Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 12 maart 1999

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Vervolg op Kantongerecht Amsterdam 15 juli 1998 (RN 1999, 1076). Partijen
hebben na wijzing van dit vonnis onderhandeld over de vraag in welke mate hun
werkervaring als standby-stewardess met terugwerkende kracht dient te worden
meegewogen voor vaststelling van het salarisniveau en de senioriteit. Dit
laatste is vooral van belang met het oog op de door eiseressen gewenste
promotie van stewardess tot (assistent)purser. De KLM wil 2 ½ jaar extra
senioriteit toekennen, terwijl eiseressen stellen dat zij – gerekend naar hun
vele vlieguren – in totaal ongeveer vijftien fulltime jaren als stewardess
hebben gevlogen. Eiseressen vorderen thans onmiddellijke toelating tot het
assessment voor assistent-purser. De K
M stelt dat dit haar huidige loopbaanregeling zou doorbreken en zij vreest
voor precedentwerking. De kantonrechter wijst de vordering toe op verbeurte
van een dwangsom van ƒ 500 per dag.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure
De volgende proceshandelingen zijn verricht:
– oproepingsexploit uitgebracht op 9 februari 1999
– mondelinge behandeling op 11 maart 1999, waar zijn verschenen en gehoord
partijen en haar gemachtigden.

Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden maar geen
proces-verbaal opgemaakt.

De inhoud van de overlegde stukken, waaronder van beide kanten produkties
alsmede de pleitnota van mr Knoppert, geldt als hier ingevoegd.

Ambtshalve heeft de kantonrechter kennis genomen van het dossier in de na te
noemen bodemprocedure.

2. Het geschil
2.1. Tussen partijen loopt ten overstaan van de kantonrechter een
bodemprocedure, rolnr. 11078/97. In die procedure is een tussenvonnis gewezen
op 15 juli 1998. Ingevolge dat vonnis – met name onder 3.4 tot en met 3.6 –
hebben partijen indringend onderhandeld in een poging tot overeenstemming in
der minne te bereiken over de twee kernpunten van hun geschil: het
salarisniveau en de senioriteit van eiseressen. Dit laatste is vooral van
belang met het oog op de door eiseressen al jaren gewenste promotie van
stewardess tot (assistent)purser.

2.2. Bij die onderhandelingen – waarin het salarisaspect een ondergeschikte
rol lijkt te spelen en het in de eerste plaats gaat om het aantal extra
senioriteitsjaren dat aan eiseressen (en aan een aantal collega’s in
vergelijkbare posities) met inachtneming van ieders dienstjaren als
standby-stewardess, gerekend vanaf datum indiensttreding als stewardess,
dient te worden toegekend – nam gedaagde het vertrekpunt in dat aan
eiseressen niet meer extra senioriteit toekomt dan zou sporen met de
uitkomsten van de door gedaagde met de vakorganisatie – de Vereniging voor
Nederlands Cabinepersoneel (hierna VNC) – gevoerde onderhandelingen. Gedaagde
wil immers – en met recht – een (verdere) ongelijke behandeling van gelijke
gevallen voorkomen. Ongewijzigde toepassing van die uitkomsten leidt voor
eiseressen tot toekenning van het met de VNC afgesproken maximale aantal van
2,5 jaar extra senioriteit.

2.3. De eiseressen verlangden veel meer extra senioriteit, op grond dat zij
ieder – gerekend naar hun zeer vele vlieguren in de langjarige
standby-perioden – in totaal circa 15 fulltime jaren als stewardess zouden
hebben gevlogen. Zij willen zich dan ook vooralsnog niet neerleggen bij de
uitkomsten van het overleg met de VNC.

2.4. Ieder van partijen heeft zich tijdens het onderlinge schikkingsoverleg
tot concessies bereid verklaard, zoals ter zitting summier geschetst.
Overeenstemming is echter (nog) niet bereikt. Inmiddels lijkt het overleg
stil te zijn gevallen. Enkele weken geleden is daarom – eveneens in het
voetspoor van het tussenvonnis van 15 juli 1998 – een datum voor comparitie
gevraagd en bepaald. De directe oorzaak van dit stilvallen komt naar voren
uit gedaagdes (door haar zelf in het geding gebrachte) brief aan eiseressen
van 28 januari 1999, voorzover van belang luidende:

‘Afgelopen week heeft u aangegeven niet verder over een schikking te willen
praten dan nadat KLM u toezegt dat u, ongeacht een al dan niet te bereiken
schikkingsresultaat over alle verdeelpunten, kunt deelnemen aan het
assessment in maart 1999.

Ik ben bereid u beiden in maart 1999 het assessment te laten volgen door het
creëren van extra plaatsen voor het assessment mits wij daarvoor tot een
schikking zijn gekomen over alle punten die ons verdeeld houden (de punten
die het debat vormen van de procedure bij de Kantonrechter).

Ik acht het, met het oog op de doorwerking die een uitzonderlijke maatregel
voor één of twee individuen heeft (zoals het toelaten tot een assessment)
niet mogelijk u onvoorwaardelijk toegang te verlenen tot het assessment in
maart 1999.

Overigens twijfel ik er niet aan dat verdere onderhandelingsgesprekken in de
maand februari 1999 constructief kunnen zijn. Het verleden heeft laten zien
dat beide partijen bereid zijn tot dergelijke intensieve gesprekken. Indien
onverhoopt in de maand februari geen schikking wordt bereikt, zal het
assessment in maart 1999 voor u geen doorgang vinden. Overigens heb ik er
begrip voor, indien u op dat moment in rechte eventueel een assessment poogt
af te dwingen. Voor de huidige stand van zaken in het schikkingsoverleg lijkt
mij de geboden oplossing die hiervoor is weergegeven alleszins redelijk
(voortzetting van de onderhandelingen en, bij het bereiken van een volledig
onderhandelingsresultaat op alle punten, deelname aan het assessment in maart
1999).’

3. De beoordeling van het geschil
3.1. Nu ook een verdere briefwisseling (op 2 februari 1999) niet heeft geleid
tot een onvoorwaardelijke deelname van eiseressen, vorderen zij in dit geding
om gedaagde bij wege van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, te
veroordelen tot hun toelating ‘tot het assesment voor assistent-purser op 16
en 17 maart 1999 en – bij gebleken geschiktheid – toelating tot de cursus
voor assistent-purser die aanvangt op 19 april 1999, op straffe van een
dwangsom van ƒ 1.000 per dag’, met veroordeling van gedaagde in de
proceskosten.

3.2. In haar primaire verweer betoogt gedaagde dat eiseressen in hun
vordering niet kunnen worden ontvangen, omdat zij de in artikel (7) van de
krachtens de CAO voor KLM-cabine-personeel toepasselijke loopbaan- en
tewerkstellingsregeling (bijlage 6 bij de CAO) voorgeschreven weg van het
(tweeledige) ‘beroep’ niet hebben gevolgd. Eiseressen kunnen zich immers, zo
stelt gedaagde, niet verenigen met een op grond van die regeling ten aanzien
van hen genomen beslissing.

3.3. Dit verweer faalt. De bedoelde beroepsgang sluit, reeds door de erin
gebezigde ‘kan’-formulering, een gang naar de bevoegde (voorlopige
voorzieningen) rechter niet uit. Daar komt bij dat gedaagdes ‘beslissing’,
zoals daarvan blijkt uit de geciteerde brief van 28 januari 1999, ook in de
bijzondere omstandigheden van dit geval, bezwaarlijk bestempeld kan worden
als ‘een op grond van deze Bijlage t.a.v. hem genomen beslissing’ zoals
bedoeld in art. (7) van de regeling.

3.4. Gedaagdes argument dat de onderwerpelijke problematiek, gelet op het
complexe karakter ervan, zich niet leent voor een behandeling bij wege van
voorlopige voorziening kan evenmin worden aanvaard. De van weerskanten
aangedragen belangen zijn in een uitvoerige mondelinge behandeling met
schriftelijke toelichting, in samenhang met ieders kennis van het dossier in
de bodemprocedure, (meer dan) voldoende uit de verf gekomen om tot een
verantwoorde afweging te komen.

3.5. Inhoudelijk voert gedaagde tot haar verweer aan – kort gezegd – dat
toewijzing van de gevraagde voorziening op twee onderdelen haar als resultaat
van CAO-onderhandelingen tot stand gebrachte loopbaanregeling zou doorbreken,
te weten ten aanzien van (a) de vaststelling van de senioriteit en (b) een
bestaande promotie-eis. Hieraan voegt gedaagde toe (pleitnota sub 18):

‘KLM wordt, bij toewijzing van deze verzochte voorlopige voorziening,
geconfronteerd met precedentwerking op de navolgende wijzen:
a. werknemers zullen toelating tot het assessment verlangen op grond dat, met
het loslaten van de volgordelijst, zij hun geschiktheid voor promotie getest
willen zien;
b. andere ex-standby’s zullen eveneens een plaatsing op de kandidatenlijst
respectievelijk toelating tot het assessment vragen op grond van het
gelijkheidsbeginsel en het feit dat ook zij in redelijkheid hoger op de
volgordelijst geplaatst moeten worden zonder dat het overigens duidelijk
wordt op welke wijze senioriteit respectievelijk ervaring van die groep nu
gewogen zou moeten worden.
c. werknemers (niet standby’s) worden geconfronteerd met een eenzijdige
inbreuk op de systematiek van de volgordelijst en het gerechtvaardigd
vertrouwen dat zij daaraan kunnen ontlenen; terwijl verder geldt dat de
problematiek van de volgordelijst onderwerp van debat vormt tussen KLM en VNC
om te komen tot een herziening van de systematiek van de volgordelijst (zulks
mede in het belang van eiseressen). Dit is natuurlijk niet voor niets een
complexe discussie; vragen als: ‘hoe weeg je welke ervaring uit welke
periode’ zijn niet eenvoudig, laat staan eenduidig, te beantwoorden.’

Tenslotte benadrukt gedaagde dat het niet waar is dat de eiseressen,
uitgaande van hun (ongewijzigde) senioriteit, nog een jaar op een assessment
moeten wachten. Op basis van de huidige planning is volgens gedaagde ‘de
stellige verwachting dat eiseressen in augustus 1999, dus over vijf maanden,
in aanmerking komen voor het assessment en, bij gebleken geschiktheid, kunnen
deelnemen aan de geplande cursus die in september 1999 van start gaat’.

3.6. Eiseressen, die deze stellige verwachting niet delen, hebben ter zitting
gereageerd met het argument dat zij – nu zij, gelet op de uitkomst van het
overleg KLM-VNC, in elk geval een minimale (zij het door hen onvoldoende
geachte) aanspraak op extra senioriteit van 2,5 jaar hebben, terwijl zij al
jaren lang ten onrechte door gedaagde gepasseerd zijn in hun gerechtvaardigde
wensen tot het maken van promotie en ook gelet op hun leeftijd – nu niet nog
langer op toelating tot assessment en cursus behoren te wachten, ook al zou
waar zijn dat dit niet (veel) langer dan een half jaar zou duren. Zouden zij
nu niet mee mogen doen, dan worden zij wederom ten onrechte gepasseerd door
een groot aantal (jongere) collega’s die, volgens de bij gedaagde geldende
senioriteitenregeling, eenmaal geslaagd met hogere senioriteit dan de hunne
op de volgordelijst voor de functie van assistent-purser zouden komen. Dit
zou dus leiden tot verdere vergroting van hun toch al grote
achterstandspositie. Hun belang is dan ook, aldus eiseressen, zowel
zwaarwegend als spoedeisend.

3.7. Ook in haar inhoudelijke verweren kan gedaagde niet worden gevolgd. Om
te beginnen – maar terzijde – ziet de kantonrechter helemaal geen dubbele
doorbreking van de CAO-loopbaanregeling. Het gaat eiseressen in dit stadium
slechts om de (in hun ogen minimale) bijstelling van de enige hier van belang
zijnde promotie-eis, die van hun senioriteit als stewardess. Zou het
gevorderde worden toegewezen, dan kan – met het oog op de door gedaagde
geschetste uitkomst van het overleg met de VNC, een uitkomst die gedaagde
kennelijk tot nieuwe regeling wil (althans op het punt staat te) verheffen,
en in haar visie ook ten opzichte van eiseressen wier wensen vooralsnog
verder gaan – niet in ernst worden volgehouden dat zodanige toewijzing nog
zou leiden tot doorbreking van de CAO-loopbaanregeling. De huidige regeling,
zo zij (voor de ex-stand-byers) formeel nog zou gelden, is inmiddels –
kennelijk ook in de visie van gedaagde en VCN – inzake de senioriteit van het
voormalige standby-personeel toe aan een algehele herziening, en wel met
terugwerkende kracht naar rato van de standby-jaren van iedere betrokkene,
gemaximeerd tot 2,5 jaar extra senioriteit.

3.8. Aan zodanige herziening ontlenen eiseressen – onbestreden – minimaal
aanspraak op 2,5 jaar extra senioriteit (met een in het kader van het
schikkingsoverleg nog aangeboden modaliteit tot verdeling, aldus dat zij
slechts een klein deel van die 2,5 jaar ‘opsouperen’, voorzover dat nodig is
om voor het onderhavige assessment in aanmerking te komen, en dat de rest
wordt meegenomen als senioriteit op de volgordelijst voor assistent-purser
(indien gepromoveerd).

3.9. Dit alles zo zijnde heeft gedaagde, handelende als goed werkgeefster,
zich in redelijkheid niet op het in de brief van 28 januari 1999 verwoorde
standpunt kunnen stellen. Ook met begrip voor gedaagdes verlangen om met
eiseressen tot een minnelijke regeling ten principale te komen, met als kern
dat ook hun herziene senioriteit past binnen de uitkomsten van het overleg
met VCN, mag gedaagde aan eiseressen nu een extra senioriteit (van ruim
minder dan 2,5 jaar), welk extra hen aanstonds toegang zou bieden tot het
assessment van 16 en 17 maart a.s. – niet langer, zelfs niet voor de duur van
een half jaar, onthouden.

3.10. Dat eiseressen onlangs het schikkingsoverleg hebben afgebroken om
toegang tot het assessment af te dwingen vormt geen rechtvaardigheidsgrond
voor gedaagde om – met het in de brief van 28 januari neergelegde middel –
een poging te doen eiseressen onder druk te zetten om tot een, vooralsog
alleen voor gedaagde acceptabele, finale regeling te komen. Over de verder
gaande senioriteits- en/of salarisvorderingen van eiseressen kan ook na hun
toelating tot het assessment zeer wel in alle rust – ook ter comparitie van
27 april 1999 – verder worden gedebatteerd.

3.11. Tenslotte nog de door gedaagde aangedragen vrees voor precedentwerking.
Deze komt de kantonrechter, gelet op de vaststaande omstandigheden van het
geval, ongegrond voor. Het feit dat eiseressen onder de – voor het ex-standby
personeel te wijzigen of al gewijzigde – loopbaanregeling recht hebben op
minimaal 2,5 jaar extra senioriteit als stewardess en de nu al daaraan te
verbinden slotsom dat het hoogst onredelijk zou zijn om eiseressen nu nog
weer langer te laten wachten vormen gegevens die, zo meent de kantonrechter,
aan ieder ander bij de problematiek betrokken lid van het cabinepersoneel
zeer wel zijn uit te leggen (zo nodig door voorlezing van dit vonnis).

3.12. Mét eiseressen is de kantonrechter tegen deze achtergrond van oordeel
dat zij een zwaarwegend en spoedeisend belang hebben bij toewijzing van een
voorlopige voorziening als verzocht.

3.13. De dwangsom, die uiteraard eerst wordt verbeurd na de eventuele
betekening van dit vonnis, wordt gemaximeerd als na te melden. De
proceskosten komen ten laste van gedaagde.

4. De beslissing
De kantonrechter:
– veroordeelt gedaagde om eiseressen toe te laten tot het assessment voor
assistent-purser op 16 en 17 maart 1999 en – bij vastgestelde geschiktheid –
toe te laten op de cursus voor assistent-purser die aanvangt op 19 april
1999, een en ander op verbeurte, na betekening van dit vonnis, van een
dwangsom van ƒ 500 aan ieder van de eiseressen voor elke dag gedurende welke
gedaagde niet in overeenstemming met deze veroordeling zou handelen en met
bepaling dat krachtens dit vonnis ten hoogste ƒ 50.000 aan ieder van de
eiseressen kan worden verbeurd;
– veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak
aan de zijde van eiseressen begroot op ƒ 851,49, waarvan ƒ 600 aan salaris
gemachtigde;
– verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst het meer of anders gevorderde af

Rechters

Mr Van Breda