dient te worden vernietigd.

2.14 Het beroep is mitsdien gegrond. Verweerder zal een nieuwe beslissing
dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde
Besluit vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, wegingsfactor l).

2.16 De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb
bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad ƒ 50 zal
vergoeden.

3. BESLISSING

De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt de bestreden beschikking;

3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van tien (bij inschakeling van de
ACV binnen veertien) weken opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 22
mei 1998, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420 onder aanwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient
te vergoeden;

3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 50.

Rechters