Instantie: Commissie gelijke behandeling, 25 januari 1999

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster werd via een uitzendbureau bij de wederpartij te werk gesteld als
telemarketingmedewerker. Na korte tijd werd zij weggestuurd met de mededeling
dat zij niet was ingeroosterd. De intercedente van het uitzendbureau zei dat
afgezien werd van verzoeksters diensten omdat zij een te zwaar accent zou
hebben, maar te vermoeden dat er een andere reden zou zijn. Verzoekster
spreekt goed Nederlands en heeft voor de gemiddelde toehoorder geen accent.
Verzoekster stelt dat zij is afgewezen omdat zij een hoofddoek draagt.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Commissie dienen procedures
inzichtelijk, controleerbaar en systematisch uitgevoerd te worden, om te
voorkomen dat bewust of onbewust een verboden onderscheid in de zin van de
wet wordt gemaakt. In het geval van een ondoorzichtige procedure dient de
wederpartij aannemelijk te maken dat er geen onderscheid is gemaakt. In
analogie aan deze toets acht de Commissie het niet aannemelijk dat
verzoekster is afgewezen vanwege haar beheersing van het Nederlands. Nu de
wederpartij geen nader inzicht heeft gegeven in haar motieven voor de
afwijzing, zijn de criteria voor de afwijzing zijn niet inzichtelijk en
controleerbaar. Nu verzoekster daarnaast heeft aangetoond dat haar hoofddoek
vermoedelijk bij de afwijzing een rol heeft gespeeld en de wederpartij geen
nadere verklaring heeft verschaft voor haar handelwijze, acht de Commissie
het aannemelijk dat de afwijzing (mede) is ingegeven door het dragen van een
hoofddoek door verzoekster. Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 16 juni 1998 verzocht mevrouw …. te Rotterdam (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of
…. te Rotterdam (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft
gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoekster werd via een uitzendbureau bij de wederpartij te werk
gesteld in de functie van telemarketingmedewerker. Korte tijd later werd zij
weggestuurd met de mededeling dat zij niet was ingeroosterd. Van het
uitzendbureau hoorde zij vervolgens dat afgezien werd van haar diensten omdat
zij een te zwaar accent zou hebben. De intercedente deelde echter mee te
vermoeden dat er een andere reden zou zijn. Verzoekster is thans elders
werkzaam, eveneens als telemarketing medewerkster. Zij spreekt Algemeen
Beschaafd Nederlands en heeft voor de gemiddelde toehoorder geen accent.
Verzoekster stelt dat zij is afgewezen omdat zij een hoofddoek draagt en dat
de wederpartij daarmee onderscheid heeft gemaakt naar godsdienst.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld.

Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Vervolgens heeft de
Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te lichten tijdens
een zitting op 25 november 1998. De wederpartij heeft aan deze oproep geen
gehoor gegeven, ondanks het feit dat een eerder bepaalde zittingsdatum op
haar verzoek en in overleg met partijen is verplaatst naar 25 november 1998.

2.2. Bij deze zitting waren aanwezig

van de kant van verzoekster
– mw. …. (verzoekster)
– dhr. G. Grubben (gemachtigde)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Op 13 mei 1998 heeft verzoekster zich ingeschreven bij een
uitzendbureau. Daar werd haar meegedeeld dat zij de volgende dag als
telemarketing medewerkster kon beginnen bij de wederpartij. ’s Middags werd
zij door het uitzendbureau gebeld met de mededeling dat ze ook de week daarna
zou worden ingeroosterd.

Op 14 mei 1998 meldde zij zich ’s ochtends om 8.50 uur bij de wederpartij. Na
een half uur werd zij echter weggestuurd met de mededeling dat ze niet was
ingeroosterd.

Verzoekster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de
intercedente van het uitzendbureau. Deze had van de wederpartij vernomen dat
verzoekster was weggestuurd omdat ze een te zwaar accent zou hebben.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt het volgende.

De intercedente deelde verzoekster mee, dat de wederpartij haar weliswaar had
gezegd dat verzoekster was weggestuurd omdat ze een te zwaar accent zou
hebben, maar dat zij -de intercedente- vermoedde dat er een andere reden voor
het wegsturen zou zijn. Dit heeft de intercedente op 19 mei 1998 mondeling
bevestigd aan de gemachtigde van verzoekster. Volgens verzoekster is de
intercedente inmiddels door het uitzendbureau ontslagen.

Verzoekster acht het niet aannemelijk dat de wederpartij haar heeft afgewezen
vanwege het feit dat zij een te zwaar accent zou hebben. Verzoekster spreekt
Algemeen Beschaafd Nederlands en heeft geen accent. Zij is in het verleden
reeds werkzaam geweest als telemarketing medewerkster en is ook thans als
zodanig werkzaam. Zij heeft daarbij de functie van tafelhoofd, hetgeen
inhoudt dat zij naast het verrichten van telemarketingwerkzaamheden de nieuwe
medewerkers inwerkt.

De stelling van de wederpartij, dat aan verzoekster door de directrice was
meegedeeld dat zij niet werd aangenomen vanwege het feit dat zij een te zwaar
accent zou hebben, is onjuist. Haar werd meegedeeld dat ze nog niet was
ingeroosterd en dat ze met betrekking tot de eventuele voortgang contact
moest opnemen met de intercedente.
Aanvankelijk beweerde de wederpartij dat verzoekster drie uur had
proefgedraaid. Later werd daarop teruggekomen en erkend dat zij slechts een
half uur had gewerkt.

Verzoekster heeft niet met werknemers van de wederpartij gesproken, zodat
deze zich ook geen oordeel hebben kunnen vormen over haar Nederlands.
Verzoekster had eerst het uitzendbureau gebeld, maar de intercedente vroeg of
ze langs wilde komen. Op het uitzendbureau vertelde de intercedente dat ze
was weggestuurd omdat ze een te zwaar accent zou hebben. Daaraan voegde de
intercedente toe dat de opdrachtgever heel boos was geworden dat het
uitzendbureau zo iemand gestuurd had en dat verzoekster wel zou weten waarom
het ging. Desgevraagd bevestigde de intercedente verzoekster dat haar
hoofddoek de reden voor de afwijzing was. Bij de wederpartij heeft
verzoekster meerdere allochtonen aan het werk gezien, maar niemand met een
hoofddoek.

De gemachtigde van verzoekster heeft daarna telefonisch contact met de
intercedente gehad. De intercedente bevestigde dat het niet om het accent
ging. Toen de gemachtigde vroeg of het vanwege de hoofddoek was, heeft de
intercedente dit bevestigd. Op de vraag van de gemachtigde of de intercedente
hierover een verklaring wilde afleggen, antwoordde de intercedente negatief.
Voorts merkt verzoekster op dat de wederpartij in deze procedure telkens weer
is teruggekomen op eerder ingenomen standpunten (duur van de arbeid, reden
van het wegsturen).

Verzoekster meent dat zij is afgewezen vanwege het feit dat zij een hoofddoek
draagt. Zij draagt haar hoofddoek uit religieuze overwegingen en is daarom
van mening dat de wederpartij onderscheid heeft gemaakt naar godsdienst.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.

Verzoekster heeft gedurende ongeveer een half uur werkzaamheden voor de
wederpartij verricht. De directrice van de wederpartij heeft haar naar
aanleiding daarvan meegedeeld dat haar taalgebruik onvoldoende was om voor de
functie in aanmerking te komen. Verzoekster is vervolgens teruggestuurd naar
het uitzendbureau. Verzoekster is daarna naar een ander bedrijf uitgezonden
waar zij naar volle tevredenheid functioneert.

Van onderscheid naar godsdienst is geen sprake.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking onderscheid heeft gemaakt op grond
van godsdienst als bedoeld in de AWGB.

4.2. Artikel 5 lid 1a AWGB bepaalt onder meer dat onderscheid verboden is bij
de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer ziet op onderscheid tussen
personen op grond van godsdienst.

Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde
discriminatiegronden. Indirect onderscheid op grond van godsdienst is
onderscheid, dat op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan
godsdienst direct onderscheid op een van die gronden tot gevolg heeft.

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
onderscheid als bedoeld in de AWGB als één van de in deze wetgeving genoemde
persoonskenmerken de enige of doorslaggevende reden vormt voor het bestreden
handelen, maar ook als dit (mede) een rol daarbij speelt
ÃNOOT 1#4#1Ž.

4.3. Ten aanzien van de vraag of het handelen van de wederpartij de
discriminatiegrond godsdienst betreft, overweegt de Commissie als volgt.

Het begrip godsdienst, dat in de AWGB als non-discriminatiegrond is
opgenomen, omvat niet alleen het huldigen van een geloofsovertuiging, maar
ook het zich daarnaar gedragen ÃNOOT 2#4#2Ž. Gedragingen die, mede gelet op hun karakter
en op de betekenis van godsdienstige voorschriften en regels, een
rechtstreekse uitdrukking geven aan de godsdienstige overtuiging, worden
tevens beschermd door het verbod van onderscheid op grond van godsdienst. Het
dragen van een hoofddoek kan één van die uitdrukkingen zijn van de
geloofsovertuiging van een moslimvrouw. De Commissie stelt op grond van
hetgeen ter zitting naar voren is gebracht vast, dat voor verzoekster het
dragen van een hoofddoek verbonden is aan haar geloofsovertuiging.

De Commissie concludeert dan ook, dat in deze zaak godsdienst de grond voor
mogelijk onderscheid is en dat het handelen van de wederpartij dient te
worden getoetst aan het wettelijk verbod op het maken van dit onderscheid.

4.4. De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of de door de
wederpartij gegeven reden voor de afwijzing van verzoekster voor de
betrekking rechtmatig is. De taak van de Commissie is te beoordelen of door
de wederpartij bij de afwijzing onderscheid naar godsdienst heeft gemaakt.

Ter beantwoording van deze vraag overweegt de Commissie het volgende.

4.5. Partijen hebben -na aanvankelijk betwisting door de wederpartij- erkend
dat verzoekster slechts een half uur werkzaam is geweest bij de wederpartij.

Verzoekster stelt dat de wederpartij haar had medegedeeld dat zij moest
vertrekken, omdat zij niet was ingeroosterd. De wederpartij heeft aangevoerd
dat verzoekster is weggestuurd vanwege tekortkomingen in haar taalgebruik.
Onbetwist is dat het uitzendbureau dit ook aan verzoekster heeft doorgegeven.
De Commissie gaat er derhalve vanuit dat het taalgebruik de genoemde reden is
om verzoekster weg te sturen.

De Commissie stelt vast dat verzoekster in het verleden reeds als
telemarketing medewerkster werkzaam is geweest en thans in de functie van
tafelhoofd in de telemarketing werkzaam is. Kennelijk is haar taalvaardigheid
voor dezelfde functie bij andere werkgevers geenszins problematisch. Ook de
Commissie is -gelet op de wijze waarop verzoekster mondeling ter zitting een
toelichting heeft verschaft- niet gebleken dat een gebrekkige taalvaardigheid
van of een accent een aannemelijke verklaring voor de afwijzing door de
wederpartij zou kunnen zijn.

De Commissie stelt ten aanzien van de afwijzing vast dat verzoekster heeft
aangevoerd dat de intercedente bevestigd heeft dat deze was gebaseerd op het
dragen van een hoofddoek. Deze bevestiging is eveneens aan de gemachtigde van
verzoekster verstrekt, evenwel zonder dat de intercedente bereid was hierover
een verklaring af te leggen. Naar het oordeel van de Commissie is hiermee het
vermoeden gerechtvaardigd dat de hoofddoek van verzoekster bij haar afwijzing
een rol heeft gespeeld.

4.6. Het is vaste jurisprudentie van de Commissie dat procedures
inzichtelijk, controleerbaar en systematisch uitgevoerd moeten worden. Dit is
noodzakelijk omdat anders bewust of onbewust een verboden onderscheid in de
zin van de wet kan plaatsvinden en anders geen (rechterlijke) controle over
de procedure mogelijk is ÃNOOT 3#4#3Ž. Ook het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen (verder HvJEG) heeft gewezen op de noodzaak van
doorzichtigheid van procedures teneinde ongelijke behandeling te voorkomen.
Daarbij dient de wederpartij in het geval van een ondoorzichtige procedure
aannemelijk te maken dat er geen sprake is van een verboden onderscheid.
Indien de wederpartij daarin niet slaagt, dient geconcludeerd te worden dat
er sprake is van een verboden onderscheid ÃNOOT 4#4#4Ž.

Analoog aan deze toets van zorgvuldige procedures stelt de Commissie vast dat
de door de wederpartij aangevoerde reden, namelijk de taalvaardigheid, in het
onderhavige geval geen ter zake doende reden kan zijn geweest om verzoekster
af te wijzen. De wederpartij heeft geen nader inzicht gegeven in haar
motieven voor de afwijzing. De criteria voor de afwijzing zijn derhalve niet
inzichtelijk en controleerbaar. Tevens heeft verzoekster aangetoond dat haar
hoofddoek vermoedelijk bij de afwijzing een rol heeft gespeeld. Aangezien de
wederpartij geen nadere verklaring heeft verschaft voor haar handelwijze,
concludeert de Commissie dat de afwijzing van verzoekster (mede) is ingegeven
vanwege het dragen van een hoofddoek.

Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de Commissie van
oordeel dat de wederpartij jegens verzoekster verboden onderscheid naar
godsdienst heeft gemaakt door haar af te wijzen vanwege haar hoofddoek.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat …. te
Rotterdam jegens mevrouw …. te Rotterdam direct onderscheid op grond van
godsdienst heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 5 lid 1a van de Algemene
wet gelijke behandeling en derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Aldus vastgesteld op 25 januari 1999.

mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck mr. D. Jongsma
Kamervoorzitter secretaris Kamer
@@TNT=
[NOOT_1]
Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeel 95-15;
13 november 1995, oordeel 95-47; 29 februari 1996, oordeel 96-10; 29 februari
1996, oordeel 96-11; 19 maart 1996, oordeel 96-16.
[NOOT_2]
Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22014, nummer 5, pag. 39/40.
Vergelijk ook Tweede Kamer, vergaderjaarc 1975-1976, 13872, nummer 3, pag.29.
[NOOT_3]
Commissie gelijke behandeling, 20 december 1995, oordeel 95-70. Zie verder
ook Commissie gelijke behandeling, 17 maart 1998, oordeel 98-25.
[NOOT_4]
HvJEG, 17 oktober 1989, Danfoss versus Handels- og Kontorfunktionaernes
Forbund i Danmark; zaak 109/88.

Rechters

Mrs Timmerman-Buck, Kruyt, Rodrigues