Instantie: Rechtbank Assen, 26 februari 1999

Instantie

Rechtbank Assen

Samenvatting


Het kort geding is aangespannen tegen een verdachte die zowel door de
rechtbank Assen als door het Gerechtshof te Leeuwarden is veroordeeld in
verband met seksueel misbruik. Zijn advocaat is namens hem in cassatie gegaan
bij de Hoge Raad. Cliënte heeft derhalve twee instanties afgewacht, alvorens
in kort geding een voorschot op de schadevergoeding te verzoeken. Desondanks
houdt de President van de rechtbank Assen de zaak aan tot de zaak is
afgewikkeld bij de Hoge Raad.

Volledige tekst

OVERWEGINGEN

1. De vordering en het procesverloop

1.1. Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd dat de president bij vonnis,
voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde zal veroordelen aan
eiseres te betalen een bedrag van ƒ 15.000,00 als voorschot op de vergoeding
van de door haar geleden en nog te lijden immateriële schade, alsmede een
bedrag van ƒ 5.594,00 aan geleden materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening
en gedaagde zal veroordelen in de kosten van dit geding.
1.2. Ter zitting van 11 februari 1999 heeft eiseres bij monde van haar
advocaat van eis geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding.
1.3. Gedaagde heeft de vorderingen bestreden bij monde van zijn advocaat.
1.4. Beide partijen legden pleitaantekeningen over en brachten stukken in het
geding, waarna zij vonnis verzochten.

2. De feiten

2.1. Eiseres is 28 jaar. Zij woonde tijdens haar jeugd in Ruinen.
2.2. Gedaagde had in die tijd en heeft nog steeds een manege in
2.3. Eiseres kreeg als kind wekelijks paardrijles op deze manege en liep daar
later vanuit haar opleiding aan de Lagere Landbouwschool stage.
2.4. Eiseres heeft op 29 mei 1996 aangifte gedaan van seksueel misbruik door
gedaagde van 1 mei 1986 tot 1 augustus 1990.
2.5. Bij vonnis van 5 maart 1997 is gedaagde door deze rechtbank veroordeeld
voor seksueel misbruik van eiseres, alsmede andere slachtoffers. De rechtbank
heeft bewezen verklaard – zakelijk weergegeven – dat verdachte (i.c.
gedaagde) op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 1986 tot en
met 31 juli 1990 telkens door geweld eiseres heeft gedwongen met hem buiten
echt vleselijke gemeenschap te hebben.
2.6. Gedaagde is van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof te
Leeuwarden, deze heeft arrest gewezen op 2 juli 1998. Het hof heeft –
zakelijk weergegeven – bewezen verklaard dat verdachte (i.c. gedaagde) op
verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 1986 tot 3 november
1986 ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde
minderjarig althans zijn minderjarige ondergeschikte, (eiseres) die als
stagiaire werkzaam was op zijn manege.
2.7. Gedaagde heeft tegen dit arrest cassatieberoep aangetekend bij de Hoge
Raad.

3. Het standpunt van eiseres

3.1. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij
voert daartoe aan dat gedaagde in twee instanties is veroordeeld voor
seksueel misbruik van eiseres. Volgens haar ligt het niet in de rede dat de
Hoge Raad tot een andersluidend oordeel zal komen en staat derhalve in
civielrechtelijke zin vast dat gedaagde gedurende een lange periode eiseres
op jonge leeftijd seksueel heeft misbruikt.
3.2. Als gevolg van dit handelen heeft zij immateriële en materiële schade
geleden. Zij vordert bij wijze van voorschot een bedrag ad ƒ 15.000,00
terzake van immateriële schade en een bedrag van ƒ 4.127,60 terzake van
materiële schade. Met betrekking tot de immateriële schade verwijst zij naar
een rapportage van een psychotherapeute en een psychologe die haar hebben
onderzocht. De gevorderde materiële schade bestaat uit reeds gemaakte
therapiekosten en kosten rechtsbijstand.
3.3. Zij stelt dat het spoedeisend belang van de zaak is gelegen in het feit
dat zij deze zaak voorlopig wil afronden. Zij hoort door in therapie te gaan
het hoofdstuk met gedaagde te kunnen afsluiten. Om deze kosten te kunnen
betalen vordert zij een voorschot op de schadevergoeding.

4. Het standpunt van gedaagde

4.1. Gedaagde betwist primair onrechtmatig jegens eiseres te hebben
gehandeld. Hij ontkent dat hij eiseres – ooit – heeft misbruikt.
4.2. De veroordeling van het. hof is niet onherroepelijk. Derhalve staat
strafrechtelijk noch civielrechtelijk vast dat gedaagde eiseres destijds
seksueel heeft misbruikt. Het hof heeft gedaagde bovendien vrijgesproken van
verkrachting en – slechts – veroordeeld terzake van ontuchtige handelingen.
Hij verwacht dat de Hoge Raad hem zal vrijspreken.
4.3. Subsidiair betwist hij dat eiseres schade heeft geleden.
4.4. Meer subsidiair betwist hij het spoedeisend belang.
4.5. Nog meer subsidiair betwist hij de hoogte van het gevraagde voorschot.
4.6. Volgens hem is de vordering verjaard.
4.7. Tenslotte concludeert hij uiterst subsidiair dat de vordering gelet op
het restitutierisico dient te worden afgewezen.

5. De beoordeling

5.1. Het spoedeisend belang wordt weliswaar betwist maar staat voor mij
voldoende vast.
5.2. De uitspraken van rechtbank en hof leveren geen dwingend bewijs op voor
de gestelde onrechtmatige handelingen, zolang er geen sprake is van een in
kracht van gewijsde gegaan arrest zoals bedoeld in art 188 Rv. Nu gedaagde
deze ontkent en cassatieberoep heeft ingesteld, gaat het mij te ver om in dit
stadium op grond van het arrest van het hof een veroordeling tot betaling van
een voorschot op schadevergoeding uit te spreken in kort geding. Dit geldt
temeer, nu het arrest van het hof nog niet is uitgewerkt en de
cassatiemiddelen in verband daarmee niet bekend zijn, zodat ik op geen enkele
wijze kan beoordelen, wat de kans van slagen van het cassatieberoep is.
5.3. Hier staat tegenover dat ik het, gezien de veroordelingen van rechtbank
en hof, niet onaannemelijk acht, dat er sprake is van enige vorm van seksueel
misbruik. Ik heb begrip voor het feit, dat eiseres tot een afronding van de
zaak wil komen. Een veroordeling tot betaling van een geldsom in kort geding
lijkt mij niet strikt noodzakelijk om eiseres in staat te stellen de therapie
te volgen, die nodig is. Voorzover de kosten hiervan al niet worden gedekt
door een ziektekostenverzekering, ga ik ervan uit, dat zij de kosten kan
voorschieten op grond van dezelfde feiten, die zij heeft aangevoerd ten
verwere tegen het door gedaagde gedane beroep op het restitutierisico,
namelijk dat zij en haar echtgenoot inkomsten hebben uit een bedrijf. Ik ben
dus van oordeel dat een toekenning van een voorschot kan wachten tot een
onherroepelijke uitspraak in de strafzaak.
5.4. Wel meen ik, dat een veroordeling tot betaling van immateriële- en
materiele schadevergoeding in kort geding, zodra de Hoge Raad uitspraak heeft
gedaan, die hiertoe aanleiding geeft, tegemoet kan komen aan de wens van
eiseres om tot een afronding te komen, als hiermede een bodemprocedure kan
worden voorkomen. Om de noodzaak om opnieuw te dagvaarden en extra kosten te
besparen, zal ik dit kort geding aanhouden tot na de uitspraak van de Hoge
Raad. De meest gerede partij kan de zaak weer aanhangig maken.

BESLISSINGEN:

De president:

Houdt elke uitspraak aan in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad.

Rechters

Mr. F. le Poole