Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 27 november 1998

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Boedelscheiding. Verschuldigde rente. Huwelijk d.d. 1967. Echtscheiding d.d.
1990. De rb. stelt in 1997 dat de man de vrouw ƒ 53.319,56 dient te betalen
als overwaardevergoeding. De vrouw vordert wettelijke rente hierover vanaf
1989, de datum van feitelijke verdeling van de boedel. Het hof oordeelt dat de wettelijke
rente over de overwaardevergoeding gaat in beginsel pas lopen op het moment
waarop deze is vastgesteld (i.c. bij vonnis van de rechtbank in 1997). Indien
het tijdstip van de feitelijke verdeling (i.c. 1989) eerder ligt, kan er
reden zijn voor een rentevergoeding. I.c. is daarvoor geen aanleiding
omdat een deel van de boedel (dat de overwaardevergoeding en ieders aandeel
overtreft) bij de notaris is gedeponeerd. De daarover gekweekte rente dient
te worden verdeeld. I.c. is derhalve pas wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van het rb-vonnis
in 1997.

Volledige tekst

Bij memorie van grieven heeft de man één grief aangevoerd met conclusie te
bepalen dat hij over de door hem te betalen overbedelingsvergoeding geen
rente verschuldigd is, met vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre.
Bij akte van 26 maart 1998 heeft de man een productie overgelegd.

Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief bestreden en haar
oorspronkelijke eis vermeerderd met de vordering van wettelijke rente over ƒ
53.319,56 overbedelingsvergoeding sedert 1 juli 1989, subsidiair reële rente
over het voor haar bestemde deel van ƒ 219.344 van het bedrag dat onder de
notaris is gedeponeerd.
(…)

Beoordeling van het hoger beroep

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende
gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de
overgelegde producties, staat tussen de partijen het volgende vast:
– Zij zijn in 1967 gehuwd en in 1990 van echt gescheiden.
– Bij het bestreden vonnis is hun huwelijkse gemeenschap verdeeld met
bepaling dat de man de vrouw ƒ 53.319,56 als overwaardevergoeding moet
betalen met wettelijke rente vanaf 1 juli 1989.
– In eerste aanleg heeft de vrouw geen rente over deze vergoeding gevorderd,
in hoger beroep wel.
– Reeds voor de dagvaarding in eerste aanleg op 26 november 1993 berustte
onder een notaris ƒ 285.000 bruto opbrengst van de echtelijke woning, waarop
een hypotheek van ƒ 150.000 rustte; in februari 1994 beliep het tegoed onder
de notaris rond ƒ 350.000, gevoed door de netto opbrengst van die woning en
van het door de man verkochte assurantiebedrijf alsmede door de afkoopsom van
een levensverzekering.
– Vanaf 1993 tot 26 januari 1998 is het tegoed, door de notaris aan een
Rabobank toevertrouwd, aangegroeid met ƒ 55.077,46 rente.

2. In hoger beroep behoeft slechts te worden beslist op de, in hoger beroep
ingestelde, eis van de vrouw tot rentevergoeding.

3. Een deelgenoot heeft aanspraak op een evenredig aandeel in de vruchten die
in een gemeenschap vallen, ook na de ontbinding van de gemeenschap, tot het
tijdstip van de verdeling. Daarnaast kent de wet over een eventuele
overwaardevergoeding wettelijke rente toe, te betalen door degene die in
verzuim is die vergoeding te voldoen. Dat verzuim treedt in beginsel in op
het tijdstip waarop de verdeling vaststaat, hetzij door rechterlijk vonnis
hetzij minnelijk. In gevallen echter waarin de partijen twisten over de
verdeling kunnen onderlinge afspraken of de eisen van redelijkheid en
billijkheid meebrengen dat de boedelbestanddelen niet worden gewaardeerd op
de datum van verdeling, maar op een andere peildatum, bij voorbeeld die van
het proces-verbaal van zwarigheden. In zo’n geval kan een deelgenoot in de
tijd tussen de peildatum van de waardering en de feitelijke verdeling het
genot hebben gehad van een onevenredig groot deel van de gemeenschappelijke
boedel, bij voorbeeld in de vorm van een woning. Dit kan aanleiding geven dit
voordeel te compenseren, bij voorbeeld door, bij toedeling van de woning aan
die deelgenoot, wettelijke rente toe te kennen over de door hem te betalen
overwaardevergoeding over het tijdvak tussen de waardering en de toedeling.
Daartoe is vereist dat deze deelgenoot in dat tijdvak hierdoor een groter
voordeel heeft genoten dan andere deelgenoten zonder dat deze onevenredigheid
voldoende is ondervangen door bij voorbeeld betaling van een
gebruiksvergoeding aan de boedel of een voorschot aan andere deelgenoten.

4. Aan geen van deze vereisten is in dit geval voldaan in het tijdvak tot de
verdeling, nu een deel van de gemeenschappelijke boedel dat de
overwaardevergoeding en elks aandeel overtreft, kennelijk met wederzijdse
instemming, was gedeponeerd bij een notaris tot na het bestreden vonnis. Ook
op andere gronden ziet het hof geen reden wettelijke rente toe te kennen.

5. Er is dus tot de datum van de verdeling slechts grond om de rente die over
het depot is gekweekt te verdelen, en wel bij helften, evenredig aan elks
aandeel in de gemeenschap. Het hof vat de subsidiaire eis van de vrouw in
hoger beroep aldus op. De datum van verdeling is in deze zaak die van het
bestreden vonnis. Het hoger beroep kon leiden tot een grotere uitkering uit
de boedel aan de vrouw, maar niet tot beknotting van de door de man aan haar
te betalen vergoeding. Dit brengt mee dat de man vanaf de uitspraak van het
bestreden vonnis in verzuim was, tenzij hij daaraan tijdig heeft voldaan, en
de gevorderde wettelijke rente behoort te betalen tot de dag der voldoening.

6. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis deels moet worden
vernietigd, met compensatie van proceskosten, nu elke partij deels in het
ongelijk is gesteld.

Beslissing van de zaak in hoger beroep

Het hof:

vernietigt het door de rechtbank te Middelburg tussen de partijen op 12
februari 1997 gewezen vonnis, voorzover daarin de datum is bepaald sedert
welke de man over de overwaardevergoeding wettelijke rente verschuldigd is,
en in zoverre opnieuw recht doende;
bepaalt die datum op 12 februari 1997;
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen, voor het overige;
bepaalt in aanvulling op het bestreden vonnis dat elke partij aanspraak heeft
op de helft van de rente die op de gedeponeerde gelden is gekweekt;

Rechters

Mrs Wigleven, Koning en Van den Wildenberg