Instantie: President rechtbank Arnhem, 13 augustus 1998

Instantie

President rechtbank Arnhem

Samenvatting


Op 30 maart 1998 heeft eiseres aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar
drie kinderen door de buurman. De man is daarvoor op 28 juli 1998 veroordeeld
en hij moet schadevergoeding betalen.
In kort geding wordt nu een straat-/contactverbod en een voorschot op de
schadevergoeding van ƒ 36.132,24 gevorderd. Partijen wonen in een
twee-onder-één-kap woning. De president kent een contactverbod voor de
periode van één jaar toe en een straatverbod voor de periode van een half
jaar. Dit houdt in dat de buurman tijdelijk zijn onderkomen elders moet
zoeken. Tevens wordt een voorschot op de schadevergoeding van ƒ 10.000
toegewezen. De president ziet géén aanleiding voor een verhuisgebod.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

Eiseres, hierna te noemen X, heeft gedaagde hierna te noemen Y ter
terechtzitting in kort geding van 6 augustus 1998 doen dagvaarden en bij
mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Y
heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaten van beide partijen hebben de zaak bepleit, overeenkomstig de
door hen overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij producties in het
geding gebracht.
Tenslotte hebben partijen de processtukken overgelegd voor het wijzen van
vonnis.

2. De vaststaande feiten

2.1. Op 30 maart heeft X aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar drie,
in de aanhef van dit vonnis genoemde, minderjarige kinderen door Y. Omstreeks
die datum is ook door een andere moeder aangifte gedaan van seksueel misbruik
van haar zoon door Y. In verband hiermee is Y op 15 april 1998 aangehouden
voor verhoor en vervolgens in voorlopige hechtenis genomen.

2.2. Bij vonnis van deze rechtbank van 28 juli 1998 is Y wegens het meerdere
malen plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van
zestien jaren veroordeeld tot 240 uren onbetaalde arbeid en een
voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. In dat vonnis is de
vordering van de benadeelde partij (de minderjarigen (…)) in zoverre
toegewezen dat Y een bedrag van ƒ 1.140,64 moet betalen als materiële
schadevergoeding en een bedrag van ƒ 2.000 als voorschot op schadevergoeding
ten behoeve van X.

2.3. Y is op 28 juli 1998 vrijgekomen.

2.4. De gezinnen van X en Y bewonen ieder de helft van een
twee-onder-een-kap-woning. De wetenschap dat Y onder hetzelfde dak verblijft,
veroorzaakt met name bij X, maar ook bij de andere gezinsleden veel spanning
en onrust. M is in therapie bij forensisch psychiater seksuoloog F. Bruinsma
te Utrecht.

2.5. Bij de verkoop in 1993 van de woning door A aan Y heeft Y verklaard dat
hij de riolering van zijn woongedeelte zou aansluiten op de riolering in de
straat en toegezegd dat hij dan ook zou zorgen voor aansluiting van de
riolering van X op zijn riolering. Dat is echter nog niet gebeurd.

2.6. X heeft ter verzekering van haar vordering op 21 juli 1998 conservatoir
beslag doen leggen op het woonhuis van Y.

3. Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1 De volledige vordering van X is weergegeven in het exploot van
dagvaarding waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht. Kort samengevat
vordert X
– Y een straat- en contactverbod op te leggen;
– Y te gebieden te verhuizen dan wel hem te veroordelen tot betaling aan haar
van een verhuisvergoeding alsmede tot het (doen) aanleggen van een riolering.
– Y te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding ten
behoeve van X ad ƒ 13.000;
– Y te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 23.132,24 als vergoeding
van de materiële schade.

3.2 Y heeft in de eerste plaats verzocht hem enige tijd te gunnen om alles op
een rij te zetten en na te gaan welk aanbod hij X kan doen om haar tegemoet
te komen. Dit voorstel is door X van de hand gewezen. Y heeft vervolgens
afwijzing van de vordering bepleit. Op de stellingen en weren van partijen
zal, voorzover nodig, in het hierna volgende worden ingegaan.

ten aanzien van het straat- en contactverbod en het verhuisgebod

3.3 Vooropgesteld moet worden dat een zogenoemd straat- en contactverbod en
een verhuisgebod, zoals X vordert, een inbreuk vormen op het in beginsel aan
een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te vestigen en te verplaatsen.
Voor toewijzing van een dergelijke ingrijpende maatregel moet in ieder geval
in hoge mate aannemelijk zijn dat er feiten en omstandigheden zijn die zo’n
inbreuk op de aan Y toekomende rechten kunnen rechtvaardigen.

3.4 X voert ter onderbouwing van haar vordering aan dat de nabijheid van Y
grote spanning en onrust veroorzaakt bij de kinderen, met name bij A, en dat
dit zijn weerslag heeft op het hele gezin. Zij stelt dat het voor het
verwerkingsproces en de gemoedsrust van haar kinderen van groot belang is dat
zij voorlopig niet geconfronteerd worden met Y en dat zij ook niet de kans
lopen op een confrontatie. Daarnaast betoogt X dat de kans op herhaling van
het seksueel misbruik niet uitgesloten is. Zij meent dat Y niet beseft wat
hij teweeg heeft gebracht nu hij onmiddellijk na zijn vrijlating naar huis
teruggekeerd is, ondanks daarover gemaakte afspraken. X stelt ten slotte dat
niet is uitgesloten dat zij zich op een bepaald moment niet weet te
beheersen. Het gevaar voor eigenrichting zou dan ook, zo betoogt zij, mede
reden zijn voor toewijzing van de vordering .

3.5 Y verklaart dat hij zich terdege realiseert wat hij heeft aangericht. Dat
hij na zijn vrijlating naar huis is gekomen omdat hij, anders dan was
afgesproken, niet bij zijn broer terecht kon, valt hem niet te verwijten, zo
stelt hij, en betekent niet dat hij de ernst van de situatie niet inziet. Y
is bereid de schade voorzover dat in zijn vermogen ligt te vergoeden. Hij
voert echter aan dat hij op dit moment onvoldoende zicht heeft op zijn eigen
(financiële) situatie om met een concreet voorstel tegemoet te komen. Hij
verklaart zich verder bereid zich van ieder contact met X en haar gezin te
onthouden, maar hij verzet zich tegen het gevraagde straatverbod en
verhuisgebod, omdat hij daardoor dakloos .zou worden.

3.6 Voorzover X haar vordering onderbouwt met een verwijzing naar het gevaar
voor herhaling gaat dit slechts ten dele op. Dit gevaar – zo dit al bestaat,
want Y betwist dit – bestaat immers ook wanneer Y al dan niet tijdelijk
elders zou gaan wonen. Daarom moet de ernst van de schade bij de kinderen,
die het slachtoffer van de ontuchtige handelingen van Y zijn geworden, en hun
ouders en het belang dat zij allen bij een ongestoord verwerkings- en
genezingsproces hebben de doorslag geven.

3.7 Y heeft niet weersproken dat de kinderen en hun ouders psychische en
emotionele schade hebben geleden en tijd nodig hebben om de gebeurtenissen te
verwerken. Hij betwist evenmin dat het genezingsproces nadelig kan worden
beïnvloed door (de dreiging van) een hernieuwde confrontatie met hem. Y voert
slechts aan dat andere factoren de (psychische) problemen mede kunnen hebben
veroorzaakt.

3.8 Naar het oordeel van de president is het belang van met name X, maar ook
van de andere gezinsleden, om ongestoord zonder de voortdurende dreiging van
een confrontatie, aan het herstel te werken zeer groot. De ernst van het leed
in het gezin van X en het belang dat zij hebben bij het zoveel mogelijk
beperken van het risico van een confrontatie, rechtvaardigen in beginsel
toewijzing van het gevorderde contactverbod zij het beperkt in duur. Daaraan
staat niet in de weg dat de problemen bij X wellicht niet uitsluitend het
gevolg zijn van de ontuchtige handelingen van Y, omdat het voldoende
aannemelijk is dat deze problemen in belangrijke mate door Y zijn
veroorzaakt. Y heeft verklaard dat hij niet van plan is contact met zijn
buren te zoeken, maar de feitelijke woonsituatie maakt het vrijwel onmogelijk
om een confrontatie te vermijden. Het gevorderde straatverbod zal daarom
eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat dit verbod zal worden
beperkt tot de directe omgeving van het woonhuis van het gezin van X zoals
gearceerd is aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond en in duur
zal worden beperkt. Voor het overige wordt het contactverbod toereikend
geacht, nu niet aannemelijk is dat Y zich opzettelijk zal begeven naar de
straten waar de kinderen veelvuldig, soms zelfs dagelijks komen. Van Y mag
verlangd worden dat hij een confrontatie uit de weg gaat. Dat dit een
aanzienlijke beperking van zijn bewegingsvrijheid betekent, staat hieraan,
gezien het seksueel misbruik, niet in de weg.

3.9 Voor een verhuisgebod is vooralsnog geen aanleiding, aangezien op dit
moment nog volstrekt onduidelijk is wat de mogelijkheden van (ieder van)
partijen zijn om in deze situatie tot een voor beiden aanvaardbare oplossing
te komen. Daarover is tot op de dag van de zitting geen enkel overleg
geweest. Voorlopig is de president van oordeel dat met een contactverbod en
een beperkt straatverbod kan worden volstaan, aangezien Y reeds hierdoor
wordt genoodzaakt zijn onderkomen tijdelijk elders te zoeken. De aard van het
seksueel misbruik rechtvaardigt op dit moment geen verderstrekkende
maatregel.

3.10 Er is aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en aan een maximum te
binden. Er is voorshands onvoldoende aanleiding om naast de dwangsommen en de
machtiging tot tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm ook de ten
uitvoerlegging door vervangende gijzeling toe te wijzen.

ten aanzien van de verhuisvergoeding

3.11 Deze door Y gevraagde voorziening strekt tot betaling van een geldsom.
Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan
aanleiding, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate
aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een
onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van
terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing
niet in de weg staat.

3.12 Aan deze vereisten is geenszins voldaan. Het is immers onzeker of Y
genoodzaakt zal zijn te verhuizen, terwijl op dit moment evenmin kan worden
vastgesteld welke kosten daarmee gemoeid zullen zijn en in hoeverre deze
kosten aan Y zijn toe te rekenen.
Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.

ten aanzien van de riolering

3.13. X vordert, naar zij stelt, nakoming van een overeenkomst die ertoe
strekt dat Y voor zijn eigen rekening een aansluiting van het huis van X op
de riolering in de straat zal aanleggen.
Dat er tussen partijen een dergelijke overeenkomst tot stand zou zijn gekomen
is minst twijfelachtig. Het is veel aannemelijker dat, zoals X stelt, er bij
de overdracht van het huis is gesproken over de aansluiting van beide
woningen op de riolering, waarbij Y het voornemen heeft geuit dit zelf ter
hand te nemen en daarbij -bij wijze van vriendendienst- ook heeft toegezegd
de aansluiting van X aan te leggen. Achteraf is in de eerste plaats gebleken
dat het verstandig is de aansluiting van de riolering door een deskundige te
laten aanleggen en voorts dat dit aanzienlijke kosten (ƒ 26.000) met zich mee
zou brengen. Het is niet aannemelijk dat partijen dit bij het sluiten van de
overeenkomst voor ogen hebben gehad. Ook dit onderdeel van de vordering zal
daarom worden afgewezen.

ten aanzien van de materiële en immateriele schade

3.14 Het is voldoende aannemelijk geworden dat de kinderen, en met name A,
psychische problemen ten gevolge van de ontuchtige handelingen van Y
ondervinden. De rechtbank heeft in haar vonnis van 28 juli 1998 reeds een
bedrag aan schadevergoeding ten behoeve van A van ƒ 2.000 toegekend. Ten
aanzien van de vraag welk bedrag redelijk moet worden geacht, zal in een
bodemprocedure nader onderzoek moeten worden gedaan. Het komt de president
echter zeer aannemelijk voor dat ten behoeve van A een hoger bedrag aan
immateriële schadevergoeding zal worden vastgesteld en dat ook ten behoeve
van X en B enig bedrag wordt toegekend.
Eveneens is aannemelijk dat in verband met de problemen van de kinderen extra
kosten gemaakt zijn of moeten worden. Daarbij kan met name gedacht worden aan
de kosten van psychologische of psychiatrische begeleiding, extra opvang
thuis en reiskosten. Bovendien is niet onaannemelijk dat X en haar man enige
inkomstenderving hebben ondervonden of zullen ondervinden, omdat zij meer dan
anders tijd voor de kinderen vrij (hebben) moeten maken. In dit kort geding
is geen ruimte voor een onderzoek ten aanzien van de exacte omvang van het
verlies aan inkomsten. Dat zal in een bodemprocedure nader moeten worden
onderzocht. Voor een deel zijn deze kosten echter wel aannemelijk.
Alles bijeen genomen acht de president een voorschot op zowel materiële als
immateriële schadevergoeding van ƒ 10.000 redelijk. In zoverre zal de
vordering van X worden toegewezen.

ten aanzien van de proceskosten

3.15 Y zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden
verwezen in de kosten van dit kort geding.

4. De beslissing

De president

4.1. verbiedt Y om gedurende een jaar na betekening van dit vonnis direct of
indirect, via brieven, via derden of anderszins contact te zoeken met X en
haar gezin;

4.2. verbiedt Y om zich gedurende een half jaar na betekening van dit vonnis
te bevinden in of zich te begeven op het grondgebied van Y, zoals gearceerd
is aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond, waarbij de aan de
rand van dat gebied liggende wegen onder het verbod zijn begrepen;

4.3. geeft machtiging tot tenuitvoerlegging van vorenstaande veroordeling
zonodig met behulp van de sterke arm;

4.4. bepaalt dat Y aan X een dwangsom verbeurt van ƒ 250 voor iedere
overtreding van de onder 4.1. en 4.2. gegeven verboden, met dien verstande
dat boven een bedrag van ƒ 100.000 geen dwangsommen meer zullen worden
verbeurd;

4.5. veroordeelt Y tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan X te betalen een
bedrag van ƒ 10.000 (tienduizend gulden) als voorschot op schadevergoeding;

4.6. veroordeelt Y in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de
zijde van X begroot op ƒ 1.550 voor salaris van haar procureur en op ƒ 495,79
voor verschotten (ƒ 370 wegens griffierecht en ƒ 125,79 wegens het uitbrengen
van de dagvaarding.

4.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.8. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd

Rechters

Mr van Rossem