Instantie: Rechtbank Amsterdam, 7 mei 1999

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Eiseres, een Sri Lankaanse vrouw, is in bezit gesteld van een vtv-medisch.
Zij heeft bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van haar aanvraag om toelating
als vluchteling en de weigering een vtv-humanitair te verlenen. Daarbij
heeft zij zich beroepen op de zogeheten Tamil-brief van 7 oktober 1986
en gesteld dat werkinstructie 31 buiten beschouwing dient te blijven. Volgens
eiseres vereist de Tamil-trauma brief in tegenstelling tot werkinstructie
31 niet dat verkrachting een politieke achtergrond moet hebben. De rechtbank
overweegt dat de bewoordingen van de werkinstructie niet uitsluiten dat
ook overige traumatische ervaringen aanleiding kunnen zijn voor het verlenen
van een vergunning tot verblijf. De enkele constatering dat de verkrachtingen
geen politieke achtergrond hebben brengt derhalve niet met zich mee dat
reeds daarom een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid
geweigerd kon worden. Verweerder wordt opgedragen zich in een nieuw besluit
uit te laten over hetgeen eiseres ten aanzien van de Tamil-brief van 7
oktober heeft aangevoerd.

Volledige tekst

I ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1. Eiseres, geboren op (…) 1963, bezit de Sri Lankaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 24 oktober 1994 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet
(Vw) in Nederland. Op 25 oktober 1994 heeft zij aanvragen (mede ten behoeve
van haar minderjarige dochter) ingediend om toelating als vluchteling en
verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen
van humanitaire aard.
Bij besluit van 17 mei 1995 heeft verweerder op deze aanvragen afwijzend
beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd vanwege
kennelijke ongegrondheid. Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt
bij bezwaarschrift van 14 juni 1995. Bij uitspraak van 7 december 1995
heeft de president van deze rechtbank (zittingsplaats Amsterdam) het verzoek
om een voorlopige voorziening om uitzetting hangende de bezwaarfase achterwege
te laten, toegewezen. Eiseres is op 4 juni 1997 door een ambtelijke commissie
(AC) gehoord. Bij besluit van 26 juni 1997 heeft verweerder het bezwaar,
voorzover gericht tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating
als vluchteling, ongegrond verklaard. Aan eiseres is een vergunning tot
verblijf met als doel: ‘medische behandeling’ verleend, geldig van 4 maart
1997 tot 4 maart 1998. Het besluit is bij brief van dezelfde datum aan
de gemachtigde van eiseres gezonden.

2. Bij beroepschrift van 7juli 1997 heeft eiseres tegen dit besluit beroep
ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het
beroep versneld te zullen behandelen. Op 13 januari 1998 zijn de op de
zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
in het verweerschrift van 4 februari 1999 heeft verweerder geconcludeerd
tot ongegrondverklaring van het beroep.
Eiseres heeft bij schrijven van 23 februari 1999 van het beroep nog aangevuld.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 1999. Eiseres
is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.J. Schoorl, advocaat
te Alkmaar. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.P.
Heering, advocaat te ‘s-Gravenhage.

II OVERWEGINGEN

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan
houden.

2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. In het kader van de aanvraag
van eiseres heeft de Geneeskundig inspecteur bij het ministerie van Justitie
(thans: Medisch Adviseur bij het Bureau Vreemdelingenadvisering: hierna
MA) op 4 maart 1997 een advies uitgebracht. Hierin staat onder meer dat
eiseres blijkens het rapport van een arts van Amnesty International in
het land van herkomst een geweldstrauma heeft doorgemaakt, dat zij nog
niet verwerkt heeft. Zij ervaart meerdere, met name psychische klachten,
welke verklaard kunnen worden door traumatische ervaringen zoals zij die
heeft doorgemaakt. Een behandeling in een voor haar rustige en veilige
omgeving is vooralsnog hier in Nederland noodzakelijk.

3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor
toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot
verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft
zij het volgende naar voren gebracht. Eiseres heeft problemen ondervonden
vanwege het feit dat haar moeder Tamil is en haar vader Senegalees. In
augustus 1992 heeft eiseres als verpleegster een Tamil geholpen bij opname
in een ziekenhuis. Zij heeft daarbij haar adres aan deze man gegeven. In
december 1992 is de echtgenoot van eiseres verdwenen. De echtgenoot was
geen Tamil. Eiseres en haar dochter hebben hierna op verschillende adressen
gewoond. In februari 1993 en in juli 1993 is eiseres door, vermoedelijk,
Tamil-mannen meegenomen en verkracht. Eiseres heeft hiervan geen aangifte
bij de politie gedaan omdat de Tamils tegen haar hadden gezegd dat zij
in dat geval haar echtgenoot niet zouden vrijlaten. De mannen wilden dat
eiseres zich bij hen zou aansluiten. In maart 1994 hebben dezelfde mensen
eiseres toegezegd dat haar man zou worden vrijgelaten indien zij bij hen
bleef Eiseres heeft hierna ondergedoken gezeten. In mei 1994 en op 20 september
1994 hebben dezelfde mensen de school van de dochter van eiseres bezocht.
De dochter van eiseres weigerde mee te gaan. Eiseres vermoedt dat haar
echtgenoot door de Tamils is vermoord. Eiseres heeft in oktober 1994 Sri
Lanka verlaten.
In beroep is gesteld dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze
tot stand is gekomen. Hiertoe is het volgende aangevoerd. Eiseres is ter
zitting van de AC niet in gelegenheid gesteld om een klacht in te dienen
tegen de door verweerder ingeschakelde tolk in de Tamil-taal. Deze tolk
beheerste zowel de Senegalese taal als de Nederlandse taal onvoldoende.
In dit verband heeft verweerder bij brief van 18 juni 1997 een klachtenformulier
aan eiseres doen toekomen. Gelet hierop had verweerder de behandeling van
deze klacht moeten afwachten. Voorts is reeds ter zitting van de AC gesteld
dat de commissie zichtbaar vooringenomen was en dat zij – aangezien aan
het ‘Mosacriterium’ wordt voldaan – door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken
(Acv) had moeten worden gehoord. Eiseres heeft geen aangifte bij de politie
gedaan omdat deze haar niet serieus zou nemen en zij zichzelf in gevaar
zou brengen vanwege het feit dat zij half-Tamil is en haar echtgenoot door
een door de autoriteit beschermde Tamil-groepering is ontvoerd. Eiseres
had weliswaar nog niet te vrezen voor de autoriteiten, maar zij kon ieder
moment direct vervolgd worden vanwege haar contacten met de Tamils dan
wel dat de Tamils haar zouden aangeven indien zij ontevreden zouden raken
over haar gebrek aan medewerking. Verweerder gaat er ten onrechte van uit
dat vrees voor vervolging alleen dan gegrond is als de vervolging zich
reeds gemanifesteerd of geconcretiseerd heeft. Het is niet vreemd dat eiseres
de Tamils de Senegalese taal heeft horen spreken. De Tamils die in Colombo
opereren spreken vloeiend de Tamil-taal en men wist dat eiseres de Tamil-taal
niet machtig was.
Eiseres stelt voorts dat de beslissing om een vergunning tot verblijf voor
medische behandeling te verlenen, onbegrijpelijk is en in strijd is met
verweerders beleid. Zowel Amnesty International als de MA heeft geconstateerd
dat eiseres traumatische ervaringen heeft opgedaan in het land van herkomst,
welke een politieke dimensie heeft. De aan eiseres verleende vergunning
tot verblijf is de facto een vergunning tot verblijf zonder beperkingen
aangezien zij niet aan de voorwaarden voldoet voor een vergunning tot verblijf
voor medische behandeling. Voorts voert verweerder een beleid dat, indien
de vreemdeling langer dan een half jaar medisch behandeld moet worden,
er in beginsel een vergunning tot verblijf zonder beperkingen wordt verleend.
In dit geval heeft de MA zelf geconstateerd dat eiseres nog ten minste
een jaar moet worden behandeld. Eiseres heeft een brief van psycholoog/psychotherapeut
A. Wessendorp van 8 juli 1998 overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat
de behandeling van eiseres minimaal 1,5 jaar kan duren.
Ter zitting is onder meer het volgende aangevoerd. Eiseres is anders dan
verweerder van mening dat werkinstructie nr.173 in casu niet van toepassing
is. Met betrekking tot het beroep op het traumatabeleid meent eiseres dat
van de zogeheten Tamil-brief van 7 oktober 1986 en niet de werkinstructie
nr. 31 dient te worden uitgegaan. Gelet op de inhoud van deze brief, betekent
de omstandigheid dat het trauma – zoals verweerder heeft betoogd – geen
politieke dimensie heeft, niet dat er geen aanspraak bestaat op een vergunning
tot verblijf op grond van het traumatabeleid.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking
komt voor toelating als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Aan het feit dat de echtgenoot van eiseres sedert december 1992 wordt vermist
en eiseres in februari 1993 en juli 1993 is verkracht, wordt niet getwijfeld.
Een verband tussen de vermissing en de verkrachtingen is gelet op het tijdsverloop
evenwel niet aannemelijk. Niet valt in te zien dat een militante Tamil-beweging
onder dwang gebruik wilde maken van de verpleegkundige diensten van eiseres,
maar haar niet direct, zou benaderen. Dat de mannen die haar bedreigden
en verkrachtten dit verband wel zouden hebben gesuggereerd, doet hieraan
niet af. Hierbij is met name van belang dat zij eiseres nimmer hebben geconfronteerd
met haar echtgenoot. Dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van de vermissing
van haar echtgenoot blijft bevreemding wekken. Eiseres had tot maart 1993
geen enkele aanleiding om de hulp van de politie niet in te roepen. Niet
aannemelijk is dat er van een bijzondere op de persoon van eiseres gerichte
belangstelling bestaat van de zijde van de Sri
Lankaanse autoriteiten. Van belang is dat eiseres zelf ook heeft verklaard
dat zij niet vreest voor de autoriteiten. Voorzover eiseres vreest voor
vervolging door een politieke regeringsgezinde Tamil-beweging is dit niet
aannemelijk geworden. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres over
geen enkele concrete aanwijzing beschikt welke beweging het zou zijn die
haar heeft bedreigd en de gemachtigde van eiseres hierover speculeert.
In dit verband wekt het bevreemding dat eiseres de mannen alleen Senegalees
hoorde praten. Voorts valt niet in te zien dat een regeringsgezinde Tamilbeweging
in Colombo of beweging een verpleegkundige als eiseres zou naderen. Regeringsgezinde
bewegingen als de EPR
F en de PLOTE kunnen immers zonder problemen in Colombo voor medische behandelingen
bij de reguliere ziekenhuizen en hulpverlening terecht. Ook overigens zijn
er geen aanwijzingen dat de verkrachtingen van eiseres een politieke achtergrond
hebben. Veeleer is aannemelijk dat eiseres het slachtoffer is geworden
van een criminele organisatie. Hiertegen had zij bescherming kunnen inroepen
van de Sri Lankaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten
haar geen bescherming wilden of konden bieden. Daarbij is in aanmerking
genomen dat haar besluit om de door haar ondergane verkrachtingen niet
aan te geven niet is ingegeven door angst voor de autoriteiten. Eiseres
komt evenmin in aanmerking voor een vergunning tot verblijf. De verklaringen
van eiseres zijn niet van dien aard dat aannemelijk is dat van haar als
gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet kan worden verwacht
terug te keren naar het land van herkomst. Daarbij is van belang dat er
geen aanwijzingen zijn dat de verkrachtingen van eiseres een politieke
achtergrond hebben, terwijl eiseres geen vrees heeft voor de Sri
Lankaanse autoriteiten en niet is in te zien dat zij niet de bescherming
heeft ingeroepen. Nu eiseres in het bezit is gesteld van een vergunning
tot verblijf voor medische behandeling, is er thans geen sprake van schending
van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In het verweerschrift is nog gesteld dat een vergunning tot verblijf zonder
beperkingen (ingevolge TBV 1998/20) wordt verleend indien eiseres een medische
behandeling krijgt die blijvend aan Nederland gebonden is. Dit is niet
het geval bij eiseres. Voorzover eiseres een beroep doet op het traumatabeleid,
is niet aannemelijk geworden dat de verkrachting van eiseres vanuit een
politieke achtergrond zou kunnen worden verklaard. Eiseres behoefde niet
door de ACV te worden gehoord aangezien zij niet op zekere hoogte aannemelijk
heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging.
Voorzover de tolk bij de AC problemen heeft gehad met het vertalen, zijn
die problemen niet van dien aard geweest dat eiseres en de AC niet met
elkaar konden communiceren. Dit blijkt uit het feit dat eiseres op de gestelde
vragen steeds een antwoord heeft kunnen geven. Voorts heeft eiseres geen
inhoudelijke correcties en aanvullingen gemaakt op het verslag van de AC
die wezenlijk verschillen van het verslag. Eiseres is zorgvuldig door de
AC gehoord.
Ter zitting is onder meer gesteld dat het traumatabeleid zoals neergelegd
in werkinstructie nr. 31 een nadere invulling is van het beleid in eerdergenoemde
Tamilbrief Voorts is in verband met de uitleg van deze brief verwezen naar
een uitspraak van de Hoge Raad, NJ 93/762. Verweerders gemachtigde heeft
de verhouding tussen de Tamilbrief en werkinstructie nr. 31 niet kunnen
aangeven. Verweerder meent dat er sprake is van een contra-indicatie zoals
genoemd in werkinstructie 31, nu eiseres niet meteen na de gebeurtenis
uit het land van herkomst is vertrokken.

De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status
van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met
artikel 15 Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die
afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor
vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging,
nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale
groep.

6. Ingevolge artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot
verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid
het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij
met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend,
dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende
uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd
in de Vreemdelingencirculaire (Vc).

7. Voorop wordt gesteld dat de situatie in Sri Lanka weliswaar zorgwekkend
is, maar niet zodanig dat asielzoekers behorende tot de Tamil bevolkingsgroep
afkomstig uit Sri Lanka in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen
worden aangemerkt. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraken van
de REK van 13 maart 1997 (AWB 96/10478 en AWB 96/11364). De individuele
situatie van eiseres, bezien in het licht van de algemene situatie in het
land van herkomst, is daarom beslissend.

8. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiseres aangevoerde persoonlijke
feiten en omstandigheden, bezien in het licht van hetgeen over de algehele
situatie in Sri Lanka bekend is, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen
dat zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in de zin van
artikel 15 Vreemdelingenwet. Hiertoe wordt overwogen dat niet aannemelijk
is geworden dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse
autoriteiten staat. Eiseres is nimmer lid geweest van een politieke partij
of beweging. Voorts is van belang dat zij zelf heeft verklaard niet te
vrezen van de zijde van de autoriteiten. Evenmin is aannemelijk geworden
dat zij van de zijde van de Tamil-beweging heeft te vrezen. Voorzover moet
worden aangenomen dat de echtgenoot van eiseres door Tamil-leden is ontvoerd
en dat er een verband is tussen de ontvoering van haar echtgenoot en de
verkrachtingen van eiseres door Tamil-leden, is niet gebleken dat zij hiervan
aangifte heeft gedaan bij de autoriteiten en dat deze geen bescherming
hiertegen wilden dan wel konden bieden. Voorts is de verkrachting van eiseres
niet terug te voeren op één van de gronden als genoemd in het Verdrag.
Ten slotte kan niet worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat eiseres
na 20 september 1994 tot haar vertrek uit Sri
Lanka (in oktober 1994) geen problemen meer van de zijde van de Tamils
heeft ondervonden. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder
zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vluchteling
is en dat eiseres bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling
die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 EVRM. Nu eiseres, gelet op
het hiervoor overwogene, niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt
te vrezen te hebben voor vervolging, bestond er voor verweerder geen wettelijke
verplichting eiseres door de ACV te doen horen.

9. Vervolgens is aan de orde de vraag of eiseres op grond van overige klemmende
redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande zou moeten worden toegestaan.
Eiseres meent dat zij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf
zonder beperkingen. Hiertoe heeft zij onder meer een beroep gedaan op het
zogeheten traumatabeleid.

10. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt
gesteld dat de verklaringen van betrokkene niet van dien aard zijn dat
aannemelijk is dat van haar als gevolg van traumatisch ervaringen in redelijkheid
niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Daarbij
is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat de verkrachtingen van eiseres
een politieke achtergrond hebben, terwijl eiseres geen vrees heeft voor
de Srilankaanse autoriteiten en niet is in te zien dat zij niet de bescherming
heeft ingeroepen. De rechtbank leidt uit deze overweging af dat verweerder
kennelijk aansluiting heeft gezocht bij hetgeen in werkinstructie nr. 31
staat. Hierin staat het volgende: Het traumatabeleid betreft gevallen waarin
de persoonlijke beleving van bepaalde gebeurtenissen door een asielzoeker
zodanig traumatiserend is geweest, dat van hem of haar in redelijkheid
niet kan worden verlangd terug te keren naar het land van herkomst. Voorts
staat verkrachting van overheidswege dan wel door een politieke of militante
groepering vermeld als één van de traumatische ervaringen die aanleiding
kunnen zijn om iemand in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf.

11. Verweerder heeft de door eiseres gestelde ervaringen niet betwist.
Verweerder heeft evenmin bestreden dat eiseres de gebeurtenissen als traumatiserend
heeft ervaren. Gelet hierop en op de ratio van het beleid kan verweerder
naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de motivering dat er
geen aanleiding was eiseres in het bezit te stellen van een vergunning
tot verblijf aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de verkrachtingen
van eiseres een politieke achtergrond hebben. Hiertoe wordt overwogen dat
in eerdergenoemde werkinstructie wordt weergegeven dat bepaalde traumatische
ervaringen – deze zijn genoemd in de werkinstructie – aanleiding kunnen
geven tot verlening van een vergunning tot verblijf en dat deze passage
gezien de bewoordingen van de instructie niet uitsluit dat ook overige
traumatische ervaringen aanleiding kunnen zijn voor het verlenen van een
vergunning tot verblijf Uit het voorgaande volgt dat de enkele constatering
dat de verkrachtingen geen politieke achtergrond hebben, niet met zich
brengt dat reeds hierom een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid
in redelijkheid kon worden geweigerd. Derhalve moet worden geconcludeerd
dat aan het bestreden besluit op dit onderdeel een motiveringsgebrek kleeft
en dat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking
komt. Het beroep is mitsdien gegrond. Verweerder zal zich in een nieuw
te nemen besluit dienen uit te laten over hetgeen eiseres omtrent de Tamil-brief
van 7 oktober 1986 heeft aangevoerd.

12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk
gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met
de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten
maken.

De rechtbank beslist daarom als volgt.

II BESLISSING

De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de weigering
eiseres in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf;
2. vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
3. verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
4. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van
deze uitspraak;
(…)

Noot
1. Bij beschikking op bezwaar van 26 juni 1997 is aan eiseres een verblijfsvergunning
verleend onder de beperking van een medische behandeling. Deze verblijfsvergunning
is voor één jaar verleend met de mogelijkheid van een jaarlijkse verlenging.
Het komt vaker voor dat een vtv-medisch wordt verleend, daar waar een vtv-trauma
aangewezen is. In deze zaak procedeerde eiseres door.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen bovengenoemde beschikking waarbij
zij stelt in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning zonder beperkingen
op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Zij beroept zich op
traumatische ervaringen die zij in haar land van herkomst Sri Lanka heeft
ondergaan in de vorm van verkrachting door Tamil-mannen.
De noodzaak om in beroep te gaan tegen de beslissing van 26 juni 1997 is
niet slechts gelegen in de beperking in het doel en de duur van deze verblijfsvergunning.
Evenzeer is van belang dat met de verlening van een verblijfsvergunning
onder beperking van een medische behandeling (vtv-medisch) de materieel
rechtelijke positie van betrokkene daardoor wordt beïnvloed.
Met de inwerkingtreding van de Koppelingswet per 1 juli 1998 is het nog
slechts aan vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven, toegestaan
van de sociale voorzieningen in Nederland gebruik te maken. Consequentie
daarvan is dat vreemdelingen die na 1 juli 1998 nog in afwachting zijn
van een beslissing op hun aanvraag voor een verblijfsvergunning geen gebruik
meer kunnen maken van de sociale voorzieningen nu de Nederlandse overheid
geen zorgplicht stelt te hebben voor vreemdelingen van wie het nog niet
vaststaat dat zij in Nederland mogen verblijven. Bij afzonderlijke regeling
in de vorm van AMVB heeft men voor een aantal categorieën vreemdelingen
hierop een uitzondering gemaakt. Heeft men tijdig bezwaar of beroep ingesteld
tegen een afwijzende beschikking dan kan men ook na 1 juli 1998 nog aanspraak
maken op bijvoorbeeld een ABW-uitkering en een Ziekenfondsverzekering.
De vtv-medisch geldt in het kader van de Koppelingswet als een titel van
rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van art. 1b aanhef en onder
1 van de Vw nu er sprake is van een verblijfstitel op grond van art. 9
Vw. Derhalve bestaat er nog immer een aanspraak op bijstand. Moeilijker
ligt het voor het verrichten van arbeid, kinderbijslag, studiefinanciering
en het verkrijgen van een inrichtingskrediet van de gemeente voor het inrichten
van de woning. In al deze gevallen wordt beargumenteerd dat het hier slechts
gaat om een tijdelijke verblijfsvergunning. De aanvrager is dan afhankelijk
van andere factoren die in zijn of haar situatie de doorslag kunnen geven
over de vraag of Nederland het middelpunt van zijn maatschappelijk leven
vormt (kinderbijslag); hij krijgt een lager bedrag dan een houder van een
vergunning zonder beperkingen (inrichtingskrediet) of betrokkene kan geheel
geen rechten aan zijn verblijfsvergunning ontlenen (betaalde arbeid en
studiefinanciering).

2. De gestelde verkrachting van eiseres kan een grond zijn voor verlening
van een vtv-trauma. De rechter dient in dat geval te toetsen aan wat werkinstructie
31 inzake het traumatabeleid daarover stelt. De rechtbank overweegt te
dien aanzien: (…) gezien de bewoordingen van de instructie niet uitsluiten
dat ook overige traumatische ervaringen aanleiding kunnen zijn voor het
verlenen van een vergunning tot verblijf. Uit het voorgaande volgt dat
de enkele constatering dat de verkrachtingen geen politieke achtergrond
hebben, niet met zich meebrengt dat reeds hierom een vergunning tot verblijf
op grond van het traumatabeleid in redelijkheid kon worden geweigerd.
Al eerder bepaalde de rechter dat voor een beoordeling van het traumatabeleid
de toets aan asielmotieven en achtergronden niet dusdanig van belang is,
dat, indien deze toets negatief is, het traumatabeleid buiten beschouwing
dient te blijven: (…) en dat niet is gebleken dat eiseres bescherming
heeft gezocht bij de hogere autoriteiten van haar land, treft evenmin doel,
nu uit de bewoordingen en strekking van het traumatabeleid volgt dat op
voet van dit beleid een vergunning tot verblijf wordt verleend op grond
van feiten en omstandigheden die niet rechtstreeks verband houden met het
asielrelaas van de betrokken vreemdeling. (Rechtbank Zwolle, 10 januari
1999, AWB 98/2410, NAV1999/64).
Dat het traumatabeleid alleen kan worden toegepast wanneer de betrokken
vreemdeling een formeel asielverzoek heeft ingediend, achtte de rechtbank
Haarlem gezien de inhoud en strekking van de instructie in zijn totaliteit,
een te rigide standpunt van verweerder (Rechtbank Haarlem, 6 november1998,
AWB 98/1138, niet gepubliceerd).
Wanneer men bedenkt dat het traumatabeleid dat de staatssecretaris hanteert,
een uitvloeisel is van het algemene toelatingsbeleid voor vreemdelingen,
bevreemdt de stellingname van verweerder in de hier besproken uitspraak
des te meer. De staatssecretaris verwoordde het destijds als volgt: (…)
op grond van het algemene toelatingsbeleid voor vreemdelingen komen (…)
slechts die vreemdelingen in aanmerking met wier aanwezigheid een wezenlijk
Nederlands belang wordt gediend of ten aanzien van wie er sprake is van
klemmende redenen van humanitaire aard. (…) kunnen zich per individueel
geval feiten en/of omstandigheden voordoen, die zodanige klemmende redenen
van humanitaire aard opleveren dat op grond daarvan verblijf dient te worden
toegestaan. Deze feiten en/of omstandigheden houden geen rechtstreeks verband
met de politieke situatie in het land van herkomst en houden ook geen verband
met enige politieke activiteit van de vreemdeling in het land van herkomst.
(Kamerstukken TK 1986/1987, 18490, nr. 28, pag. 2-3. Zie Spijkerboer &
Vermeulen, Vluchtelingenrecht,1994, pag. 313)
Dat verweerder nu blijkbaar een andere invulling aan het traumatabeleid
wenst te geven, kan mijns inziens zonder nadere motivering terecht geen
stand houden. Het is voor de staatssecretaris van tweeën één: óf het traumatabeleid
is voorbehouden aan diegenen van wie om humanitaire redenen niet gevergd
kan worden terug te keren naar het land van herkomst; óf de gestelde traumata
dienen meer dan nu het geval is een plaats te vinden in de toets aan de
criteria voor vluchtelingenschap.
In de hier besproken uitspraak is aan verweerder de vraag voorgelegd om
in te gaan op het verschil tussen de Tamil-brief van oktober 1986 en werkinstructie
31. Het kan interessant zijn om te bezien in hoeverre verweerder zal ingaan
op de meer principiële kant van de verhouding tussen deze twee documenten
bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, zoals door de rechter
is bepaald.

Rechters

Mr. Diemer