Instantie: Rechtbank Haarlem, 2 april 1999

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


Verzoekster, een Iraanse vluchtelinge, dient een tweede asielverzoek in –
geruime tijd na afwijzing van de voorlopige voorziening in de eerste
procedure – waarin het vluchtverhaal sterk afwijkt van haar eerdere relaas.
In haar latere relaas stelt zij o.a. na arrestatie te zijn mishandeld en
verkracht. Het bezwaar tegen afwijzing van haar verzoek wordt ongegrond
verklaard. De rechtbank neemt, op grond van medische verklaringen, aan dat
verzoekster aan een posttraumatische stressstoornis leidt. Bij de beoordeling
van de verklaringen van eiseres voor de ingrijpende bijstelling van haar
relaas moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat het trauma al
bij binnenkomst in Nederland aanwezig was. Dat eiseres ook eerder met het
latere relaas had kunnen komen, is op zichzelf genomen niet voldoende reden
het relaas reeds op voorhand niet aannemelijk te achten. Tegen deze
achtergrond is het asielverhaal, zoals dat nu naar voren wordt gebracht, niet
onaannemelijk. Daarbij is onder meer van belang dat in de cultuur van eiseres
moeilijk over seksueel geweld gepraat kan worden, de angst van eiseres voor
verstoting door haar echtgenoot als gevolg van het seksueel misbruik, de
consistentie van haar tweede verklaring en de aard van het relaas over het
ondergane seksueel misbruik. Het beroep is gegrond.

Volledige tekst

I. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Eiseres, geboren op (…) 1969, heeft de Iraanse nationaliteit. Zij
verblijft sedert 14 juli 1994 in Nederland. Op 15 juli 1994 heeft zij tezamen
met haar echtgenoot en minderjarigen kinderen aanvragen ingediend om
toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 31
augustus 1994, aan eiseres uitgereikt op 2 september 1994, heeft verweerder
de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd. De aanvraag om toelating als
vluchteling is niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. Eiseres
heeft op 23 september 1994 tegen deze beschikking een bezwaarschrift
ingediend. Op grond van artikel 32, eerste lid, Vw heeft verweerder bepaald
dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet
achterwege zal blijven.

1.2 Bij verzoekschrift van 27 september 1994 heeft eiseres de president van
de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot
schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te
laten, totdat op het bezwaarschrift is beslist.

1.3 Bij uitspraak van 2 februari 1996 met nummer AWB 94/4208 VRWET H heeft de
fungerend president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, het
verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is het bezwaar met
toepassing van artikel 33b Vw ongegrond verklaard.

1.4 Op 18 december 1996 heeft eiseres hernieuwde aanvragen ingediend om
toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard.

1.5 Bij beschikking van 28 oktober 1997, aan eiseres uitgereikt op 19
november 1997, heeft verweerder de desbetreffende aanvragen niet ingewilligd.
De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens
kennelijke ongegrondheid. Eiseres heeft op 20 november 1997 tegen deze
beschikking een bezwaarschrift ingediend.

1.6 Verweerder heeft bij beschikking van 8 mei 1998 het bezwaarschrift
kennelijk ongegrond verklaard. Voorts heeft verweerder eiseres in het bezit
gesteld van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘voor medische
behandeling’.

1.7 Bij beroepschrift van 4 juni 1998 heeft eiseres tegen deze laatste
beschikking beroep ingesteld bij deze rechtbank. Verweerder heeft de op de
zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift
geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.8 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23
februari 1999. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun
gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Eiseres is in verband met
haar psychische toestand niet in persoon verschenen.

II Overwegingen

2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van
het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of
dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.

De onderbouwing van de aanvragen

2.2 Eiseres heeft, anders dan bij haar eerste aanvraag, thans verklaard dat
zij in de zomer van 1987 in Iran politiek actief is geworden voor de
Mujaheddin. Zij onderhield contact met de eveneens politiek actieve C.
Eiseres heeft pamfletten en posters van Mujaheddin-leiders opgeplakt, later
heeft zij ook pamfletten geschreven, gekopieerd en verspreid. Ook heeft
eiseres leden geworven voor de partij. Na een bomaanslag in Mashhad op 20
juni 1994 is de overheid begonnen met de arrestatie van verdachten. Eiseres
is gearresteerd en meegenomen voor verhoor. Bij dit verhoor is zij ernstig
mishandeld en verkracht. Eiseres was op dat moment acht maanden zwanger.
Uiteindelijk heeft zij de namen en adressen van twee van haar vriendinnen
gegeven. Toen eiseres de naam van haar zwager noemde (deze bekleedt een hoge
positie binnen de Sepah Pasdaran) stopte het verhoor en verscheen haar
zwager. Na nog een naam te hebben moeten geven, werd eiseres enkele uren
later vrijgelaten. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet zou zijn
vrijgelaten, wanneer zij de naam niet had gegeven. Eiseres werd nog in
detentie gedwongen ter plekke telefonisch een afspraak te maken met de vrouw
wier naam zij had genoemd. Bij terugkeer naar Iran vreest eiseres te worden
geëxecuteerd/vermoord. Als gevolg van het gebeurde heeft eiseres ernstige
psychische problemen. Zij is suïcidaal. Eiseres heeft het bovenstaande ten
tijde van de eerste asielaanvraag niet verteld omdat zij de tolk niet
vertrouwde. Daarnaast wist haar man niets van hetgeen haar was overkomen.

2.3 In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat wel degelijk verband bestaat
tussen hetgeen zij in Iran heeft meegemaakt en de psychische toestand waarin
zij zich bevindt. Dit blijkt ook uit de brief van het RIAGG, van 10 oktober
1996 waarin wordt geconstateerd dat eiseres lijdt aan een posttraumatische
stress-stoornis (PTSS). Samen met hetgeen door de behandeld psychiater is
verklaard, is de uitleg van eiseres waarom zij niet eerder melding heeft
gemaakt van haar activiteiten plausibel, zodat niet valt in te zien waarom
verweerder hiermee geen rekening heeft gehouden. Daarbij blijkt uit het
rapport van het eerste nader gehoor dat niet gevraagd is naar de details
betreffende de arrestatie, de detentie en de mishandeling. Het kan eiseres
dan ook niet worden verweten dat zij dit nu pas naarvoren brengt. Voorts is
eiseres van mening dat voldoende objectief verifieerbare informatie
voorhanden is om aannemelijk te achten dat zij seksueel is misbruikt door
leden van de Sepah Pasdaran.

De bestreden beschikking en de standpunten van partijen

2.4 Verweerder heeft in de bestreden beschikking overwogen dat eiseres geen
afdoende uitleg heeft gegeven voor het feit dat zij tijdens haar tweede
asielprocedure geheel andere verklaringen heeft afgelegd. Geen betekenis kan
worden toegekend aan de verklaring dat zij de tolk niet vertrouwde, nu niet
valt in te zien waarom zij dit wantrouwen niet in een latere fase van de
eerste procedure kenbaar had kunnen maken. Indien eiseres moet worden gevolgd
in haar uitleg dat zij zich vanwege de gestelde verkrachting voor haar
echtgenoot zou hebben geschaamd, is niet in te zien waarom zij in haar eerste
asielprocedure niet zou hebben kunnen verhalen over haar activiteiten voor de
Mujaheddin. Dit geldt temeer nu zij de Mujaheddin wel bij haar eerste
aanvraag heeft genoemd. Verweerder acht het asielrelaas van eiseres volstrekt
ongeloofwaardig, mede omdat eiseres een reeks tegenstrijdige verklaringen
heeft afgelegd. Aan de overgelegde dagvaarding wordt geen waarde gehecht,
aangezien het adres niet overeen komt met het adres dat eiseres aan de
contact-ambtenaar heeft opgegeven. Evenmin wordt betekenis toegekend aan de
brief van de Iraanse Vluchtelingen Zelforganisatie (IVZO). Hieruit kan immers
niet worden opgemaakt hoe IVZO aan de in de brief verstrekte informatie is
gekomen, zodat niet is uitgesloten dat de brief is opgesteld op aanwijzingen
van eiseres en haar echtgenoot. Nu de verklaringen van eiseres met betrekking
tot hetgeen haar is overkomen in Iran niet geloofwaardig zijn, kan een
causaal verband tussen de psychische klachten van eiseres en de beweerdelijke
gebeurtenissen in Iran niet worden aangenomen.

2.5 Namens eiseres is in de gronden van beroep betoogd dat verweerder voorbij
gaat aan de conclusies van de psychiater zoals die in de bezwaarprocedure
naar voren zijn gebracht. Zoals blijkt uit de tweede asielprocedure, geeft de
omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres niet op de hoogte mocht worden
gesteld van het seksueel misbruik als gevolg van het feit dat zij actief was
voor de Mujaheddin aan waarom eiseres in de eerste procedure niet de waarheid
sprak. In de eerste procedure werd eiseres niet bijgestaan door een
psychiater/psychotherapeut die haar het vertrouwen en de kracht wist te geven
om de ware toedracht van haar vlucht te vertellen. De moeizame manier waarop
het nader gehoor in de tweede asielprocedure plaatsvond – eiseres moest
worden bijgestaan door haar psychotherapeut en haar hartsvriendin – geeft aan
dat eiseres grote weerstanden moest overwinnen om haar verhaal te doen. Voor
de afwijkende verklaringen is dus een plausibele en verschoonbare reden
aanwezig. Verweerder heeft daarom niet kunnen concluderen dat het bezwaar
kennelijk ongegrond was. Eiseres stelt zich op het standpunt vluchteling te
zijn, dan wel ten minste in aanmerking te komen voor een vtv op grond van het
traumatabeleid.

2.6 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het
zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen
standpunt gehandhaafd.

Wettelijk kader

2.7 Eiseres legt aan de aanvragen en het onderhavige beroep ten grondslag dat
zij in aanmerking komt voortoelating in Nederland als vluchteling dan wel
wegens klemmende redenen van humanitaire aard.

2.8 Ingevolge artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw wordt een
aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke
ongegrondheid ervan, onder meer indien zij is gegrond op omstandigheden ten
tijde van de bestreden beschikking die, hetzij op zichzelf of in verband met
andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat
rechtsgrond voor toelating kon bestaan.

2.9 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

2.10 Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid
een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen – behoudens verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten – slechts voor verlening van
een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier
te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is
van klemmende redenen van humanitaire aard.

Beoordeling van het beroep

2.11 Ten aanzien van het beroep, voorzover het is gericht tegen de
ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de
aanvragen om toelating als vluchtelingen om verlening van een vergunning tot
verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, overweegt de
rechtbank het volgende.

2.12 Centraal staat de vraag of verweerder zich op goede gronden op het
standpunt stelt dat eiseresses tweede asielrelaas niet geloofwaardig is,
zodat causaal verband tussen eiseresses psychische klachten en haar relaas
niet kan worden aangenomen. Gelet op de inhoud van de brieven van het RIAGG
van 10 oktober en 16 december 1996 alsmede van de brief van 8 april 1998 van
de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie, die onder meer
inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend psychiater van eiseres, is
bij beantwoording van deze vraag uitgangspunt dat eiseres lijdt aan een
posttraumatische stress-stoornis.

2.13 Daarmee is nog niet gezegd dat er causaal verband bestaat tussen de
stoornis en de thans aangevoerde asielmotieven. Het is aan eiseres om dat
verband aannemelijk te maken. Zij staat daarbij op achterstand omdat zij in
eerste instantie geen melding heeft gemaakt van haar activiteiten ten behoeve
van de Mujaheddin en van haar verkrachting toen zij gedetineerd was. Dit
brengt met zich dat voor deze ingrijpende bijstelling van het asielrelaas van
de zijde van eiseres plausibele verklaringen moeten worden aangevoerd. Bij de
beoordeling van die verklaringen moet rekening worden gehouden met de
mogelijkheid dat het later aan het licht getreden trauma al bij binnenkomst
in Nederland bij eiseres aanwezig was.

2.14 Onmiskenbaar bevatten verklaringen als bedoeld subjectieve elementen.
Hoezeer eiseres geblokkeerd is geweest om de waarheid te vertellen is in
abstracte moeilijk vast te stellen. Dat brengt mee dat bij de vaststelling of
de verklaringen voor het aanvankelijk verzwijgen toereikend zijn mede
betekenis dient toe te komen aan de mate waarin het latere relaas van eiseres
op zichzelf genomen aannemelijk is te achten. De omstandigheid dat eiseres
met dat latere relaas ook eerder had kunnen komen kan op zichzelf genomen
nimmer voldoende reden zijn om dat relaas reeds op voorhand niet aannemelijk
te achten.

2.15 Tegen deze achtergrond is het voldoende aannemelijk dat eiseres ten
gevolge van haar trauma en haar angst voor de gevolgen, die open kaart spelen
voor het voortbestaan van haar huwelijk zou hebben, aanvankelijk niet de
volledige waarheid heeft verteld. De rechtbank acht, anders dan verweerder,
dan ook het asielrelaas van eiseres zoals thans naar voren gebracht niet
onaannemelijk. In dit verband zijn de volgende omstandigheden van belang:

I zoals verweerder ook erkent, hebben vrouwen uiteen cultuur als die van
eiseres grote moeite om over door hen ondervonden seksueel misbruik te
spreken;

II daar komt bij dat eiseres uit angst voor verstoting voor haar streng
religieuze echtgenoot verborgen heeft willen houden dat zij seksueel is
misbruikt;

III gelet op de Hezbollah-gezindheid van de familie van haar echtgenoot zou
bovendien de bekentenis van eiseres dat zij zelf had deelgenomen aan
activiteiten ten behoeve van de Mujaheddin de relatie met haar echtgenoot nog
extra onder spanning hebben gezet;

IV op zichzelf heeft eiseres in het tweede nader gehoor gedetailleerd,
uitvoerig en consistent verklaard over haar wederwaardigheden;

V dit relaas heeft bovendien ankerpunten in de verklaringen van eiseres
tijdens het eerste nader gehoor, namelijk dat zij contact had onderhouden met
een ten behoeve van de Mujaheddin actieve vriendin en dat zij tijdens haar
detentie was mishandeld;

VI de aard van het relaas van eiseres over het door haar ondergane seksueel
misbruik is zodanig dat het hoogst onaannemelijk is dat dit niet met de
werkelijkheid zou sporen;

VII de aannemelijkheid van dit onderdeel van het relaas wordt versterkt door
de inhoud van de brieven van mevrouw E, waarin deze, bij alle betrokkenheid
maar ook met een zekere distantie, verslag uitbrengt over onder meer de
moeite die eiseres heeft gehad om met de waarheid voor de dag te komen;

VIII voorts is niet erg aannemelijk dat eiseres ter verklaring van het bij
haar aanwezige trauma in een kennelijk door haar als vertrouwd ervaren
setting een geheel gefingeerd relaas zou doen;

IX daar komt nog bij dat alternatieve verklaringen voor de aanwezigheid van
een trauma van een aard en ernst als bij eiseres aanwezig niet bepaald voor de
hand liggen.

2.16 Afsluitend wordt nog het volgende opgemerkt. De rechtbank realiseert
zich dat verweerder met een zekere regelmaat geconfronteerd wordt met zaken
waarin na een procedure met een negatieve uitkomst op basis van een mogelijk
gefingeerd relaas wordt gepoogd te redden wat er te redden valt en acht het
dan ook begrijpelijk dat verweerder zeer kritisch staat ten opzichte van een
tweede asielrelaas. Dat ontslaat verweerder echter niet van de plicht om ook
een tweede asielrelaas met een open houding tegemoet te treden en met name
ook oog te hebben voor psychische mechanismen van zelfbescherming die bij
asielzoekers kunnen werken, en die een sterk vertekenend effect kunnen hebben
op hun opstelling in de asielprocedure.

2.17 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich
ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen afdoende uitleg
heeft gegeven voor het feit dat zij tijdens haar tweede asielprocedure andere
verklaringen heeft afgelegd en dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze
verklaringen niet geloofwaardig zijn te achten. Zodoende is de bestreden
beschikking genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid Awb, waarin is
bepaald dat de beschikking op bezwaar dient te rusten op een deugdelijke
motivering.

2.18 Het beroep is mitsdien gegrond. De bestreden beschikking komt voor
vernietiging in aanmerking.

2.19 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde
Besluit vastgesteld op ƒ 710.

2.20 De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:74,
eerste lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde
griffierecht ad ƒ 50 zal vergoeden.

III Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt de bestreden beschikking van 8 mei 1998;

3.3 draagt verweerder op om binnen tien weken na verzending van deze
uitspraak opnieuw te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710 onder verwijzing van
de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier
van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem moet voldoen;

3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 50.

Rechters

Mrs A.H. Schotman, J.R.A. Verwoerd, F.G. Hijink