Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 28 augustus 1998

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Het hof heeft in een tussenbeschikking de beslissing ten aanzien van de
regeling van het gezag over het minderjarige kind van partijen, een half jaar
aangehouden teneinde te bezien of de partijen in staat zijn gezamenlijk het
ouderlijk gezag uit te oefenen en of dit in het belang van de minderjarige
is.
In de eindbeschikking oordeelt het hof dat, ondanks het door de vrouw
gestelde gebrek aan vertrouwen, niet is gebleken dat de verstandhouding
tussen de man en de vrouw aan een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk
gezag in de weg staat noch dat gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk
gezag niet in het belang zou zijn van de minderjarige. Gelet ook op de
referte van de vrouw heeft het hof bepaald dat de man en de vrouw voortaan
gezamenlijk het gezag over de minderjarige zullen uitoefenen.

Volledige tekst

Het geding
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 6 maart 1998 waarvan de
inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij deze
beschikking is een beslissing gegeven betreffende de alimentatie voor de
vrouw en de indexering van de alimentatie voor de minderjarige Victor. Voorts
is de beslissing ten aanzien van de regeling van het gezag over Victor
aangehouden tot 30 juni 1998 teneinde te bezien of de partijen in staat zijn
gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen, en of dit in het belang van
de minderjarige is.

Op 24 juni 1998 is bij het hof ingekomen een brief met bijlage van mr.
R.J.R.M. de Bok, de advocaat van de vrouw.

Op 26 juni 1998 is bij het hof ingekomen een brief van mr. M. de Koeijer-van
Zinnen, de advocaat van de man.

Beoordeling van het hoger beroep
1. De vrouw heeft zich, hoewel zij nog steeds geen vertrouwen zegt te hebben
in een gezamenlijk gezagsuitoefening, gerefereerd aan het oordeel van het
hof, omdat zich in de proefperiode van 6 maanden geen gebeurtenissen hebben
voorgedaan die door haar als ‘calamiteit’ zouden kunnen worden aangeduid.

2. De man heeft verzocht te bepalen dat hij met de vrouw gezamenlijk het
ouderlijk gezag zal uitoefenen, nu de verhouding tussen hen zodanig is dat
het gezamenlijk uitoefenen van het gezag tot de mogelijkheden behoort, zoals
ook is gebleken uit de goede verstandhouding die er in de proefperiode was.
Hij zegt er alle vertrouwen in te hebben dat het gezamenlijk ouderlijk gezag
naar behoren kan worden uitgeoefend.

3. Naar het oordeel van het hof is, ondanks het door de vrouw gestelde gebrek
aan vertrouwen, niet gebleken dat de verstandhouding tussen de man en de
vrouw aan een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag in de weg
staat noch dat gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag niet in het
belang van de minderjarige zou zijn. Gelet ook op de referte van de vrouw zal
het hof derhalve bepalen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het
gezag over Victor zullen uitoefenen.

4. Het vorenstaande brengt mee dat de bestreden beschiking voor zover het
betreft de gezagsbepaling dient te worden vernietigd.

Beslissing in hoger beroep
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 14 februari 1997
voor zover nog aan ’s hofs oordeel onderworpen, en in zoverre opnieuw
beschikkende:
bepaalt dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het gezag zullen
uitoefenen over hun kind Victor Sebastiaan, geboren op 26 juni 1994 te
Rotterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders verzocht is.

Rechters

mrs. Wigleven, Koning en Van den Wildenberg