Instantie: Rechtbank Utrecht, 28 juli 1998

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Ontuchtige handelingen met slachtoffer in de leeftijd van 5 tot 8 jaar.
Verdachte pleegde deze handelingen als huisvriend van de familie van het
meisje. De vordering van het slachtoffer als beledigde partij, ter hoogte van
ƒ 1500, wordt toegewezen.

Volledige tekst

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Van
de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud
van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

2. De bevoegdheid

Verdachte was van 1 januari 1984 tot en met 20 december 1984 militair. De
rechtbank zal zich voor wat betreft deze in de tenlastelegging genoemde
periode onbevoegd verklaren nu verdachte toen was onderworpen aan de
rechtsmacht van de militaire rechter.

3. De bewijsbeslissing

3.1. De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste
gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit
vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet
hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn
vervat.

4. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Ten aanzien van het bewezenverklaarde:

Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen
plegen, meermalen gepleegd.

5. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6. Motivering van de op te leggen sancties

Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening
gehouden met het volgende:
– de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
– de persoon van de verdachte.

Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze
zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking
genomen:
– de zeer ernstige aard van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft gedurende
een lange periode zeer regelmatig ontuchtige handelingen gepleegd bij het
slachtoffer, bij wier familie verdachte als huisvriend frequent verbleef. Het
slachtoffer was in die tijd tussen de vijf en de acht jaar oud. Verdachte
heeft door dit te doen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit
van het slachtoffer. Voorts heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat
hij genoot bij de familie van het slachtoffer en van het geestelijke en
lichamelijke overwicht dat hij op het slachtoffer had.
Bekend is voorts dat in het algemeen slachtoffers zeer langdurig met name op
psychisch gebied de schadelijke gevolgen van zodanig handelen ondervinden. In
dit geval heeft het slachtoffer zich in verband met de problemen die
verwerking van het handelen van verdachte bij haar teweegbrengt, onder
behandeling gesteld bij het RIAGG. Zij kan zich moeilijk concentreren en
heeft regelmatig nachtmerries.

Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het
bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit
het algemeen documentatieregister d. d. 11 december 1997, waaruit blijkt dat
de verdachte niet eerder in aanraking met politie en/of justitie is geweest.

Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke
gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

De rechtbank heeft overwogen aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen
voor de duur van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal
verdachte – die daarmee heeft ingestemd – echter in plaats van het
onvoorwaardelijk deel van deze straf de straf van onbetaalde arbeid ten
algemenen nutte opleggen.

De vordering van de beledigde partij

De beledigde partij M. heeft opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De
vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade. Zij heeft
haar vordering doen beperken tot het voor deze vordering geldende maximum van
ƒ 1500.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de beledigde
partij als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten, derhalve door de
handelingen van verdachte, immateriële schade heeft geleden. De aard en de
omvang van de schade is door de verdachte niet betwist. De vordering kan dan
ook worden toegewezen.

7. De toepasselijke wettelijke voorschriften

Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen
gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 57, 247 (oud) van het Wetboek van
Strafrecht.

8. DE BESLISSING:

De rechtbank beslist als volgt:

Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de feiten voor zover gepleegd in
de periode van 1 januari 1984 tot en met 20 december 1984.

Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld
in bijlage H van dit vonnis, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste
gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte
daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven
vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes
maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij
later anders mocht worden gelast.

Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde
zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot het verrichten van één honderd en veertig
uren onbetaalde arbeid van administratieve/verzorgende aard of onbetaalde
onderhoudswerkzaamheden ten algemenen nutte.

De werkzaamheden zullen aanvangen binnen drie maanden nadat dit vonnis
onherroepelijk is geworden. De werkzaamheden moeten zijn verricht binnen zes
maanden na de aanvang daarvan. De werkzaamheden zullen worden verricht bij
een project dat na overleg met de veroordeelde door de Stichting Reclassering
Nederland, unit Utrecht wordt aangewezen uit de projecten voorkomende op de
“lijst van projecten d.d. 1 mei 1997” van genoemde Stichting.

Wijst de vordering van de beledigde partij M. S. toe.
Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze beledigde partij, p/a Buro
voor Rechtshulp te 3811 HN Amersfoort, Stadsring 57, te betalen ƒ 1500 (zegge
één duizend vijf honderd gulden).

Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de beledigde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Rechters

Mrs. Th.J. Clarenbeek, H.A.M. Pinckaers, P. Dondorp