Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem, 27 november 1998

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem

Samenvatting


De echtgenoot van eiseres is bij een inbraak in de woning doodgeschoten.
Eiseres was toen in verwachting. Haar dochter heeft de Nederlandse en
Marokkaanse nationaliteit. Zij ontvangt een Anw-uitkering en beschikt hiermee
over voldoende middelen van bestaan. Bij haar familie in Marokko kan zij niet
meer terecht, omdat zij het niet eens zijn met haar partnerkeuze.
Zij staat sinds de dood van haar man onder behandeling van een psychiater. De
IND is van mening dat psychiatrische behandeling ook in Marokko mogelijk is
en baseert zich hierbij op een rapport van de Medisch Adviseur bij het
Ministerie van Justitie. De rechtbank is van oordeel dat dit rapport niet
getuigt van een diepgravend onderzoek naar de situatie van eiseres. De
stelling dat zij in Marokko psychiatrisch behandeld kan worden is onvoldoende
met feiten onderbouwd.
Verweerder heeft niet betwist dat eiseres – noodgedwongen – gebroken heeft
met haar in Marokko verblijvende familie. Derhalve valt niet in te zien
waarom verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres in Marokko niet
geheel van opvang en sociaal-maatschappelijk contact verstoken zal zijn.

Volledige tekst

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Eiseres, geboren op 19 juni 1974 heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij
verblijft sedert 13 februari 1996 in Nederland. Op 14 februari 1996 heeft zij
een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf, met als
doel: verblijf bij Nederlandse echtgenoot: C. Bij besluit van 10 mei 1996
heeft verweerder de gevraagde vergunning, geldig tot 14 februari 1997,
verleend. Eiseres heeft 7 oktober 1996 een aanvraag ingediend om verlenging
van de haar verleende vergunning tot verblijf, alsmede een aanvraag om
opheffing van de beperking waaronder de vergunning was verleend. Bij besluit
van 7 maart 1997 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Eiseres
heeft op 3 april 1997 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar
aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Bij verzoekschrift van 29 april
1997 heeft eiseres de president van de rechtbank verzocht bij wijze van
voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is
beslist. Bij uitspraak van 26 juni 1997, met kenmerken AB 97/3995 VRWET H,
heeft de president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, het
verzoek toegewezen. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 31 maart 1998
ongegrond verklaard.

1.2. Bij beroepschrift van 28 april 1998 heeft eiseres beroep ingesteld bij
de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken
ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring
van het beroep.

1.3. De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4
november 1998. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun
gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.

2. Overwegingen

2.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van
het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit
besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan
doorstaan.

De onderbouwing van de aanvraag

2.2. Eiseres legt aan de aanvraag en het onderhavige beroep ten grondslag dat
zij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende
redenen van humanitaire aard. Het huwelijk met haar echtgenoot is verbroken
door de omstandigheid dat de echtgenoot bij een inbraak in de echtelijke
woning om het leven is gebracht.

De bestreden beschikking en de standpunten van partijen

2.3 Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover van belang en
samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Het huwelijk van
eiseres is feitelijk verbroken zodat daarmee het aanvankelijk beoogde
verblijfsdoel is weggevallen. Er zijn in dit geval geen klemmende redenen van
humanitaire aard om af te wijken van het beleid inzake voortgezet verblijf na
verbreking huwelijk. Hiertoe wordt overwogen dat het beroep van eiseres op
het gelijkheidsbeginsel niet slaagt nu eiseres onvoldoende heeft aangetoond
dat de door haar aangevoerde zaken gelijk of vergelijkbaar zijn met haar
eigen situatie. Voorts is niet vast komen te staan dat eiseres nauwe banden
met Nederland heeft opgebouwd nu eiseres eerst sinds 13 februari 1996 in
Nederland verblijft. Eiseres heeft het grootste deel van haar leven in
Marokko gewoond en mag geacht worden zich daar staande te kunnen houden.
Daarbij is overwogen dat eiseres recht heeft op een transferabele uitkering
krachtens de Algemene Nabestaandenwet. Eiseres kan ook een beroep doen op
haar ouders en broers en zusters die allen in Marokko wonen. De omstandigheid
dat eiseres stelt dat zij als gevolg van haar partnerkeuze heeft gebroken met
haar ouders noopt niet tot een andere conclusie. In dit kader wordt belang
toegekend aan het rapport van het BAVO Centrum voor psychiatrie waarin is
geconcludeerd dat eiseres in Nederland in een sociaal isolement terecht is
gekomen. Dat eiseres inmiddels een kind van Nederlandse nationaliteit heeft
en op jonge leeftijd weduwe is geworden is eveneens geen reden haar op grond
van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf hier te lande toe te
staan. Op grond van het rapport van het BAVO Centrum voor psychiatrie heeft
de medisch adviseur van het Bureau Vreemdelingenadvisering geoordeeld dat
psychiatrische behandeling in Marokko mogelijk is. Er is geen sprake van
schending van artikel 8 EVRM. Hierbij is in aanmerking genomen dat het ter
keuze van eiseres is om haar kind in Nederland onder te brengen dan wel mee
te nemen naar Marokko. Gelet op d

e jeugdige leeftijd van het kind en het feit dat het in Nederland geen
onderwijs volgt, kan in redelijkheid gevergd worden dat het met eiseres
meereist naar Marokko. Er wordt dan ook geen inbreuk gemaakt op de aanspraken
die het kind aan artikel 3, eerste lid, vierde protocol bij het EVRM kan
ontlenen. Het beroep op de zaak Steinmetz is feitelijk onvoldoende
onderbouwd.

2.4 Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden
met de door haar aangevoerde omstandigheid dat haar familie in Marokko zich
van haar heeft afgekeerd. Tevens heeft eiseres er op gewezen dat zij nauwe
banden onderhoudt met haar schoonfamilie hier te lande. Eiseres doet haar
uiterste best te integreren in de Nederlandse samenleving en volgt hiertoe
een inburgeringscursus. Het is niet zo dat eiseres in een sociaal isolement
verkeert omdat zij in Nederland verblijft, maar omdat zij na de dood van haar
echtgenoot feitelijk alleen stond. Eiseres heeft er bewust voor gekozen om in
Nederland een gezin te vormen en hecht er dan ook veel belang aan haar
dochter hier te laten opgroeien. Ten onrechte stelt verweerder dat met
betrekking tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende is
aangetoond dat sprake is van vergelijkbare gevallen. Het is niet noodzakelijk
dat de zaken geheel congruent zijn, slechts gekeken moet worden naar de vraag
of de aanwezige verschillen een afwijkende beslissing rechtvaardigen. De
onmogelijke keuze waarvoor verweerder eiseres stelt – haar kind achterlaten
in Nederland dan wel het mee te nemen naar Marokko – leidt wel degelijk tot
een inmenging op het recht op gezinsleven volgens artikel 8 EVRM. Ten
onrechte heeft verweerder geoordeeld dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de
aanspraken die het kind aan artikel 3, eerste lid van het vierde protocol bij
het EVRM kan ontlenen. Immers, uitzetting van eiseres naar Marokko brengt de
facto uitzetting van het Nederlandse kind mee. Eiseres beroept zich op de
zaak Steinmetz nu uit die zaak naar voren komt dat een van Nederland zeer
afwijkende samenleving een objectieve belemmering kan vormen. Eiseres beroept
zich niet op het feitencomplex van deze zaak.

2.5 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in het
zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen
standpunt gehandhaafd.

Wettelijk kader

2.6. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

2.7. Verweerder voert met het oog op de bevolking- en
werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid
een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen -behoudens verplichtingen
voortvloeiende uit internationale overeenkomsten- slechts voor verlening van
een vergunning in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een
wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende
redenen van humanitaire aard.

Beoordeling van het beroep

2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen aanspraak kan
ontlenen aan het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van voortgezet
verblijf na verbreking huwelijk.

2.9 Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of verweerder zich terecht op
het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen klemmende redenen van
humanitaire aard voordoen die toelating van eiseres noodzaken. De rechtbank
beantwoord die vraag ontkennend en heeft daartoe het volgende overwogen.

2.10 Naar uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken
woont eiseres momenteel bij haar schoonfamilie in. Als gevolg van de moord op
haar echtgenoot durft zij niet in de echtelijke woning te verblijven. Haar
schoonfamilie is haar tot steun en draagt af en toe zorg voor de opvang van
haar kind. Ter zitting is gebleken dat eiseres getracht heeft de band met
haar ouders in Marokko te herstellen, maar dat dit, ondanks diverse
bemiddelingspogingen, niet is gelukt. Zij heeft nu geen enkel contact met
haar familie in Marokko. Ook contact met haar broers en zusters is als gevolg
van de verstrekkende invloed van haar ouders niet mogelijk. De voornoemde
traumatische ervaring heeft ertoe geleid dat eiseres wekelijks onder
behandeling van een psychiater is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat
psychiatrische behandeling in Marokko mogelijk is en baseert zich hierbij op
het rapport dat de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie d.d. 27
maart 1998 heeft uitgebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit rapport
niet getuigt van een diepgravend onderzoek naar de individuele situatie van
eiseres. Voorts is de stelling dat psychiatrische behandeling in het geval
van eiseres verkrijgbaar is in Marokko onvoldoende met feiten onderbouwd.
Genoemd rapport is uitsluitend gebaseerd op de brief d.d. 4 september 1997
van het BAVO centrum voor de psychiatrie, waarin summier de situatie van
eiseres wordt beschreven, en op algemene ervaringsgegevens. Niet is gebleken
dat verweerder contact heeft opgenomen met het BAVO centrum voor psychiatrie.
Nu eiseres stelt onder wekelijkse behandeling van een psychiater te zijn is
verweerder gehouden naar de persoonlijk individualiseerbare situatie van
eiseres verderstrekkend onderzoek te doen.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat verweerder niet betwist heeft dat eiseres
– noodgedwongen – gebroken heeft met haar in Marokko verblijvende familie.
Derhalve valt niet in te zien waarom verweerder zich op het standpunt stelt
dat eiseres in Marokko niet geheel van opvang en sociaalmaatschappelijk
contact verstoken zal zijn.

2.11 Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beslissing onzorgvuldig tot
stand is gekomen en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Om die reden
komt de beschikking voor vernietiging in aanmerking.

2.12 Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige door eisers aangevoerde
gronden behoeven derhalve geen bespreking.

2.13. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van
artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde
Besluit vastgesteld op ƒ 1.420 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

2.14. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht
ad ƒ 210 dient te vergoeden.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1. verklaart het beroep gegrond;

3.2. vernietigt de bestreden beschikking;

3.3. draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 3
april 1997, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;

3.4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420 onder aanwijzing
van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres
moet voldoen;

3.5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeden van
het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 210.

Rechters

Mr Van Zutphen