Instantie: Rechtbank Arnhem, 10 september 1998

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Matiging van de verrekening pensioenrechten volgens Boon-van Loon, in geval
de vrouw op grond van die berekening een beduidend lager bedrag ontvangt,
terwijl zij grotendeels de totale pensioenaanspraak heeft opgebouwd. De
rechtbank volgt de conclusie van het deskundigenrapport, waarin conform
Boon-Van Loon een verdelingsberekening is gemaakt, met uitzondering van de
periode vanaf 1 december 1994 (de pensioendatum van de vrouw). Voor deze
periode is de uitkomst voor de vrouw onredelijk omdat zij dan jaarlijks een
lager bedrag zou ontvangen dan de man (als gevolg van voor vrouwen ongunstige
sterftetabellen), terwijl de pensioenbedragen grotendeels door haar zijn
opgebouwd. Vanaf die datum ontvangen beide partijen een gelijk bedrag, zolang
beiden in leven zijn.

Volledige tekst

DE PROCEDURE

Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het
tussenvonnis van 4 juli 1996. Het daarin bevolen deskundigenonderzoek heeft
plaatsgevonden en het deskundigenbericht bevindt zich bij de processtukken.
P. heeft geconcludeerd na deskundigenbericht, onder de overlegging van
producties. K. heeft daarop geantwoord. P. heeft vervolgens nog akte verzocht
van de overlegging van een productie, waarop K. akte heeft gevraagd van haar
antwoord. Tenslotte hebben de partijen de stukken weer overgelegd voor
vonnis.

DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
1. De rechtbank volhardt bij hetgeen is vastgesteld en overwogen in het
tussenvonnis van 4 juli 1996. De partijen hebben niet voldaan aan de opdracht
vermeld in rechtsoverweging 8 van dat vonnis.

2.a. Aan de deskundige waren de volgende vragen voorgelegd: Wat is de
contante waarde van de pensioenaanspraken van P. jegens het Sociaal Fonds
Bouwnijverheid en de Agrarische Sociale Fondsen en van K. jegens het ABP per
22 september 1986?
b. Indien genoemde pensioenaanspraken worden verrekend na de datum waarop het
desbetreffende pensioen is ingegaan, op welke bedragen kunnen de uitkeringen
die partijen elkaar over en weer vanaf zijn/haar pensionering moeten doen,
worden gewaardeerd per 22 september 1986 en per pensioendatum van P. en per
pensioendatum van K.?

3. De deskundige heeft daarop een rapport uitgebracht d.d. 2 december 1996.
Zijn bevindingen luiden onder meer als volgt:
De door ieder totaal te ontvangen jaarbedragen zijn op basis van de hierboven
vermelde berekeningen gebaseerd op het Boon/Van Loon-arrest:
Van 01-06-1992 tot 01-12-1994:
Hr. P.: ƒ 1.708
Mw. K.: ƒ 1.657
Van 01-12-1994 af, zolang beiden in leven zijn:
Hr. P.: ƒ 14.659
Mw. K.: ƒ 8.743
Indien de heer P. overlijdt, ontvangt Mw. K.: ƒ 20.037 plus ƒ 2.355
weduwepensioen = ƒ 22.392.
Indien Mevrouw K. overlijdt, ontvangt de heer P. ƒ 3.365 plus ƒ 11.903
weduwnaarspensioen = ƒ 15.268

4. De rechtbank ziet in de nadere stellingen van de partijen en in de
overgelegde producties geen aanleiding van het deskundigenrapport af te
wijken. Het is weliswaar juist dat de geboortedatum van K. onjuist in het
rapport is vermeld en dat een onjuiste trouwdatum in het rapport is vermeld,
maar een en ander betreft zulke geringe verschillen, dat zij niet, althans in
verwaarloosbare mate tot benadeling van de partijen zullen leiden. De
rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige dan ook over en maakt ze tot
de hare.

5. De rechtbank zal de hiervoor onder 3 vermelde berekening gebaseerd op het
Boon/van Loon-arrest overnemen behoudens waar het de periode van 1 december
1994 af, zolang beide partijen in leven zijn, betreft. Voor die periode is de
uitkomst voor K. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar. Zij zou dan immers jaarlijks een beduidend lager bedrag
ontvangen dan P., dit terwijl de totale pensioenaanspraken grotendeels door
haar zijn opgebouwd. De rechtbank zal de uitkomst dan ook matigen in deze
zin, dat van 1 december 1994 af, zolang beide partijen in leven zijn, ieder
van de partijen een gelijk bedrag zal ontvangen, hetgeen uitkomt op ieder de
helft van (ƒ 14.659 + ƒ 8.743 = ƒ 23.402: 2 =) ƒ 11.701.

6. De kosten van de deskundige zijn ten laste van het Rijk gebracht. De
overige proceskosten zullen worden gecompenseerd, zo, dat ieder van de
partijen de eigen kosten draagt.

DE BESLISSING:
De rechtbank
– stelt de verdeling van de gemeenschap aldus vast, dat de pensioenrechten
worden verdeeld overeenkomstig het bepaalde in dit vonnis in de
rechtsoverwegingen 3 en 5,
– en dat K. terzake van inkomstenbelasting en premieheffing 1985 aan P. dient
te betalen ƒ 421,50 (vierhonderdeenentwintig gulden vijftig cent), dit
laatste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van 4
juni 1992 af tot aan de dag der algehele voldoening;
– compenseert de proceskosten zo, dat ieder van de partijen de eigen kosten
draagt,
– wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr Collewijn