Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 18 december 1998

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Gedaagde heeft eiseres tegenover de directrice en de medezeggenschapsraad
van de basisschool van zijn kinderen zonder voorbehoud beschuldigd van
een pedofiele gezindheid. Eiseres heeft lange tijd met haar toenmalige
echtgenoot de zoon van gedaagde opgevoed. Uit de verklaringen van deskundigen
komt vast te staan dat gedaagde, M. aan wie als arts de betekenis van zijn
beweringen toch volkomen duidelijk moet zijn geweest, eiseres lichtvaardig
heeft beschuldigd van een pedofiele gezindheid en aldus haar eer en goede
naam onrechtmatig heeft aangetast. Eiseres vordert ƒ 50.000 immateriële
schadevergoeding en ƒ 14.687,50 materiële schadevergoeding. Toegewezen
wordt ƒ 25.000 immateriële schadevergoeding en ƒ 9.000 materiële schadevergoeding.

Volledige tekst

1. DE VOORTZETTING VAN DE PROCEDURE:

Bij opgemeld tussenvonnis van 21 november 1997 heeft de rechtbank gedaagde
een bewijsopdracht gegeven en voorts een deskundige benoemd om redenen
als in het eerste tussenvonnis van 18 juli 1997 vermeld. Ter terechtzittingen
van 11 december 1997, 19 februari en 2 april 1998 hebben de getuigenverhoren
plaatsgevonden in aanwezigheid van de door de rechtbank benoemde deskundige
dr. R.A.R. Bullens. Gehoord werden de getuigen C. (partij-getuige, vader
van M.), diens echtgenote C-B (moeder van M.), S.-O., S., B.-S., (oma van
M.), B., (tante van M.) en in contra-enquête: T., (partij-getuige), R.,
(toenmalige echtgenoot van eiseres), W.-S. V., en V.-B. Namens deskundige
Bullens is het deskundigenbericht op 15 juni 1998 ter griffie gedeponeerd
onder nummer 1075/98. Nadat partijen ieder een conclusie na enquête en
deskundigenbericht hadden genomen hebben zij hun procesdossiers wederom
voor vonnis gefourneerd

2. DE VERDERE BEOORDELING.

2.1. De rechtbank volthardt bij wat zij eerder in deze zaak heeft overwogen
en beslist.

2.2. Gedaagde heeft eiseres tegenover de directrice en de medezeggenschapsraad
van de basisschool van zijn kinderen zonder voorbehoud beschuldigd van
een pedofiele gezindheid. De rechtbank heeft gedaagde bij vonnis van 21
november 1997 in de gelegenheid gesteld deze beschuldiging aannemelijk
te maken door middel van het horen van getuigen in het bijzijn van een
deskundige. De deskundige is opgedragen om op basis van de getuigenverklaringen
gemotiveerd bericht uit de brengen omtrent de volgende vragen:
1. Wat kan met een redelijke mate van zekerheid uit de getuigenverklaringen
worden vastgesteld omtrent de gedragingen en uitingen van M. en eiseres
tijdens en na de periode dat M. in het gezin van eiseres opgenomen is geweest?
2. Gedaagde heeft eiseres beschuldigd van een pedofiele gezindheid. Acht
U de juistheid van deze beschuldiging aannemelijk?
Het rapport is aan dit vonnis gehecht en geldt als hier overgenomen.

2.3. Gedaagde heeft aangevoerd dat deskundige Bullens zijn rapport dadelijk
in definitieve vorm heeft uitgebracht en niet eerst aan de procespartijen
concepten heeft toegezonden met het verzoek hem opmerkingen te maken of
verzoeken te doen. Een deskundige is echter niet gehouden de procespartijen
een concept-rapport ter becommentariëring toe te zenden. Wel dient een
deskundige de procespartijen vóór het opmaken van het rapport in de gelegenheid
te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Dat is hier ook gebeurd.
Deskundige Bullens had namelijk opdracht om bij de getuigenverhoren aanwezig
te zijn, aldaar eventueel aanvullende vragen te stellen en vervolgens op
basis van de getuigenverklaringen de hem gestelde vragen vanuit zijn deskundigheid
te beantwoorden. Tijden de getuigenverhoren hebben de procespartijen ruimschoots
alle gelegenheid gehad opmerkingen te maken en verzoeken te doen die zij
gelet op de verklaringen en te beantwoorden vragen nodig achtten. Zo nodig
hadden zij deze later nog aan Bullens kenbaar kunnen maken. Daar wat het
aan Bullens om vanuit zijn deskundigheid de vragen te beantwoorden en aan
de rechtbank te rapporteren. Commentaar op het deskundigenrapport kunnen
de procespartijen dan leveren via hun conclusies na deskundigenrapport,
hetgeen zij hier ook hebben gedaan.

2.4. Deskundige Bullens heeft de door gedaagde geuite beschuldiging van
een pedofiele gezindheid aan het adres van eiseres gedragswetenschappelijk
verstaan en onderscheiden van de mogelijkheid dat eiseres geen pedofiele
gezindheid zou hebben, doch wel seksuele handelingen met M. zou hebben
verricht. De beschuldiging door gedaagde jegens eiseres moet echter worden
opgevat zoals zij in het maatschappelijk verkeer, waarin zij is geuit,
pleegt te worden verstaan; namelijk als dat eiseres een voorkeur voor seksueel
verkeer met kinderen of zeer jeugdige personen zou hebben (vgl. het woordenboek
van Van Dale).

2.5. In zoverre de beschuldiging door gedaagde van eiseres gedragswetenschappelijk
wordt verstaan, komt Bullens op basis van de bijgewoonde getuigenissen
tot de volgende conclusie:
Zorgvuldige analyse van al het materiaal levert uiteindelijk op dat onderzoeker
van mening is dat M. op gedragswetenschappelijke gronden op geen enkele
wijze voldoet aan de in voornoemde definitie (DSM-definitie:rb) gestelde
criteria van een pedofiele geaardheid/gerichtheid (rapport, p. 18-19 jo.
3, 5-8, 12, 13, 15, 16 en 18).
In deze beperkte betekenis opgevat, is de juistheid van de onderhavige
beschuldiging dus niet aannemelijk geworden.

2.6. Voor zover de beschuldiging door gedaagde dat eiseres een pedofiele
gezindheid zou hebben, ruimer moet worden verstaan, namelijk in die zin
dat eiseres een voorkeur zou hebben voor seksueel verkeer met kinderen
of nog ruimer (zelfs ruimer dan het spraakgebruik) dat eiseres zonder pedofiele
gerichtheid seksuele handelingen met kinderen (M.) zou hebben verricht,
blijkt uit de getuigenissen het volgende:

1. M., geboren op 12 juni 1988, is op de zeer jonge leeftijd van om en
nabij de twee jaar (vanaf herfst 1989, doch frequent vanaf mei 1990) tot
drie-jarige leeftijd (tot de breuk tussen zijn ouders en eiseres in de
zomer van 1991) een lange periode hoofdzakelijk verzorgd en opgevoed door
eiseres en haar toenmalige echtgenoot (zie de getuigenissen van eiseres,
R., W.-S., V., V.-B., gedaagde en C.-B.), dacht in die tijd dat eiseres
zijn moeder was noemde haar geregeld ook ‘mama’ en dacht uit haar buik
te komen (eiseres, R., V.-B., B.), zelfs nog toen hij vier, vijf en zes
jaar was (getuigenis C.-B., respectievelijk S.-O.).
Bullens: ‘Mw. T. lijkt gaandeweg de meest belangrijke psychologische hechtingsfiguur
voor M. te zijn (geworden).” ‘M. toont zich zeer gehecht aan mw. T. die
hij als zijn psychologische moederfiguur lijkt te beschouwen.’ ‘zijn primaire
hechtingsfiguur van destijds’. ‘Mw. T. beschrijft met zoveel woorden dat
M. haar als zijn psychologische moeder zag, bijvoorbeeld tijdens ziekte
(oorontsteking). ‘(rapport, p. 3, 5, 6 (derde alinea), 11 (derde alinea);

2. De ouders van M. hebben aangegeven M. in de oppasperiode affectief-emotioneel
te hebben verwaarloosd (zie hun getuigenissen en het rapport, p. 5 (bovenaan),
7 en 17 en verder de getuigenissen van eiseres, R. en W.-S.). M. had in
de loop van de oppasrelatie een afwerende, afstandelijke houding naar zijn
moeder en wilde na de breuk de eerste tijd zelfs niets van haar weten (getuigenis
C.-B., eiseres, R. en V.-B.). M. heeft op de scheiding met eiseres en haar
toenmalige echtgenoot zowel toen hij net voor Kerstmis 1990 weer thuis
zou gaan wonen, als de keren dat hij na Kerst na het verblijf bij eiseres
weer bij zijn ouders werd gebracht (V.-B.), als op het moment dat de oppasrelatie
met eiseres definitief werd verbroken in de zomer van 1991, zeer heftig
gereageerd en was daardoor lange tijd geheel ontredderd (getuigenissen
gedaagde en C.-B.). M. had en heeft ook last van verlatingsangst, ook toen
hij eiseres na jaren weer ontmoette als oppasmoeder op zijn school (getuigenis
C.-B.). De relatie tussen M. en zijn moeder is na de breuk pas langzaam
‘genormaliseerd’. ‘Hij was niet echt van mij. Ik moest echt weer een band
met hem krijgen. Ik was M. echt kwijt. Pas eind 1991 had ik het gevoel
dat M. weer van mij was’, aldus zijn moeder, terwijl S.-O. heeft verklaard
dat M. zijn moeder pas op zijn zevende/achtste jaar als zodanig heeft geaccepteerd
en zich tot die tijd verlaten en hulpeloos heeft gevoeld; Bullens: ‘Er
blijkt sprake te zijn van een ernstig verstoorde hechtingsrelatie tussen
de moeder en M..’ ‘M. lijkt een onveilig gehecht kind in relatie tot de
ouders te zijn.’ ‘M. wordt door zijn moeder met zoveel woorden beschreven
als een onveilig gehecht kind: verlatingsangst; enorm vlug gekrenkt; veel
waardering nodig; moeilijk aansluiting bij anderen vindend; als hij een
lijf van een ander voelt, de neiging hebben om dat aan te raken/vast te
houden (klampgedrag).’ (Rapport p. 3, 5 (bovenaan) 8);

3. M. heeft in die oppasperiode en daarna sterk geseksualiseerd gedrag
vertoond bij gedaagde, zijn echtgenote, zijn oma, tante en personen die
thuis en bij evengenoemde familie op bezoek kwamen en wel (met name) vanaf
Kerstmis 1990 toen hij weer vaker thuis was (getuigenis C. en C.- B.) c.q.
rond de definitieve breuk tussen eiseres en de familie. van gedaagde (getuigenis
M.B. B.) tot najaar 1991 (gedaagde) c.q. 3, 4 jarige leeftijd (getuigenis
B.-S. en B.) c.q. 6 jarige leeftijd (getuigenis S.-O.) en heeft die neiging
nog steeds (getuigenis C.- B., gedaagde, B.-S.); Bullens stelt dat bepaalde
gedragingen van M. duiden op seksuele overprikkeling, hetgeen kan worden
aangetroffen bij kinderen die seksueel misbruikt zijn dan wel bij onveilig
gehechte kinderen die affectief emotioneel (ernstig) te kort zijn gekomen.

4. Van geseksualiseerd gedrag tussen M. en eiseres en door M. jegens de
omgeving van eiseres was daarentegen geen sprake. De rechtbank leidt dit
af uit het volgende:

a. Eiseres en haar ex-echtgenoot ontkennen dat zij zich geseksualiseerd
jegens M. of andere (oppas)kinderen hebben gedragen, of dat M. jegens hen
of jegens hun bezoek geseksualiseerd gedrag heeft vertoond. M. was volgens
hen in hun bijzijn een leuk, spontaan, normaal joch, dat zich absoluut
niet seksueel beladen toonde en dat in emotioneel- affectief opzicht behalve
qua tijdsinvestering niet anders werd behandeld dan de andere (oppas)kinderen
die bij hen over de vloer kwamen;

b. Hun verklaringen worden gesteund door W.-S. V. en V.-B. die eiseres
en haar ex-echtgenoot ook tijdens de-oppasrelatie intensief hebben meegemaakt.
Zij zijn eenduidig en uitgesproken in hun ongeloof en hun verbijstering
over de door gedaagde geuite beschuldiging. Deze drie getuigen zijn door
eiseres met instemming van gedaagde -telefonisch- opgeroepen op de terechtzitting
van 2 april 1998 en zijn vervolgens nog op diezelfde terechtzitting verschenen,
zodat hun getuigenis geheel onvoorbereid tot stand is gekomen, wat hun
geloofwaardigheid versterkt. Bovendien heeft V.-B. twee kinderen waarop
eiseres vanaf hun babytijd bij haar thuis zeer intensief heeft gepast en
waarbij noch zij, noch haar kinderen ooit iets van seksueel gedrag van
eiseres naar haar kinderen toe hebben gemerkt. Hetzelfde heeft V. verklaard,
wier kinderen geregeld bij eiseres en haar ex-echtgenoot over de vloer
kwamen. Beiden hebben verklaard dat hun kinderen nog steeds stapeldol c.q.
heel gek zijn op eiseres en haar ex-echtgenoot en hen nog graag bezoeken.
W.-S. en V. hebben eiseres tenslotte nog beschreven als onschuldig en naïef
op het gebied van seksualiteit (seksueel misbruik);

c. De andere getuigen reppen evenmin van geseksualiseerd gedrag tussen
eiseres en M., wel van zeer intiem contact als een kind met de moeder,
wat door hen, nu eiseres niet de moeder was, als te overdreven, klef, eng,
beangstigend, hebberig, te eigen of sneu voor de moeder werd gekwalificeerd.
Zo heeft de oma van M. verklaard dat zij ‘nooit iets verkeerds (heeft)
gezien of wat ik niet normaal vond in de omgang tussen M. en T., behalve
dan wat ik hiervoor heb gezegd’ (dat eiseres intiem met M. omging als was
het een eigen moeder en dat ze dat sneu vond voor haar dochter:rb). Bullens:
‘De getuigen rondom dhr. en mw. C. beschrijven enkel ‘bezitterig’ gedrag
van haar kant (de kant van mw. T.:rb), maar dit behelst nog geen seksueel
c.q. geseksualiseerd gedrag van haar jegens M..’ (Rapport, p. 18). Alleen
S. heeft gesuggereerd dat het om een seksuele verhouding zou gaan, doch
enkel omwille van het bezitterige gedrag dat eiseres ten opzichte van M.
vertoonde als ware zij de moeder. ‘Bezitterig’ of ‘eng’ gedrag is volgens
Bullens echter niet diagnostisch voor seksueel misbruik (rapport, p. 9).
Het feit dat S. gezien zijn eigen incestverleden sensitief zou zijn voor
wat betreft mogelijke ervaringen van kinderen op dit gebied, garandeert
volgens Bullens ‘geenszins een grotere kans op het beter ‘voorspellen’,
van mogelijke traumatische ervaringen bij anderen, zeker niet op basis
van genoemde aspecifieke signalen’ (rapport, p. 10);

d. Wel heeft C.-B. verklaard dat eiseres tegen haar zou hebben gezegd dat
M. op haar ging liggen in bad en bij haar uit de borsten wilde drinken,
maar dat ze dat niet goed vond. Bullens kwalificeert het laatstbedoelde
gedrag als normaal imiteer-gedrag van de op dat moment ruim 2-jarige M.
die zijn pasgeboren zusje aan de borst van zijn moeder heeft gezien (p.
6 jo. getuigenis C.-B.). Dat M. wel eens bij eiseres in bed sliep of met
haar in bad ging, zegt op zichzelf ook niets, te meer nu M. enkele maanden
lang dag en nacht bij eiseres heeft verbleven, eiseres daar in het geheel
niet geheimzinnig over deed en kleine kinderen vaak plegen te slapen bij
hun ouder(s) of verzorgers), bijvoorbeeld als ze ziek zijn (de reden die
eiseres aanvoert), bang zijn of gewoon voor de gezelligheid (in het weekend
volgens eiseres en haar ex-echtgenoot). Het met eiseres in bad gaan, zou
volgens eiseres maar 2 of 3 keer gebeurd zijn na door de moeder gegeven
toestemming en ingegeven door het feit dat M. toen dag en nacht bij haar
was en zij M. niet alleen kon laten. De andere keren douchte zij ’s avonds.
Aldus volgt noch uit deze getuigenis, noch uit de andere getuigenissen
dat het af en toe met M. in bad gaan seksueel geladen was;

e. Gedaagde, zijn echtgenote en S.-O. hebben tenslotte verklaard dat M.
bij het vertoonde geseksualiseerde gedrag steeds refereerde aan eiseres
(dat hij dat bij haar ook deed en van haar ook mocht). Bullens heeft echter
opgemerkt dat dergelijke ‘meta’- beschouwende vragen/opmerkingen als ‘vind
je het niet fijn, dat mag ik bij Tanke ook’ van een in de voorbeelden van
gedaagde en zijn echtgenote en ook in enkele voorbeelden van S.-O. toen
2 1/2- a 3-jarig jongetje, ontwikkelings-psychologisch gezien, de facto
niet zijn te verwachten (p. 4). Bullens acht het wetenschappelijk gezien
ook onmogelijk dat een jongetje van bijna vier, de leeftijd van M. in een
door S.-O. gegeven voorbeeld, dergelijke abstracte vergelijkende uitspraken
kon maken. Bovendien hebben S., de oma en de tante van M. ontkend dat M.
bij het jegens hen vertoonde geseksualiseerde gedrag ook aan eiseres zou
hebben gerefereerd, terwijl de oma van M. expliciet heeft verklaard dat
zij dat, anders dan haar dochter (de moeder van M.) beweert, ook nooit
tegen haar dochter zou hebben gezegd. Bovendien heeft de zus van M.’s moeder
vrijwel meteen nadat M. het geseksualiseerde gedrag jegens haar had geuit
(voor en omstreeks de breuk tussen eiseres en de familie van gedaagde),
dit met M.’s moeder besproken. ‘Wij zijn er toen niet uitgekomen wat de
oorzaak van dit gedrag zou kunnen zijn. We hebben toen niet de relatie
met T. gelegd.
Later wel.’ Indien M. bij het uiten van het geseksualiseerde gedrag meteen
de relatie met eiseres zou hebben gelegd, zou het voor de hand hebben gelegen
dat de twee zussen ook toen over die relatie hadden gesproken;

Ergo ad 1-4:
M. heeft in de periode vanaf Kerstmis 1990 tot in ieder geval het najaar
van 1991 sterk, ontremd, geseksualiseerd gedrag vertoond jegens zijn familie
en vrienden/kennissen van zijn ouders, terwijl daarvan in zijn contacten
met eiseres, haar toenmalige echtgenoot en hun vrienden/kennissen ieder
spoor ontbrak. Dit seksueel overprikkeld gedrag kan volgens Bullens wijzen
op seksueel misbruik, maar komt ook voor bij onveilig gehechte kinderen
die in affectief-emotioneel opzicht (ernstig) tekort zijn gekomen. (Ook
de bij de hernieuwde ontmoeting met eiseres als oppasmoeder op school getoonde
verlatingsangst en het toen opnieuw in bed plassen kan twee oorzaken hebben:
rapport, p. 4, 6 en 9). Blijkens voormelde getuigenissen en de uitleg die
Bullens daaraan heeft gegeven, lijkt M. in de periode dat hij geseksualiseerd
gedrag vertoonde, een onveilig gehecht kind te zijn geweest dat affectief-emotioneel
ernstig tekort was gekomen en leed aan verlatingsangst. Nu het geseksualiseerde
gedrag van M. volgens deskundige Bullens alleen daaruit al kan worden verklaard
en van een seksueel getinte omgang tussen M. en eiseres na en ondanks het
uitvoerig horen van tal van getuigen aan beide zijden in het geheel niets
is gebleken, ontbreekt ieder aanknopingspunt om eiseres op basis van dit
gedrag van een pedofiele gezindheid, in de zin van het normale spraakgebruik,
te beschuldigen.

2.7. Hiermee staat vast dat gedaagde, aan wie als arts de betekenis van
zijn beweringen toch volkomen duidelijk moet zijn geweest, eiseres lichtvaardig
heeft beschuldigd van een pedofiele gezindheid en aldus haar eer en goede
naam onrechtmatig heeft aangetast:

2.7.1. De gevorderde immateriële schadevergoeding van ƒ 50.000 heeft mede
betrekking op de in het tussenvonnis van 18 juli 1997 onder 4.1., 4.2.1.
en 4.3. afgewezen delen van de vordering van eisers. Eiseres heeft niet
aangegeven welk deel van de immateriële schadevergoeding op de voormelde
lichtvaardige beschuldiging betrekking heeft, zodat de rechtbank dit zelf
zal moeten bepalen. De beschuldiging die het grootste psychische leed heeft
veroorzaakt, is blijkens de processtukken, waaronder de getuigenissen,
de onrechtmatig gebleken beschuldiging van eiseres van een pedofiele gezindheid.
Het is derhalve aannemelijk dat de gevorderde immateriële schadevergoeding
voor het overgrote deel betrekking zal hebben op de immateriële schadevergoeding
van ƒ 25.000. Een beschuldiging van dien aard is zeer kwetsend, zeker als
die zonder enig voorbehoud en zonder enige redelijke grond wordt gedaan
tegenover de directrice en de medezeggenschapsraad van een openbare school
in een kleine gemeenschap, en van daaruit eenvoudig over die gemeenschap
verspreid zal raken, hetgeen hier ook is gebeurd. Dat deze beschuldiging
is gedaan door een huisarts in een kleine dorpsgemeenschap, heeft de zwaarte
van deze beschuldiging en de schadelijke gevolgen daarvan voor eiseres
nog vergroot. Het dienaangaande door het Regionaal Medisch Tuchtcollege
in zijn beslissing van 31 oktober 1994 overwogene, wordt door de rechtbank
onderschreven (productie 4 bij eis, p. 6 onderaan en p. 7 bovenaan, geciteerd
in het tussenvonnis van 18 juli 1997, onder 2 sub H.1). Dat eiseres ook
onder de scheiding met haar man, met M. en de kwesties van de mogelijke
geslachtsziekte psychische schade heeft geleden en mogelijk nog lijdt,
staat los van het feit dat eiseres al sinds begin 1993 ernstig lijdt onder
de onderhavige beschuldiging door gedaagde als huisarts in de kleine dorpsgemeenschap
B.. Dit is niet alleen begrijpelijk en derhalve aannemelijk, maar zulks
is de rechtbank ook gebleken tijdens het horen van eiseres, haar ex-echtgenoot,
W., V. en V..
De wettelijk rente zal als gevorderd lopen vanaf 1 juli 1993. De immateriële
schade is immers geleden vanaf medio februari 1993 (tussenvonnis van 18
juli 1997 onder 2 sub B) en zal in de begintijd het hevigst zijn geweest,
zodat de bepaling van de wettelijke rente per 1 juli 1993 rekening houdt
met het feit dat deze schade zowel en wel het hevigst vóór als na die datum
is geleden;

2.7.2. Eiseres heeft voorts gevorderd dat gedaagde haar schade moet vergoeden
via het zenden van een excuusbrief aan allen die hij schriftelijk of mondeling
direct of indirect op de hoogte heeft gesteld van de beschuldiging door
hem jegens eiseres gedaan. Nu deze vorm van schadevergoeding gezien de
aard van de veroorzaakte schade passend is, verdere schade immers kan voorkomen,
zal deze vordering aldus worden toegewezen: De brief zal door gedaagde
moeten worden gezonden naar de directrice en de medezeggenschapsraad jegens
wie de beschuldiging indertijd door gedaagde is geuit en naar het schoolbestuur
(het College van B en W van B.) die daarvan vervolgens qualitate qua op
de hoogte werden gesteld en tenslotte naar de politie ter plaatse waar
de brief naar de medezeggenschapsraad met voormelde beschuldiging uiteindelijk
via het schoolbestuur terecht is gekomen. Net zoals het met de beschuldiging
is gegaan, zal ook via deze bronnen het feit dat gedaagde een excuusbrief
heeft gestuurd alsmede de inhoud daarvan wel weer verspreid raken over
de kleine dorpsgemeenschap van B.. De door gedaagde naar voormelde personen
te sturen excuus brief zal de volgende inhoud dienen te hebben zonder enige
andere toevoeging of aanvulling:

‘Bij brief van 17 februari 1993 aan de medezeggenschapsraad van basisschool
K. hier te B. hebben mijn vrouw en ik mw. T. ervan beschuldigd dat zij
een pedofiele gezindheid heeft. Tijdens een procedure die mw. T. voor de
rechtbank ‘ s-Hertogenbosch tegen mij heeft aangespannen, is onderzocht
of deze beschuldiging voldoende steun vindt in de feiten en door mij aannemelijk
kan worden gemaakt. De rechtbank heeft deze beschuldiging opgevat zoals
die in het gewone spraakgebruik, waarin deze ook is gebezigd, pleegt te
worden opgevat: namelijk als dat mw. T. een voorkeur zou hebben voor seksueel
verkeer met kinderen. En bovendien heeft de rechtbank onderzocht of mw.
T. zonder uitgesproken voorkeur daartoe seksuele handelingen met kinderen
heeft gepleegd c.q. pleegt. Zowel ikzelf als mw. T. zijn in de gelegenheid
gesteld alle door ons gewenste getuigen door de rechtbank te doen horen
in het bijzijn van een ter zake deskundige, dr. R.A.R. Bullens (psycholoog).
Op basis van deze, in totaal elf, getuigenverklaringen en het naar aanleiding
daarvan door Bullens gemaakte deskundigenrapport is de rechtbank tot het
oordeel gekomen dat elk aanknopingspunt ontbreekt om mw. T. van een pedofiele
gezindheid, in de zin van het vorenbedoelde normale spraakgebruik, of zelfs
maar van het plegen van seksuele handelingen met kinderen, te beschuldigen.
Door mijn beschuldiging is mw T. zonder enige grond geschaad in haar eer
en goede naam’.

Indien gedaagde, zulks wenst, kan hij mw. T. in deze brief voor dit laatste
zijn excuses aanbieden.

2.7.3. Eiseres heeft voorts nog schadevergoeding gevorderd van ƒ 14.687,50
voor de kosten van rechtsbijstand tijdens de procedures voor het Regionaal
en het Centraal Medisch Tuchtcollege en de kosten gemoeid met de aansporing
van gedaagde door de advocaat van eiseres om tot rectificatie van zijn
beschuldiging van eiseres ten overstaan van de medezeggenschapsraad van
K. over te gaan. De laatstbedoelde kosten komen voor toewijzing in aanmerking,
daar deze aansporing het duidelijke doel had een rechtszaak te voorkomen
(art. 6:96, lid 2 sub c BW). De verder in die post besloten liggende kosten
van rechtsbijstand voor voormelde tuchtrechtelijke procedures hadden betrekking
op twee klachten, waarvan één klacht de onderhavige onrechtmatige beschuldiging
van eiseres betrof (tussenvonnis van 18 juli 1997, onder 2 sub E). Deze
klacht had gezien het feit dat deze pas is ingediend toen de rectificatie
door gedaagde niet ruiterlijk en voorbehoudloos was geschied (voormeld
tussenvonnis van 2 sub E en H.1. einde), het kennelijke doel om de schade
die eiseres door deze beschuldiging heeft geleden voor de toekomst te beperken,
terwijl aldus tevens de aansprakelijkheid van gedaagde zou kunnen worden
vastgesteld (artt. 6:96 lid 2 sub a en b BW). Deze tuchtcolleges hebben
immers de deskundigheid om uitspraken te doen omtrent hetgeen van gedaagde
als huisarts in deze mocht worden verwacht. Dat rechtsbijstand voor deze
tuchtcolleges niet is voorgeschreven, wil niet zeggen dat de ter zake gevorderde
kosten niet redelijk kunnen zijn. Zulks is hier het geval. Het betreft
immers een ingrijpende beschuldiging met een verstrekkende invloed, terwijl
van eiseres niet kon worden verwacht dat zij de voor een goede procesvoering
benodigde emotionele afstand in acht kon nemen. Bovendien zijn de kosten
niet onredelijk hoog. Niet alleen houden ze verband met procedures in twee
instanties, terwijl in deze post ook voornoemde rectificatiekosten zijn
begrepen. Daar deze procedures ook nog een andere, in het geding niet als
onrechtmatig aangemerkte
klacht betrof (zie tussenvonnis van 18 juli 1997, onder 4.1.), zullen de
gevorderde kosten niet geheel, doch voor drie vijfde worden toegewezen,
zijnde ƒ 8.812,50.
Tenslotte vordert eiseres nog ƒ 1.050 voor de kosten die eisers zelf in
verband met deze procedures hebben moeten maken. Eisers hebben aangevoerd
dat het hun reiskosten betreft naar de hoorzittingen van de tuchtcolleges
in Eindhoven en Den Haag en naar de advocaat. Deze kosten kunnen enkel
worden toegewezen voor zover ze eiseres betreffen en zullen door de rechtbank
ex aequo et bono worden geschat op ƒ 187,50.

2.8. Eisers zijn gedeeltelijk in het gelijk gesteld en gedeeltelijk in
het ongelijk gesteld, waarbij de belangrijkste grondslag van hun vorderingen,
tenminste voor zover die eisers betreft, is erkend. Hierdoor zullen de
proceskosten tot het eerste tussenvonnis van 18 juli 1997 worden gecompenseerd
in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt, met uitzondering
van de dagvaardingskosten die door gedaagde zullen moeten worden gedragen.
Vanaf dat tussenvonnis handelde de procedure enkel nog over een verwijt
van eiseres dat zij gedaagde terecht blijkt te hebben gemaakt, zodat de
proceskosten vanaf dat tijdstip door gedaagde zullen moeten worden gedragen.

3. DE BESLISSING:

De rechtbank:

wijst de door eiser ingestelde vorderingen af;

veroordeelt gedaagde om aan eiseres ter zake van schadevergoeding een bedrag
te betalen van ƒ 34.000;

veroordeelt gedaagde om binnen vier weken na dit vonnis de onder 2.7.2.
aangehaalde excuusbrief te sturen aan de in die overweging vermelde personen/instanties;

veroordeelt gedaagde in het onder 2.8. genoemde deel van de kosten die
in deze zaak aan de zijde van eiseres zijn gevallen en die tot aan deze
uitspraak worden begroot op ƒ 3.563,30;

bepaalt dat de overige kosten die aan de zijde van eiseres zijn gevallen
door haarzelf worden gedragen, alsmede dat eiser en gedaagde ieder hun
eigen kosten zullen dragen;

verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het door eiseres meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. Hilverda