Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 3 september 1998

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn eigen minderjarig kind. Er wordt
vier jaar gevangenisstraf opgelegd. Bij de strafoplegging is rekening
gehouden met de ernst van het delict, de lange periode waarin strafbare
feiten zijn gepleegd, het gebrek aan empathie ten opzichte van het
slachtoffer. Tevens wordt een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De
vordering benadeelde partij (materieel en immaterieel) wordt toegewezen tot ƒ
24.338,19. Voor het overige wordt de vordering als zijnde te ingewikkeld
verwezen naar de civiele rechter.

Volledige tekst

Onderzoek van de zaak.
De rechtbank heeft:
de stukken gezien,
gelet op het onderzoek ter terechtzitting,
de vordering van de officier van justitie gehoord,
gelet op de verdediging door en/of vanwege verdachte in het midden gebracht.

Tenlastelegging.
Verdachte staat terecht terzake van het tenlastegelegde vermeld op de
hierboven genoemde dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is
gehecht. Het tenlastegelegde wordt geacht hier te zijn ingevoegd en herhaald.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat
(zie afgestreepte bewezenverklaring)

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het
bewezenverklaarde heeft begaan, op grond van de feiten en omstandigheden die
zijn vervat in de bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop
zij in het bijzonder betrekking hebben.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard
acht de rechtbank niet bewezen. Verdachte dient hiervan te worden
vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Net betrekking tot feit 2:

Artikel 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd tijdens de
periode waarin het bewezenverklaarde door verdachte begaan werd.
In het midden latend of deze wijziging berust op een gewijzigd inzicht van de
wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, is
duidelijk dat de nieuwe bepaling, voor zover hier van belang, in geen enkel
opzicht afwijkt van de oude bepaling. Daarom wordt het oude recht toegepast
voor de misdrijven die voor 1 december 1991 door verdachte gepleegd zijn en
het nieuwe recht toegepast voor de misdrijven die vanaf 1 december 1991 door
verdachte gepleegd zijn.

Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de hieronder te
kwalificeren misdrijven:

Met betrekking tot de handelingen onder 1 bewezenverklaard:
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 245, eerste lid van het Wetboek van
Strafrecht.

Met betrekking tot de handelingen onder 2 bewezenverklaard, gepleegd voor 1
december 1991:
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid (oud) van het
Wetboek van Strafrecht.

Met betrekking tot de handelingen onder 2 bewezenverklaard, gepleegd vanaf 1
december 1991:
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid (nieuw) van het
Wetboek van Strafrecht.

De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard,
omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid
uitsluit.

In het rapport betreffende verdachte, ingekomen bij het Kabinet RC op 17 juni
1998, concludeert psychiater M.J. van Weers echter onder meer het navolgende:
‘Betrokkene is een man met een ernstige persoonlijkheidsstoornis met
obsessief compulsieve, narcistische en anti-sociale kenmerken.’,’Betrokkene
is opgegroeid als jongste in een groot landbouwersgezin waarin hij
waarschijnlijk in zijn emotionele ontwikkeling geschaad is door een
combinatie van verwenning m.n. door zijn oudere zus(sen) en chronische
verwaarlozing door zijn afwezige vader die zeer straffend was.’, ‘Dit heeft
mede geleid tot stoornissen in zijn seksuele beleven. Seksuele gevoelens,
verlangens en fantasieën zijn fors verdrongen, vervormd en afgesplitst.
Opvallend is de vergaande agressieremming bij betrokkene. De gestoorde
emotionele ontwikkeling heeft geleid tot een zekere (affectieve) leegheid bij
betrokkene. Hij zoekt daarom seksuele spanning, opwinding en bevrediging om
deze leegheid op te vullen.’

‘Het oordeelsvermogen van betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde
beperkt tengevolge van
-zijn hevig verlangen naar seksuele spanning, opwinding en bevrediging.
-dwangmatig gedrag tot uitdrukking komend in parafiele handelingen.
-narcistisch ingekleurde relatie met zijn dochter waarbij deze als
verlengstuk van betrokkene fungeerde.’,
‘-forse cognitieve stoornissen (Mijn dochter was mijn tweede partner etc.).
Betrokkene was niet geheel in staat om de consequenties van zijn gedragskeuze
volledig te overzien.’,’Betrokkene valt verminderd toerekeningsvatbaar te
beschouwen ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten.’.

De rechtbank neemt deze conclusies over, maakt ze tot de hare en zal derhalve
verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen

Motivering van de straf.
Op grond van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het is
gepleegd en de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek
ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel, dat aan
verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.

De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet
kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf of geringere
straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur
als hierna te melden.

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de
navolgende omstandigheden:

– De ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten. Verdachte heeft
zijn dochter geëxploiteerd door met haar langdurig een intensieve – deels
parafiele – seksuele relatie aan te gaan.

– Verdachte heeft gedurende een langere periode een zeer groot aantal
strafbare feiten gepleegd.

– Het slachtoffer bevond zich als dochter van verdachte in een afhankelijke
positie. Bovendien werd zij telkens door verdachte gemanipuleerd tot het
voortzetten van de seksuele relatie.

– Verdachte toont onvoldoende inzicht in het door hem aan zijn slachtoffer
aangedane leed. Ter terechtzitting van 24 augustus 1998 gaf verdachte
nauwelijks blijk van enige authentieke empathie ten opzichte van zijn
slachtoffer.

– In het rapport betreffende verdachte, ingekomen bij het Kabinet RC op 17
juni 1998, concludeert psychiater H.J. van Weers onder meer het navolgende:
‘Betrokkene is gepreoccupeerd respectievelijk geobsedeerd door sex waar onder
van parafiele aard en zal naar wegen zoeken om zijn verlangen naar seksuele
spanning na opwinding te bevredigen. Hierbij mag niet uitgesloten worden dat
betrokkene deze behoefte met geweld zal trachten te bevredigen mocht zijn
afweer (rationaliseren, afsplitsen) falen.’.

De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.

In het rapport betreffende verdachte, d.d. 15 juni 1998, adviseert psycholoog
P.A.E.H.T. Cremers onder meer het navolgende:
‘Betrokkene is een gemiddeld intelligente man die zich in het onderzoek niet
heeft willen laten kennen. Vanuit een vriendelijke, co-operatieve doch
behoedzame opstelling wordt een (sociaal wenselijk) beeld geschetst van een
zorgzame en betrokken echtgenoot en vader die altijd het beste voor zijn
gezin heeft gewild. Er is een zeer sterke controlebehoefte. Ongewenste
gedragingen die niet af te dekken zijn worden door betrokkene erkend, waarbij
hij aangeeft volledig inzicht te hebben in het ontoelaatbare daarvan. Hiermee
geeft betrokkene feitelijk ook aan dat een behandeling niet nodig is,
bovendien geeft betrokkene ook aan dat hij niet zou weten waarvoor hij
behandeld zou moeten worden.’.
‘Na uitvoerig overleg met mederapporteur dhr. Van Weers en mevrouw Brouwer
van de reclassering is het advies dan ook op dit moment geen behandeling op
te leggen. Indien de rechtbank een vrijheidsstraf oplegt, is het wel
belangrijk dat betrokkene gedurende een eventuele detentie onder de aandacht
blijft staan van de reclassering. De reclassering kan in een eventuele
detentie signaleren of betrokkenes lijdensdruk (en daarmee behandelmotivatie)
gaat toenemen. In dat geval zou een deeltijdbehandeling in ‘De Waag’,
onderdeel van de Van der Hoeve-kliniek te Utrecht aangewezen zijn. Deze dient
dan op dat moment ex. art. 47 te worden aangevraagd.’.

De rechtbank neemt dit advies over en zal derhalve haar voorkeur uitspreken
voor de toepassing van artikel 47 van de Gevangenismaatregel.

De rechtbank zal de hier na te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu
verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar
burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten
zijn toegebracht aan benadeelde en de rechtbank het wenselijk acht dat de
Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de benadeelde bevordert.

Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde
partij.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de
benadeelde partij (…) zoals die op het Voegingsformulier benadeelde partij
in het strafproces d.d. 20 mei 1998 is gespecificeerd, wordt erkend door
verdachte. Daardoor is komen vast te staan dat de benadeelde partij als
gevolg van de hiervoor bewezenverklaarde strafbare feiten door de handelingen
van verdachte rechtstreekse schade waaronder immateriële schade heeft geleden
tot een bedrag van ƒ 24.338,19. Deze vordering kan tot dat bedrag worden
toegewezen.

Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering,
de aanvulling op het schadebedrag van het voegingsformulier zoals die bij
monde van de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting is
opgevoerd, niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor
behandeling in dit strafgeding. Bovendien is deze vordering ter
terechtzitting niet onvoorwaardelijk erkend door verdachte. Gelet hierop zal
de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering
niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de
burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de
artikelen 10, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

De beslissing.
De rechtbank:

Verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven.

Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:

Met betrekking tot feit l:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Met betrekking tot de handelingen onder 2 bewezenverklaard, gepleegd voor 1
december 1991:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.

Met betrekking tot de handelingen onder 2 bewezenverklaard, gepleegd vanaf 1
december 1991:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt hem te dier zake tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaar.

Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering
zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde
gevangenisstraf.

Spreekt als haar voorkeur uit dat toepassing zal worden gegeven aan artikel
47 van de Gevangenismaatregel.

Verklaart niet bewezen, hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd
dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer, genaamd (…) te betalen een som gelds ten bedrage van ƒ
24.338,19 (zegge: vierentwintigduizenddriehonderdenachtendertig gulden en
negentien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
hechtenis voor de duur van 120 dagen, met dien verstande dat de toepassing
van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd (…) toe tot het hierna
te noemen bedrag en veroordelt verdachte mitsdien tot betaling aan de
benadeelde partij (…), met als gemachtigde mr. A. van Bon-Moors, advocate
te Nijmegen van een bedrag van ƒ 24.338,19 (zegge:
vierentwintiguizenddriehonderdenachtendertig gulden en negentien cent), met
veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot
op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de
burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank bepaalt daarbij dat voor
zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
Staat, de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre is
vervallen, en omgekeerd dat voor zover verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de verplichting tot
betaling aan de Staat in zoverre is vervallen.

Rechters

Mrs Visscher, Gelderman en Droessen