Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 7 januari 1999

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Nadat partijen enkele jaren het gezamenlijk ouderlijk gezag hebben gehad,
verzoekt de vrouw te bepalen dat het gezag uitsluitend aan haar toekomt. Het
hof handhaaft het gezamenlijk gezag. Gebleken is dat er tussen de man en het
kind een band bestaat, doordat zij tot voor ongeveer een jaar regelmatig
contact met elkaar hadden. Weliswaar is de omgang op dit moment beëindigd,
maar de mogelijkheden voor een omgangsregeling worden onderzocht. Niet is
gebleken dat het kind nadelige gevolgen van de situatie ondervindt. Bovendien
wordt de vrouw in de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet door de man
belemmerd, nu deze zich feitelijk niet bemoeit met de dagelijkse verzorging
en opvoeding van het kind zodat er niet of nauwelijks communicatie tussen
partijen nodig is.

Volledige tekst

1. HET GEDING IN HOGER BEROEP

1.1. De moeder is in hoger beroep gekomen van een gedeelte van een
beschikking van 22 april 1998 van de kinderrechter in de
arrondissementsrechtbank te Utrecht, rekestnummers 8281 1/FA RK 98-571 en
82813/FA RK 98-572.

1.2. De vader heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. De zaak is behandeld op 16 november 1998.

2. HET GESCHIL IN HOGER BEROEP EN DE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN

2.1. Partijen zijn op 16 juli 1982 gehuwd. Hun huwelijk is op 9 juni 1995
ontbonden. Uit hun huwelijk is geboren L. op (…) 1989. Partijen hebben het
gezamenlijk ouderlijk gezag over L.

2.2. In geschil is de afwijzing van het verzoek van de moeder tot toewijzing
van het ouderlijk gezag over L. uitsluitend aan haar.

De moeder verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en haar
inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.

De vader verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.3. Het volgende is gebleken.

De relatie tussen partijen is feitelijk begin januari 1995 beëindigd.

De moeder is op 24 juli 1995 hertrouwd met de heer M., een neef van de vader.
Uit dat huwelijk is op (…) 1997 S. geboren.

De moeder is van mening dat tussen partijen de basis voor een gezamenlijk
ouderlijk gezag volledig ontbreekt. Zij stelt daartoe dat zij en de vader
dusdanig van mening verschillen over de verzorging en opvoeding van L. dat er
van gezamenlijk overleg of het gezamenlijk nemen van beslissingen over de
opvoeding van L. geen sprake meer is. Zij acht grond aanwezig voor
beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Zij is voorts van mening dat
door toewijzing van het ouderlijk gezag over L. aan haar de formele situatie
met betrekking tot het gezag in overeenstemming wordt gebracht met de
werkelijkheid waarin uitsluitend zij belast is met de daadwerkelijke
verzorging en opvoeding van L.
Zij benadrukt daarbij dat, hoewel zij de man daarop herhaaldelijk heeft
aangesproken, hij zich nimmer bemoeit met de dagelijkse verzorging van L.
Voorts stelt zij dat de relatie tussen partijen dusdanig verslechterd is dat
zij zelfs geen enkel contact meer met elkaar hebben. Zij verwijt de vader
zich ten opzichte van L. schuldig te hebben gemaakt aan bovenmatig
alcoholgebruik, het houden van veel te zware en godsdienstige preken en het
aanwakkeren van een loyaliteitsconflict. Zij heeft voorts verklaard dat zowel
zij als L.,
door het vertoonde gedrag van de vader sedert de echtscheiding van
partijen, bang voor de vader zijn geworden en dat door wijziging van het
ouderlijk gezag de confrontaties tussen partijen tot een minimum beperkt
(kunnen) worden zodat er rust en zekerheid zal komen.

De vader is van mening dat niet gebleken is dat het belang van L. beter
gediend is met toewijzing van het ouderlijk gezag uitsluitend aan de moeder.
Hij stelt daartoe dat een enkel conflict tussen partijen geen reden is om een
gezamenlijk ouderlijk gezag te wijzigen. Hij betwist de beschuldigingen en
verwijten van de moeder over zijn gedrag ten opzichte van L. Hij heeft voorts
aangevoerd dat L. tot medio januari 1998 gedurende een keer per veertien
dagen een weekend bij hem verbleef waarbij hij haar altijd bij de moeder
ophaalde. Hij stelt voorts dat voorafgaand aan het vertrek met L.
naar zijn huis zij allen gezamenlijk een kop koffie dronken en bespraken
hoe het met L. op school en dergelijke ging, doch dat daar van de ene op de
andere dag verandering in is gekomen doordat hem telefonisch werd medegedeeld
dat hij L. niet meer te zien zou krijgen. Hij benadrukt dat over de periode
van juni 1995 tot medio januari 1998 de contacten altijd probleemloos zijn
verlopen. Hij is voorts van mening dat het enkele feit dat hij de dagelijkse
zorg over L. aan de moeder overlaat geen reden is om het ouderlijk gezag
uitsluitend aan de moeder over te dragen. Hij benadrukt dat hij accepteert
dat de moeder terzake ‘de kapitein op het schip’ is en laat haar vrij om
beslissingen ten aanzien van
L. te nemen. Hij wil met handhaving van het gezamenlijk gezag echter de
mogelijkheid behouden in te kunnen grijpen indien het ooit slecht zou mogen
gaan met L.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens de mondelinge behandeling
geadviseerd en verklaard dat het gezamenlijk ouderlijk gezag in de
onderhavige zaak slechts een symbolische betekenis heeft. Zij stelt daartoe
dat tussen partijen in de praktische uitoefening van het ouderlijk gezag geen
gelijkwaardige positie bestaat, doch dat elk der partijen zijn eigen rol kent
en respecteert. De raad betreurt echter dat partijen onderling geen
respectvolle houding innemen en daardoor L. (on)bewust in een
loyaliteitsconflict manoeuvreren. De raad ziet echter geen bezwaar voor
handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag nu
L. terzake geen nadeel lijkt te ondervinden.
De raad heeft voorts geadviseerd ten aanzien van de beslissing over een
eventuele gezagswijziging een thans lopend onderzoek van de raad omtrent een
omgangsregeling tussen de vader en L. af te wachten.

3. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

3.1. Het hof stelt voorop dat artikel 1:251 BW, dat onder meer gezag na
echtscheiding regelt, bij Wet van 30 oktober 1997, St. 506, in werking
getreden op 1 januari 1998 is gewijzigd. Sedert 1 januari 1998 blijven ouders
die voor ontbinding van hun huwelijk gezamenlijk het ouderlijk gezag
uitoefenden ook na ontbinding van hun huwelijk van rechtswege daarmee belast,
tenzij beiden of een van hen de rechter verzoeken dat het gezag over een kind
of kinderen aan één van hen alleen toekomt.

3.2. De moeder heeft verzocht het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen
over L., te beëindigen.

3.3. Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van (één van) de
ouders het gezamenlijk ouderlijk gezag beëindigen. indien terzake, sedert de
echtscheiding van partijen, de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen
van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

3.4. De moeder heeft aangevoerd dat er sprake is van een wijziging van
omstandigheden ingevolge artikel 1:253n BW nu de tussen partijen vereiste
verstandhouding, communicatie en overleg voor een behoorlijke uitoefening van
het gezamenlijk ouderlijk gezag, ontbreekt.

3.5. Het hof verwerpt het betoog van de moeder. Het hof is van mening dat
enkel een slechte of gebrekkige communicatie tussen partijen niet zonder meer
kan worden aangemerkt als grond voor beëindiging van het gezamenlijk
ouderlijk gezag.

3.6. Vooropgesteld dient te worden dat voor de beslissing over beëindiging
van het gezamenlijk ouderlijk gezag en aan wie van de ouders in dat geval het
best het ouderlijk gezag over L. kan worden opgedragen, afgewogen dient te
worden wat het belang van L. vordert en wat de mogelijkheden zijn die ieder
van de ouders aan L. biedt of kan bieden.

3.7. Nu in de onderhavige zaak is gebleken dat de vader en L. over de periode
van juni 1995 tot medio januari 1998 regelmatig contact met elkaar hebben
gehad, dat er daardoor een band tussen de vader en L. bestaat, dat de omgang
tussen de vader en L. op dit moment is beëindigd doch dat de raad zich thans
– door middel van een onderzoek – beraadt omtrent de mogelijkheden van (het
hervatten van) een omgangsregeling tussen de vader en L., dat vooralsnog niet
gebleken is dat L. van het een en ander nadelige gevolgen ondervindt, dat de
vader zich feitelijk niet bemoeit met de dagelijkse verzorging en opvoeding
van
L., dat er (daardoor) niet of nauwelijks communicatie tussen partijen nodig is
en dat de moeder derhalve in de praktische uitoefening van het gezamenlijk
ouderlijk gezag geen belemmeringen van de vader ondervindt, ziet het hof
thans geen aanleiding om het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen te
wijzigen. Het hof is van mening dat in casu niet gebleken is van een dusdanig
ondermijnende communicatie tussen partijen dat die in het belang van L. een
beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag rechtvaardigt. Het hof
handhaaft derhalve het gezamenlijk ouderlijk gezag.

3.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4. BESLISSING

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het
hof onderworpen;

wijst af het meer of anders verzochte;

compenseert de kosten van beide instanties aldus, dat iedere partij de
eigen kosten draagt;

Rechters

Mrs. Torrenga, Van Zandwijk-Hillebrands en Meyer