Instantie: President Rechtbank Amsterdam, 2 juli 1998

Instantie

President Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Eisers, de ex-echtgenoot en zijn investerings-BV, vorderen in kort geding
veroordeling van de ex-echtgenote tot het verlaten van een exceptioneel luxe
villa, het betrekken van één van de door eisers aangeboden alternatieve, doch
met minder luxe toegeruste woningen, en een verbod aan de vrouw om roerende
goederen, die zich bevinden in de villa en die voor de man emotionele waarde
hebben, executoriaal te verkopen. De vrouw is van mening dat de villa 24
miljoen gulden waard is en verklaart dat haar bijzonder rijke man geen
inzicht geeft in zijn werkelijke draagkracht of vermogen.
Volgens de president staat vast dat de man sedert april 1998 in plaats van ƒ
10.000 slechts ƒ 4.000 alimentatie per maand betaalt. De vrouw heeft een in
redelijkheid te respecteren belang tot executie over te gaan, daar zij en
haar dochter voor hun levensonderhoud zijn aangewezen op de alimentatie. Een
verbod tot executoriale verkoop van de roerende goederen wordt afgewezen.
Verder overweegt de president dat de aangeboden woningen niet beschikbaar
waren, zodat de vordering om één van die woningen te betrekken wordt
afgewezen. Omdat geen goede redenen zijn aangevoerd om vooruit te lopen op de
uitslag van een in de echtscheidingsprocedure lopend onderzoek naar de
draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw, oordeelt de rechter, dat
de vrouw de villa niet behoeft te verlaten.

Volledige tekst

Gronden van de beslissing

1.In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. M. en Van der E., gehuwd buiten gemeenschap van goederen, zijn verwikkeld
in een echtscheidingsprocedure. Bij beschikking van 16 oktober 1996 heeft
deze rechtbank bepaald dat Van der E. gerechtigd is tot het uitsluitend
gebruik van de echtelijke woning en is M. veroordeelt bij wege van voorlopige
voorziening ƒ 1000 per maand voor het uit het huwelijk geboren kind enƒ 9000
per maand voor Van der E. aan alimentatie te betalen. Op 28 mei 1997 heeft
deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en drie
deskundigen (de commissie) benoemd om de behoefte van Van der E., de
draagkracht van M. en de omvang van het (werkelijk) vermogen van M. te
bepalen. Deze beschikking is door het Hof te Amsterdam op 26 februari 1998
bekrachtigd. Van der E. heeft cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld.
b. Van der E. en het kind wonen in de echtelijke woning gelegen aan de B.weg
te B.(Villa L). Villa L. staat op naam van Investments. M. heeft bij aanvang
van de echtscheidingsprocedure aan Van der E. aangeboden dat Investments voor
de duur van de echtscheidingsprocedure de kosten van bewoning van Villa L.
voor haar rekening zou nemen. c. Op 31 januari 1997 heeft Investments ten
gunste van HBU een recht van hypotheek op Villa L. gevestigd ter verzekering
van een vordering van ƒ 5.900.000. Op 6 mei 1997 heeft Investments Villa
. verkocht aan J.J.L.G voor ƒ 8.500.000.
d. Vanaf 1 april 1998 heeft M. de alimentatie verlaagd totƒ 4000 per maand.
e. Op 29 april 1998 heeft Van der E. terzake van de betalingsachterstand in
de alimentatie executoriaal beslag doen leggen op roerende goederen, die zich
bevinden in Villa L.

2.1 Thans vorderen M. en Investments:
a) dat Van der E. wordt verboden roerende goederen die zich bevinden in Villa
L. en die voor M. een emotionele waarde hebben, executoriaal te verkopen;
b)dat Van der E. wordt gelast om voor 1 augustus 1998 één van de aan haar in
de dagvaarding omschreven aangeboden alternatieve woningen te aanvaarden;
c) dat Van der E. wordt gelast om Villa L. uiterlijk 1 augustus 1998 te
verlaten;
d) op straffe van een dwangsom voor het gevorderde onder b) en c);
e) veroordeling van Van der E. in de kosten van het geding.

2.2 M. en Investments voeren daartoe aan dat Van der E. blijft weigeren Villa
L. te verlaten. Het gaat hier om een exceptioneel luxe woonhuis waarin alleen
Van der E. en de 10-jarige dochter van partijen wonen. Gedurende het huwelijk
van partijen werd de woning ook voor zakelijke doeleinden gebruikt.
Investments betaalt de jaarlijkse kosten van de woning. De
financieringslasten zijn gestegen en bedragen thans ƒ 832.000 per jaar.
Daarnaast betaalt Investments de kosten van gas, electra, water en de
personeelskosten waarmee een bedrag van ƒ 200.000 per jaar is gemoeid. De
waarde van het pand is laatstelijk getaxeerd op ƒ 9.000.000. Investments
heeft het pand gekocht voor ƒ 8.500.000, maar het gevaar dreigt dat de koper
afhaakt omdat hij niet kan beschikken over het huis, terwijl andere kopers
voor een dergelijk object moeilijk te vinden zijn. M. heeft Van der E.
diverse andere woningen aangeboden in of nabij B. met koopsommen die variëren
tussen ƒ 1.000.000 en ƒ 1.250.000, maar Van der E. heeft er daarvan niet één
geaccepteerd.
Hij stelt thans voor Villa L. te leveren aan G. en uit de opbrengst onder
meer ten behoeve van Van der E. een bankgarantie van ƒ 1.000.000 te stellen
en een huis van tussen de ƒ 1.000.000 en ƒ 1.200.000 te kopen. Aan de
verhaalsmogelijkheden van Van der E. wordt dan geen afbreuk gedaan, aldus M.
en Investments. Zodra Villa L. is verkocht zijn er voldoende middelen om ook
de alimentatie weer volledig te betalen. M. betwist dat hij zo rijk is als
Van der E. doet voorkomen. Van der E. weet dat M. in het verleden zakelijk
tegenslagen heeft gehad en de situatie is ook thans niet rooskleurig. Door de
jaarlijkse financieringslast van Investments voor Villa
. is Investments niet meer in staat een managementsfee aan M. te betalen.
Door Villa L. niet te verlaten veroorzaakt Van der E. zelf dat hij zijn
alimentatiebverplichtingen niet meer volledig kan nakomen, aldus M.
Tenslotte stoort het hem zeer dat Van der E. doende is roerende zaken te
verkopen waaraan hij gehecht is. Het ligt meer voor de hand minder
persoonlijke zaken te verkopen, aldus tenslotte M.

3.Ter afwering heeft Van der E. aangevoerd dat M. de alimentatie heeft
verlaagd zonder de uitkomst van het onderzoek van de commissie van
deskundigen af te wachten. Zij is genoodzaakt een aantal zaken executoriaal
te verkopen om in haar onderhoud te voorzien.
M. is bijzonder rijk en hij kan de kosten van Villa L. makkelijk betalen. Hij
geeft geen inzicht in zijn werkelijke draagkracht of vermogen. De commissie
heeft aan Van der E. verzocht op te geven wat zij onder passende vervangende
woonruimte verstaat. M. dient eerst het oordeel van de commissie daarover af
te wachten alvorens haar een ander huis aan te bieden.
De aangeboden woningen zijn bovendien of niet (meer) te koop of niet passend
voor Van der E. M. zet Van der E. thans op alle mogelijke manieren onder
druk. Hij betaalt bij voorbeeld het schoonmaakpersoneel niet meer en geeft
aan dat hij de energiekosten en het tuinpersoneel niet meer zal betalen.
Van der E. betwist dat de woning verkocht zou moeten worden om de
hypothecaire schulden te voldoen. Voorts betwist Van der E. de hoogte van de
gestelde kosten om de woning te onderhouden. In een procedure bij de
kantonrechter en in een eerder kort geding heeft M. nog opgegeven dat die
kosten ƒ 381.000 per jaar bedroegen. De kosten van de woning vallen in het
niet bij de privékosten die de M. moet maken voor een jacht van
ƒ 43 miljoen met negenkoppige bemanning en een vliegtuig van
ƒ 11 miljoen dat hij bezit.
Van der E. streeft een gelijktijdige afdoening van de alimentatie en
verrekening van de goederengemeenschap na. De woning is het enige
verhaalsobject in Nederland. M. woont thans op de Bermudas en heeft alle
vermogensbestanddelen die vatbaar zijn voor zijn verhaal verplaatst naar het
buitenland.
De woning is in werkelijkheid ƒ 24 miljoen waard en de overeengekomen prijs
met G. is niet serieus te noemen, aldus Van der E.

Beoordeling van het geschil

4.1 Vaststaat dat M. met ingang van 1 april 1998 de bij beschikking van 16
oktober 1998 vastgestelde alimentatie van ƒ 10.000 slechts betaalt tot ƒ
4.000 per maand. Niet gebleken is dat Van der E. geen in redelijkheid te
respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om deze
beschikking te executeren nu zij voor haar levensonderhoud en dat van de
dochter van partijen is aangewezen op de alimentatie. De vordering tot een
verbod om roerende zaken executoriaal te mogen verkopen, is derhalve niet
toewijsbaar. Hieraan kan niet afdoen dat M. een emotionele binding heeft met
sommige van die goederen.

4.2 Nu ter zitting is gebleken dat de door M. aangeboden huizen of niet
beschikbaar waren of zojuist verkocht waren, is de vordering onder b) reeds
om deze redenen niet toewijsbaar.
Voorts zijn er geen termen om thans vooruit te lopen op het oordeel van de
commissie omtrent de behoefte van Van der E. en de draagkracht van M.
Dat G. geen uitstel in de aanvaarding van de woning wenst of de HBU
daadwerkelijk tot executie zal overgaan is niet aangetoond en in beginsel ook
niet beslissend voor de vraag of Van der E. de woning thans dient te
verlaten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die dit
anders maken. Mede gelet op het bepaalde in de beschikking van 16 oktober
1996 omtrent de echtelijke woning en de afspraak zoals hiervoor onder 1.b
weergegeven, dient de voorziening te worden geweigerd.

5. Nu partijen echtelieden zijn, worden de proceskosten als na te melden
gecompenseerd.

Rechters

Mr Orobio de Castro