Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 12 februari 1999

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De vader verzoekt in hoger beroep dat beide ouders belast zullen blijven met
het ouderlijk gezag, terwijl de rechtbank het gezag alleen aan de moeder had
toegekend. Het hof oordeelt dat gebleken is dat partijen de afgelopen zes
jaar, toen de vader in de Verenigde Staten verbleef en de moeder alleen met
het kind woonde, duidelijke afspraken hadden over verdeling van de
verantwoordelijkheden: het kind verbleef bij de moeder en de moeder nam
uiteindelijk alle beslissingen. Niets wijst erop dat partijen dit thans niet
meer zouden kunnen. Gezamenlijk gezag wordt vastgesteld.

Volledige tekst

HET GEDING

De ouders zijn in 1985 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank te
Rotterdam van 17 augustus 1998 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken,
welke op 4 november 1998 is ingeschreven. Daarbij is bepaald dat aan de
moeder voortaan alleen het gezag toekomt over de minderjarigen Paul Loran,
geboren op 7 november 1984, en Eva Sarah, geboren op 13 januari 1990, en is
de door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op ƒ 250 per maand per
kind.

De vader, die bij de rechtbank niet was verschenen, is van deze beschikking
tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de bestreden beschikking te
vernietigen, en, opnieuw beschikkende, de moeder in haar verzoek alleen te
worden belast met het gezag over de minderjarige kinderen van partijen
niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen en te
bepalen dat partijen het gezag gezamenlijk zullen blijven uitoefenen. Voorts
heeft de vader verzocht een omgangsregeling te bepalen van één weekend per
twee weken, alsmede gedurende de helft van alle reguliere schoolvakanties.

De moeder heeft een verweerschrift ingediend waarin zij heeft verzocht de
vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze
verzoeken af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Op 20 januari 1999 is de zaak mondeling behandeld De minderjarige Paul is
gehoord in raadkamer.

BEOORDELING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP

1. De vader meent dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de
gezamenlijke uitoefening van het gezag niet in het belang van de
minderjarigen te achten is: hij acht de partijen in staat tot een goede
communicatie met betrekking tot de gezamenlijke gezagsuitoefening. Juist om
het contact met zijn kinderen niet te verliezen heeft hij zijn baan in de
Verenigde Staten van Amerika opgezegd en is hij in dienst getreden bij IKE
België. et ziet ernaar uit dat hij binnenkort een baan in Amsterdam krijgt
bij dezelfde werkgever.

2. De moeder heeft aangevoerd dat zij, sedert haar vertrek met de kinderen
uit de Verenigde Staten van Amerika in 1993, alleen de feitelijke zorg voor
hen draagt. Zij stelt dat constructief overleg met de vader over de kinderen
niet goed mogelijk is.

3. Ter terechtzitting is het volgende gebleken. Partijen hebben afgesproken
dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn, die ook
de dagelijkse zorg voor hen heeft, net zoals zij dat de afgelopen zes jaar
heeft gehad, toen de vader nog in de Verenigde Staten verbleef en zij alleen
met de kinderen in Nederland woonde. De afgelopen zes jaar is er nooit
discussie geweest over de vraag of het wel goed ging met de kinderen bij de
moeder: de vader vindt de moeder een goede moeder. Hij zal zich ook thans
niet bemoeien met de dagelijkse zorg voor de kinderen, die helemaal bij de
moeder zal berusten. Ook als de kinderen in het kader van de omgangsregeling
bij de vader zijn, zal de vader zich niet mengen in eventuele problemen met
betrekking tot de dagelijkse zorg voor de kinderen. De moeder zal de vader
consulteren over belangrijke beslissingen over de kinderen met betrekking tot
gezondheid, godsdienst, schoolopleiding en dergelijke. De moeder is evenwel
degene die, bij onenigheid, de uiteindelijke beslissingen neemt. De vader
zegt uitdrukkelijk toe deze regeling te zullen respecteren. De vader zal de
door de moeder gewenste informatie verschaffen omtrent zijn werkplek, zijn
inkomen, het huis dat hij in eigendom heeft en dergelijke.

4. Het hof is van oordeel dat, gelet op de manier waarop de ouders hun zaken
hebben geregeld in de zes jaar dat ze gescheiden leefden en gelet op de
duidelijke zorgregeling die zij ook nu de vader in België verblijft hanteren,
er geen aanleiding is om thans, na echtscheiding, het gezag in handen van één
van hen te leggen. Ook al zouden partijen niet met elkaar kunnen
communiceren, dan zou dat, nu er sprake is van een duidelijke regeling, geen
aanleiding geven het gezag aan één van partijen op te dragen. Eventueel kan
één van partijen, bij onenigheid tussen de ouders over een belangrijke te
nemen beslissing, op grond van artikel 1:253a BW het geschil aan de rechtbank
voorleggen.

5. Met betrekking tot de omgangsregeling zijn de partijen overeengekomen dat,
zolang de vader in België verblijft, hij de beide minderjarigen eens per drie
weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 12.00 uur bij zich mag hebben. De
vader haalt de kinderen bij de moeder op en brengt hen ook weer terug. De
vakanties zullen in onderling overleg geregeld worden, met dien verstande dat
de kinderen in de zomervakantie in ieder geval twee weken aaneengesloten bij
de vader zullen doorbrengen en dat de vader hen daarvan een week mag meenemen
naar de Verenigde Staten.

6. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking moet worden
vernietigd en dat als volgt moet worden beslist.

BESLISSING VAN DE ZAAK IN HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de gezagsvoorziening
betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de ouders gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van het
ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen, met inachtneming van het onder
3. overwogene.

bepaalt een omgangsregeling tussen de minderjarigen en de vader, inhoudende
dat, zolang de vader in België verblijft, hij de beide minderjarigen één
weekend per drie weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 12.00 uur bij zich
mag hebben (waarbij de vader de kinderen haalt en weer terugbrengt), alsmede,
in ieder geval, twee weken aaneengesloten in de zomervakanties;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders verzocht is.

Rechters

Mrs Van Leuven, Van den Wildenberg en Zeven-Postma