Instantie: Rechtbank Leeuwarden, 14 december 1998

Instantie

Rechtbank Leeuwarden

Samenvatting


De familiekamer van de rechtbank bepaalt dat er eerst drie begeleide
proefcontacten komen tussen vader en zoon en dat afhankelijk van deze
proefcontacten gewerkt zal worden aan uitbreiding waarbij de gezinsvoogd
aangeeft wat in het belang van het kind is. De moeder maakt bezwaar tegen de
aanwijzing van de gezinsvoogd. De aanwijzing is te ruim en te
ongespecificeerd geformuleerd en kan zo niet in stand blijven. De verdere
invulling van de omgangsregeling door de gezinsvoogd dient weer ter toetsing
aan de kinderrechter te worden voorgelegd.

Volledige tekst

Beschikking
van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden in de zaak
met betrekking tot de minderjarige

F.M., geboren op 4 oktober 1995 in de gemeente Z.

vader: T.M.;
moeder: E.E.H.;
gezag: moeder;
gezinsvoogdij-instelling: Stichting Jeugdbescherming Friesland.

Procesgang
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 februari 1998 is de
ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige verlengd, ingaande 26
februari 1998 tot 26 februari 1999.
Bij verzoek, binnengekomen d.d. 2 november 1998, heeft mr. J.F. Rouwé-Danes
namens moeder verzocht de aanwijzing van de gezinsvoogd van 19 oktober 1998
vervallen te verklaren en te bepalen dat moeder niet mee hoeft te werken aan
een (proef)omgangsregeling in het kantoor van de Jeugdbescherming Friesland.
Op 16 november 1998 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met
gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn gehoord:
E. Barbiers, namens de Stichting Jeugdbescherming Friesland;
moeder vergezeld van mr. J.F. Rouwé-Danes;
vader vergezeld van mr. A. Ruesink, advocaat te Zwolle.
Op verzoek van de kinderrechter is door de gezinsvoogdij-instelling nog
overgelegd het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 4 mei 1998,
welk rapport aan het dossier is toegevoegd.

Overwegingen
Bij beschikking van 20 augustus 1998 heet de rechtbank te Zwolle de
omgangsregeling tussen de minderjarige F en zijn vader als volgt vastgesteld:
– eerst drie begeleide proefcontacten van ongeveer drie kwartier op het
kantoor van de gezinsvoogdij-instelling (GVI);
– afhanke1ijk van deze proefcontacten zal gewerkt worden aan uitbreiding,
waarbij de gezinsvoogdes aangeeft wat in het belang van de minderjarige
is.Deze beslissing steunt op een gelijkluidend advies van de Raad voor de
Kinderbescherming (de Raad) te Leeuwarden in haar rapport d.d. 4 mei 1998.
Moeder heeft tegen de beslissing van de Rechtbank geen hoger beroep
ingesteld.
De GVI heeft in haar aanwijzing het advies van de Raad en de beslissing van
de rechtbank gevolgd en bij deze aanwijzing moeder opgedragen er voor te
zorgen dat F op het kantoor van de GVI in contact kan komen met zijn vader.
Daarbij heeft de GVI de data en tijdstappen voor de eerste drie contacten
vastgesteld.
Nu deze aanwijzing – voor wat betreft de drie proefcontacten – louter een
uitvoering is van de in kracht van gewijsde gegane beslissing van de
rechtbank terzake van de omgangsregeling, is er in zoverre voor toetsing van
deze aanwijzing geen plaats. Nu immers de beslissing van de omgangsrechter
van zo recente datum is, zou het niet aangaan dat de kinderrechter in deze
aanwijzingsprocedure het werk nog eens over doet. Dat zou namelijk betekenen
dat de kinderrechter alsnog als een beroepsinstantie de beslissing van de
rechtbank zou toetsen en zo’ n verkapt hoger beroep kan niet de bedoeling
zijn van het wettelijk systeem.
Dit zou alleen anders zijn, wanneer zich na de beslissing van de rechtbank
nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zouden hebben voorgedaan, op grond
waarvan ook in een eventueel te voeren wijzigingsprocedure tot een wijziging
van de eerder vastgestelde omgangsregeling zou moeten worden besloten.
Dit is hier echter niet het geval; moeder heeft in haar bezwaren tegen de
aanwijzing geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd – In zoverre is
moeder derhalve niet ontvankelijk in haar verzoek.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de aanwijzing treft het bezwaar van
moeder echter doel. Namelijk voorzover de aanwijzing niet alleen betreft de
medewerking aan de eerste drie proefcontacten, maar ook de mogelijke
contacten daarna. Ten aanzien van dergelijke latere (meerdere) contacten is
de beslissing van de rechtbank namelijk zeer ruim. De rechtbank laat de
invulling daarvan geheel over aan de gezinsvoogdes. De wijze waarop de GVI in
deze door de rechtbank geschapen vrije beoordelingsruimte vorm geeft aan de
omgang tussen vader en kind, dient echter – met inachtneming van de
uitgangspunten van de rechtbankbeslissing – wel door de kinderrechter in
beroep beoordeeld te kunnen worden. Voorzover de aanwijzing, waarvan beroep,
bedoelt reeds thans een dergelijke invulling te geven, is zij derhalve voor
beroep vatbaar .
Thans tot toetsing overgaande valt het de kinderrechter op, dat de aanwijzing
zeer ruim en ongespecificeerd is geformuleerd. De aanwijzing draagt moeder op
ook na de drie proefcontacten haar medewerking te geven aan niet nader
gespecificeerde en niet verder omschreven contacten met zijn vader (met als
enige beperking ‘op het kantoor van de JBF’). De aanwijzing is in dit
opzicht derhalve te ruim; de gezinsvoogdes kan de aanwijzing immers naar
eigen inzicht verder invullen. Een aanwijzing dient voldoende concreet te
zijn. Nu dit gedeelte van de aanwijzing aan deze eis niet voldoet, kan dit
onderdeel niet in stand blijven en dient het vervallen te worden verklaard.
De GVI heeft overigens ter zitting verklaard, dat zij na de proefcontacten
nadere aanwijzingen zal geven over het verder verloop van de omgangsregeling,
zodat de invulling daarvan door de kinderrechter kan worden getoetst.
Hiermede heeft de GVI er blijk van gegeven begrip te hebben voor het
juridisch systeem zoals hierboven omschreven. Het betekent echter niet, dat
de aanwijzing thans in de huidige vorm volledig in tact kan worden gelaten.

Beslissing
De kinderrechter:
verklaart verzoekster niet ontvankelijk voorzover haar beroep zich richt tot
de opdracht er voor te zorgen dat F op drie proefcontacten van elk drie
kwartier op het kantoor van de gezinsvoogdij instelling met zijn vader in
contact kan komen en handhaaft de aanwijzing wat dit betreft;
verklaart voor het overige de aanwijzing vervallen.

Rechters

Mr Vos