Instantie: Kantonrechter ‘s-Gravenhage, 3 februari 1999

Instantie

Kantonrechter ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Werknemer heeft onzedelijke handelingen verricht bij een werknemer met een
labiele persoonlijkheid. De werkgever heeft aangifte gedaan bij de politie.
Nu heeft deze werknemer weer een labiele collega tot seksuele handelingen
gedwongen. Deze heeft zelf aangifte gedaan. Werknemer mag van de
rechter-commissaris niet op het werk verschijnen zolang het onderzoek loopt.
Omdat de stichting christelijk is, vraagt zij ontbinding
in plaats van ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelt dat de
onzedelijke gedragingen nog niet vast staan. Wel ontbindt hij wegens
verstoorde verhoudingen. Daarom krijgt de werknemer een vergoeding conform de
kantonrechters-formule (met een lagere leeftijdsfactor, omdat zijn
gemachtigde niet meer had gevraagd).

Volledige tekst

Het verzoek, de grondslag ervan en het verweer ertegen
2. K. heeft verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op een
zo korte mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen. Zij heeft
daaraan ten grondslag gelegd dat haar werknemer H. in het magazijn werkt, in
het verleden problemen heeft veroorzaakt door tegen de zin van een werknemer
met een labiele persoonlijkheid onzedelijke handelingen te verrichten bij
deze andere werknemer. Die werknemer heeft geweigerd hiervan aangifte te doen
bij de politie. Het hoofd personeel en organisatie van de stichting, de heer
M. heeft dit verhaal uit de mond van de betrokken medewerker zelf vernomen en
heeft van dit feit melding gemaakt bij de politie.
3. Voorts heeft K. aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat H. nu
wederom een werknemer tegen zijn zin gedwongen heeft tot seksuele
handelingen. Deze werknemer is eveneens een zeer labiele persoonlijkheid en
kan als minder begaafd worden omschreven en heeft wel aangifte gedaan bij de
politie, waarna er een proces-verbaal van aangifte is opgemaakt. Sinds deze
gebeurtenissen vormt H. een directe bedreiging voor de mentaal zwakkere groep
binnen de Stichting K. en voor de betreffende werknemer in het bijzonder.
4. Tenslotte heeft K. gesteld dat zij H. niet op staande voet heeft willen
ontslaan nu de stichting voortkomt uit de diaconie en dit niet past bij haar
christelijke grondslag. K. kiest er daarom voor om een ontbindingsverzoek in
te dienen primair gegrond op een dringende reden nu het van de werkgever op
grond van de bovenvermelde omstandigheden redelijkerwijze niet langer gevergd
kan worden de arbeidsovereenkomst met H. te laten voortduren.
5. Los daarvan is er sprake van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding.
Spanningen die de bovenstaande situatie met zich mee hebben gebracht, zijn
inmiddels zo hoog opgelopen dat een vruchtbare samenwerking niet langer tot
de mogelijkheden behoort. De rechter-commissaris heeft het H. verboden
gedurende het onderzoek bij de stichting te verschijnen en contact met
medewerkers van de stichting en in het bijzonder met het slachtoffer te
hebben.
6. Het is dus feitelijk onmogelijk voor H. om zijn werkzaamheden uit te
oefenen. Tot de strafzaak die op zijn vroegst in februari/maart 1999 zal
dienen, mag H. geen enkel contact zoeken met de stichting. H. kan zijn
werkzaamheden derhalve ook niet uitoefenen zodat de stichting ook een
praktisch probleem heeft nu zij een personeelslid moet missen.
7. H. is lid van de ondernemingsraad van de stichting. Op grond van art. 21
lid 5 Wet op de Ondernemingsraden kan de ondernemer de kantonrechter
verzoeken de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Op
grond van de bovengenoemde omstandigheden is K. van mening dat zij voldoende
aannemelijk heeft gemaakt dat haar verzoek geen verband houdt met het
lidmaatschap van H. van de ondernemingsraad.
8. Daartegen heeft H. gemotiveerd verweer gevoerd, neerkomende op het
volgende:
– De hem door K. verweten handelingen, worden door H. ontkend. Hij bestrijdt
nadrukkelijk dat hij tegen de zin van de werknemer bij hem onzedelijke
handelingen heeft verricht en dat hij daardoor problemen heeft veroorzaakt.
Juist is dat hij met deze werknemer gedurende ongeveer twee jaar een relatie
heeft gehad die enige tijd geleden is geëindigd. Daarover zijn in het
verleden nooit problemen ontstaan.
– Er zijn niet tegen de wil van een andere werknemer seksuele handelingen met
die andere werknemer verricht.
– Zijn relatie met de mede-werknemer is een privé-aangelegenheid met
weliswaar een effect op de werkvloer maar niet zo groot als de werkgever wil
laten geloven. Niet alleen wegens afwezigheid van een dringende reden maar
ook vanwege het ontbreken van een verandering van omstandigheden dient de
gevraagde ontbinding te worden afgewezen.
– Indien de kantonrechter twijfelt of de arbeidsovereenkomst moet worden
ontbonden, verzoekt H. om aanhouding van het verzoek totdat onherroepelijk
zal zijn beslist in de strafzaak.
– Mocht de kantonrechter van mening zijn dat de ontbinding dient te volgen op
grond van een verandering van omstandigheden, dan verzoekt H. om opname in de
beschikking dat K. wordt veroordeeld tot het betalen aan H. van een
vergoeding van bruto ƒ 12 460,50 dan wel een door de kantonrechter in goede
justitie te betalen bedrag, dit alles met veroordeling van K. in de kosten
van het geding.

De beoordeling van het geschil
9. Tussen partijen staat vast dat H. op 1 maart 1993 is begonnen met
werkzaamheden ten behoeve van K. en met ingang van 1 januari 1998 voor
onbepaalde tijd in het kader van de Melkert-regeling in dienst is getreden
bij Stichting K. laatstelijk in de functie van medewerker K., tegen een
laatstgenoten salaris van ƒ 2307,50 bruto per maand exclusief emolumenten.
Aanvankelijk gold de Stichting W. waarmee een détacheringsovereenkomst is
gesloten door K. als werkgever. H. is 48 jaar oud.
10. Voorshands is niet aangetoond dat H. de hem door 0. verweten gedragingen
heeft verricht. Derhalve kan voorshands niet van een dringende reden worden
gesproken.
11. Uit de processtukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is aangevoerd,
is er echter wel van gebleken dat de verhouding tussen partijen zodanige
wijzigingen heeft ondergaan, zonder dat daarvan aan één der partijen een
verwijt kan worden gemaakt, dat bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst
op een vruchtbare samenwerking niet meer kan worden gerekend, zodat
voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet zinvol meer is.
12. Tengevolge van de relaties die H. met andere personeelsleden van 0.
onderhield, zijn er namelijk in elk geval minstens misverstanden ontstaan en
is er onrust op de werkvloer bij 0. opgetreden.
13. Op grond van deze veranderingen in de omstandigheden die van dien aard
zijn dat de onderhavige dienstbetrekking billijkheidshalve behoort te
eindigen, is ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens
gewichtige reden dan ook onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid de
beste oplossing, dit per 1 maart 1999.
14. Gelet op de gegeven omstandigheden dient deze ontbinding naar billijkheid
vergezeld te gaan van een vergoeding, te betalen door K. aan H.
15. De gemachtigde van H. gaat uit van vijf maandsalarissen vermeerderd met
vakantiegeld. Dan komt men uit op 5 x ƒ 2307,50 x 1,08 = ƒ 12 460,50 aan
bruto salaris. Kennelijk achtte de gemachtigde van H. geen omstandigheden
aanwezig om voor de leeftijd van H. een factor 1,5 te rekenen.
16. Aan de toekenning van deze vergoeding ligt ten grondslag dat uit de
processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is
gekomen, ervan is gebleken dat H. betrekkelijk lange tijd namelijk minstens
vijf jaar voor 0. heeft gewerkt en dat voorshands de hem verweten gedragingen
niet zijn komen vast te staan.
17. Gezien de omstandigheid dat voorshands geen van beide partijen ernstige
verwijten te maken zijn ten opzichte van de wederpartij, is het redelijk dat
elke partij de eigen proceskosten draagt.
18. De kantonrechter zal ingevolge art. 7:685 lid 9 BW het voornemen
uitspreken de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van genoemde
datum te ontbinden onder toekenning van de hierboven vermelde vergoeding.

Rechters

Mr Th.W.M. Lippmann