Instantie: Rechtbank Assen, 9 maart 1999

Instantie

Rechtbank Assen

Samenvatting


Werknemer wordt geschorst nadat hij is beschuldigd van seksuele intimidatie
door een collega. De rechter beveelt opheffing van de op non-actiefstelling.
Werknemer erkent dat er schuine moppen werden verteld op de afdeling en dat
programma’s als sex voor de Buch werden besproken. Redenen om toch de
schorsing op te heffen zijn dat de werknemer de uitlatingen van het
slachtoffer niet heeft kunnen inzien, dat niet is nagegaan
of met een waarschuwing of overplaatsing volstaan kon worden, dat de
werkgever geen beleid heeft inzake seksuele intimidatie en dat het
slachtoffer inmiddels elders werkt.

Volledige tekst

OVERWEGINGEN

1. De vordering en het procesverloop
1.1. Eiser, hierna te noemen B., heeft bij dagvaarding gevorderd dat de
president bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut,
I. gedaagde zal veroordelen om eiser toe te laten tot de overeengekomen
arbeid in de vestiging van gedaagde te Assen, onder uitbetaling van het
normale aan hem toekomende salaris c.a., welke toelating dient te geschieden
m.i.v. de eerstvolgende werkdag na betekening van dit vonnis, onder verbeurte
van een dwangsom van f. 1.000,00 voor iedere dag dat gedaagde, nadat twee
dagen na voormelde betekening zijn verstreken, in gebreke blijft aan dit
vonnis te voldoen.
II. gedaagde zal veroordelen in de kosten van dit geding.
1.2. Ter zitting van 26 februari 1999 heeft B. bij monde van zijn procureur
van eis geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding.
1.3. Gedaagde, hierna te noemen de ATC, heeft de vorderingen bestreden bij
monde van haar gemachtigde.
1.4. Beide partijen legden pleitaantekeningen over en brachten stukken in het
geding, waarna B. vonnis verzocht.

2. De feiten
2.1. B. is sinds 17 juni 1991 in dienst bij de ATC, althans haar
rechtsvoorganger, aanvankelijk in de functie van taxichauffeur, later als
centralist op de centrale, en sedert 27 april 1998 als administratief
medewerker op de administratie.
2.2. De ATC maakt een reorganisatie door en maakt sinds kort deel uit van de
Veonn Groep NV. De Veonn-groep is recent overgenomen door Arriva. B. was
reeds voor de reorganisatie tijdelijk werkzaam op de administratie.
2.3. B. werkte op de administratie samen met drie mannelijke collega’s en één
vrouwelijke, mevrouw E. T.-K., hierna te noemen T.
2.4. Timmer heeft zich in december 1998 ziek gemeld en aan de bedrijfsarts
gemeld dat zij klachten had over seksuele intimidatie op de werkvloer. Een
excerpt uit de verklaring van T. d.d. 21 december 1998 is overgelegd.
2.5. Op 26 januari 1999 heeft B. een gesprek gehad met drie afgevaardigden
van de Veonn, waarbij hem de uitspraken die door T. als intimiderend werden
ervaren werden voorgelezen. Na dit gesprek is B. geschorst met behoud van
salaris. Bij brief d.d. 28 januari 1999 is hem dit bevestigd en is meegedeeld
dat de schorsing zal voortduren totdat het dienstverband zal zijn geëindigd.
Andere collega’s hebben een schriftelijke waarschuwing gekregen.
2.6. Op 27 januari 1999 heeft T. nog andere uitlatingen op papier gezet en
aan de direct leidinggevende doen toekomen. Deze verklaring is niet met B.
besproken.
2.7. Op 3 februari 1999 heeft de ATC bij de kantonrechter te Assen een
verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met B. ingediend.
2.8. T. heeft inmiddels elders een baan gevonden.
2.9. B. heeft T. aansprakelijk gesteld voor de geleden schade (bij brief d.d.
24 februari 1999) en aangifte gedaan bij de politie wegens belediging en
smaad.
2.10. De artikelen uit het arbeidsreglement van Veonn taxi Drenthe B.V.
luiden, voor zover hier van belang:
Artikel 19
ORDEMAATREGELEN
De werkgever is bevoegd om in het belang van de dienst de nodige
maatregelen te nemen ten opzichte van de medewerker, die zich aan
plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.

Artikel 21
AARD VAN DE MAATREGELEN
1. De disciplinaire maatregelen zijn:
a. berisping
b. aanmaning, al dan niet gepaard gaande met inhouding van een half
dagloon;

c. verwijdering van het werk;
d. ontslagaanvraag na drie disciplinaire maatregelen.
(…)

3. Het standpunt van B.
3.1. B. stelt dat op de afdeling gezellige en ontspannen sfeer heerste. Er
werden wel schuine moppen verteld en ook werden televisieprogramma’s als “sex
voor de Buch” besproken. T. deed hieraan altijd mee, zodat B. en zijn
collega’s nooit de indruk hebben gekregen dat zij zich in deze setting niet
prettig voelde. B. legt ter ondersteuning van deze stellingen de verklaringen
van zijn directe collega’s over.
3.2. De ATC heeft zich niet als een goed werkgever gedragen. B. heeft zijn
werkgever erop gewezen dat hij geen inzage heeft gehad in de aantijgingen van
T. en dat één en ander niet goed is onderzocht. De ATC heeft hiermee het
zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Daarnaast is het recht op hoor en
wederhoor geschonden. B. is niet vooraf gewezen op de mogelijke consequenties
van het gesprek op 26 januari.
3.3. B. stelt dat hij zich aan geen der vormen van seksuele intimidatie,
zoals genoemd in de ARBO-wet, schuldig heeft gemaakt. Hij betwist dat hij de
door T. gestelde uitlatingen heeft gedaan. Voor zover hij zich schuldig heeft
gemaakt aan ongewenst gedrag, is hij zich daarvan niet bewust geweest. Op de
ATC rust een waarschuwingsplicht. De ATC heeft echter geen beleid of visie op
dit terrein. De ATC is voorts tekort geschoten in de wijze van
klachtenbehandeling. Er is geen protocol hoe met dergelijke klachten omgegaan
wordt. Er is geen vertrouwenspersoon of een onafhankelijke commissie. De
belangen van B. zijn op deze wijze op geen enkele wijze gewaarborgd.
3.4. De schorsing en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn te
ingrijpende middelen. De ATC had eerst naar andere oplossingen of maatregelen
moeten zoeken. Bovendien heeft de ATC zich niet gehouden aan haar eigen
arbeidsreglement. De belangen zijn niet zorgvuldig afgewogen. Ook het
evenredigheidsbeginsel is geschonden. De gevolgen zijn voor B. dermate
nadelig dat zij niet in een redelijke verhouding staan tot de met het besluit
te dienen doel. Tot slot is het gelijkheidsbeginsel geschonden. De rechten
van T. zijn bijzonder gewaarborgd, die van B. niet.
3.5. B. wenst zijn werkzaamheden zo spoedig mogelijk te hervatten. Daartoe
bestaat geen belemmering. T. heeft inmiddels een andere baan. Met de overige
collega’s heeft B. geen problemen. Voor zover er sprake is geweest van
ongewenst gedrag, zal B. zich in een volgende situatie eenvoudig kunnen
aanpassen.
3.6. B. lijdt onder de situatie van gedwongen thuiszitten en is geschaad in
zijn eer en goede naam. Hij heeft er derhalve een spoedeisend belang bij zo
snel mogelijk te worden toegelaten tot zijn werk.

4. Het standpunt van de ATC
4.1. De ATC stelt dat uit de inhoud van de verklaringen van T. blijkt dat B.
zich in rechtstreekse zin en zeer persoonlijk richting T. heeft uitgelaten.
Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan seksuele intimidatie. Dergelijk
gedrag kan niet worden getolereerd. B. is door T. aangewezen als de aanjager
op de afdeling. De tekst van het excerpt is aan B. voorgelezen, waarop hem is
gevraagd of dit juist was. Hierop heeft B. bevestigend geantwoord.
4.2. T. heeft op subtiele wijzen geprobeerd duidelijk te maken dat zij niet
van het gedrag van B. was gediend. Dat B. deze signalen niet heeft opgevangen
kan haar niet euvel worden geduid.
4.3. B. heeft aangegeven zich van geen kwaad bewust te zijn en zich niet te
hoeven verweren. Als gevolg van deze houding is de ATC van mening dat
herhalingen te verwachten zijn, omdat B. niet inziet wat er mis is met zijn
uitlatingen. Het ontslag van T. is dan ook geen aanleiding om de schorsing op
te heffen.
4.4. De ATC erkent dat zij op dit moment geen beleid heeft op het gebied van
ongewenste intimiteiten/seksuele intimidatie. Er zijn echter wel plannen in
voorbereiding. De ATC betwist dat zij is tekort geschoten in de
beleidsvorming.
4.5. De ATC dient als goed werkgeefster haar werknemers een rustig
arbeidsklimaat te verschaffen. Zij heeft een zekere mate van vrijheid in de
wijze waarop zij de overlast die B. heeft veroorzaakt doet eindigen.
Terugkeer van B. is niet in overeenstemming met de ernst van de zaak. De
verhouding is verstoord en B. dient niet meer terug te keren naar zijn
werkplek. Een andere werkplek is niet mogelijk in verband met de
reorganisatie die thans gaande is. B. is geschorst met behoud van salaris.
Het spoedeisend belang ontbreekt derhalve. De gevraagde dwangsom is te hoog
en niet gemaximeerd. De ATC neemt aan dat waar gesproken wordt van ‘iedere
dag’ ‘iedere werkdag’ bedoeld is.

5. De beoordeling
5.I. Het spoedeisend belang staat, hoewel betwist, voor mij voldoende vast.
B. heeft naar mijn oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, los van het
feit dat zijn salaris gedurende de schorsing wordt doorbetaald, op grond van
andere aspecten belang heeft bij wedertewerkstelling.
5.2. De vraag die centraal staat in dit kort geding is of de ATC B. terecht
heeft geschorst wegens seksuele intimidatie. Uitgangspunt bij de beoordeling
hiervan is dat de werknemer in beginsel een recht op tewerkstelling heeft,
waarvan slechts afgeweken kan worden als de werkgever aannemelijk maakt, dat
hij een redelijke grond heeft voor de schorsing, of dat een bevel tot
wedertewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden.
5.3. Voorshands ben ik van oordeel dat de ATC geen redelijke grond had om B.
te schorsen. Ik overweeg daartoe het volgende.
5.3.1. Van de eerste verklaring van T. is een excerpt gemaakt, waarin volgens
ATC op aangeven van T. de uitlatingen van B. ten opzichte van T. zijn
verzameld. Ter zitting is gebleken dat T. dat zelf niet meer heeft gezien en
dus niet meer in de gelegenheid is gesteld te controleren of deze tekst
inderdaad de verklaringen van B. ten opzichte van haar weergeeft. B. heeft
dit excerpt niet kunnen inzien; het daarin gestelde is hem slechts
voorgelezen. Hoewel de ATC stelt dat B. heeft erkend dat hij de daarin
opgenomen uitlatingen heeft gedaan, wordt dit door hemzelf betwist. Voor mij
staat dan ook niet in voldoende mate vast dat B. ten opzichte van T. de
gewraakte uitlatingen heeft gedaan. Uit het excerpt blijkt niet dat de
betreffende uitlatingen door B. zijn gedaan. Nu dit niet door T. zelf is
gecontroleerd, wil ik daar niet zonder meer vanuit gaan. Evenmin blijkt dat
B. aanjager zou zijn. De handgeschreven verklaring van 27 januari 1999 dient
buiten beschouwing te blijven, nu deze verklaring niet met hem is besproken
en niet ten grondslag is gelegd aan de schorsing. B. is vrijwel onmiddellijk
na het gesprek, waarin hij met de verklaring van T. is geconfronteerd,
geschorst.
5.3.2. Bovendien is – zo al zou komen vast te staan dat B. de gewraakte
uitlatingen heeft gedaan – de door de ATC getroffen maatregel naar mijn
voorlopig oordeel niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De werkgever
is weliswaar verplicht ervoor heeft te zorgen dat de werknemer zoveel
mogelijk beschermd dient te worden tegen seksuele intimidatie en de nadelige
gevolgen daarvan. De ATC had echter moeten bezien of in het onderhavige geval
volstaan kon worden met bijvoorbeeld een waarschuwing of een overplaatsing.
De getroffen maatregel is daarnaast niet in overeenstemming met het
arbeidsreglement van de ATC, waarin de disciplinaire maatregelen worden
genoemd. Ook acht ik het in dit kader van belang, dat de ATC op dit gebied
geen enkel beleid heeft en dat in gevallen als deze kennelijk ad hoc een
commissie, die de klacht moet beoordelen, wordt samengesteld. Het is voor
individuele werknemers niet duidelijk welk gedrag door de werkgever niet
wordt getolereerd.
5.4. Naar mijn voorlopig oordeel is er evenmin sprake van een onwerkbare
situatie in geval van een bevel tot wedertewerkstelling. T. heeft elders een
functie aanvaard. De overige collega’s op de afdeling hebben aangegeven
achter B. te staan, zodat ook in dit opzicht geen problemen behoeven te
ontstaan.
Tot slot heeft B. aangegeven bereid te zijn, voor zover er al sprake is
geweest van ongewenst gedrag, zich aan te passen en op zijn woorden te
letten.
5.5. Gelet op het vorenoverwogene is de vordering van B. hem weer toe te
laten tot de arbeid, toewijsbaar. Ik acht de gevraagde dwangsom niet
onevenredig hoog, maar zal deze wel maximeren. Voorts is het redelijk de
dwangsom op te leggen voor iedere werkdag dat de ATC niet voldoet aan dit
vonnis.
5.6. De ATC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld
in de kosten van dit geding.

BESLISSINGEN

De president:

1. Veroordeelt de ATC om B. toe te laten tot de overeengekomen arbeid in de
vestiging van gedaagde te Assen, onder uitbetaling van het normale aan hem
toekomende salaris c.a., welke toelating dient te geschieden met ingang van
de eerstvolgende werkdag na betekening van dit vonnis.
2. Bepaalt dat de ATC een dwangsom verbeurt van f. 1.000,00 voor iedere
werkdag dat de ATC, nadat twee dagen na voormelde betekening zijn verstreken,
in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, met een maximum aan te verbeuren
dwangsommen van f. 50.000,00.
3. Veroordeelt de ATC in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde
van B. begroot op f. 1.550,00 aan salaris en f. 508,16 aan verschotten.
4. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. J. van der Vinne