Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 19 juni 1998

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


De behoefte van de twee minderjarige kinderen aan alimentatie staat vast. De
vader is een eigen adviesbureau gestart in 1994. Hij is hertrouwd in 1991,
uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren en opnieuw getrouwd in 1995. De
huidige echtgenote heeft haar WW-uitkering doen beëindigen door in het
bedrijf van haar man enig administratief werk te verrichten. Volgens de vader
had hij anders personeel moeten inhuren. De echtgenote heeft thans de zorg
voor een kind, geboren in 1996, zodat volgens de vader niet kan worden
gesteld dat zij geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien. Om die reden
heeft de rechtbank de vader ten onrechte als alleenstaande aangemerkt en ten
onrechte slechts de helft van de woonkosten te zijnen laste gebracht. Het hof
heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven, dat de beslissing van de
vader zijn huidige echtgenote te laten meewerken in zijn onderneming,
waardoor haar uitkering in het kader van de Werkloosheidswet is komen te
vervallen, tegen de achtergrond van zijn onderhoudsverplichtingen jegens zijn
kinderen, niet redelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat in het licht hiervan
het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gedachtegang die heeft geleid
tot zijn oordeel dat de draagkracht van de vader de opgelegde
kinderalimentatie niet langer toelaat.

Volledige tekst

1. HET GEDING IN FEITELIJKE INSTANTIES

Met een op 20 mei 1996 ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam ingekomen
verzoekschrift heeft verweerder in cassatie – verder te noemen: de vader –
zich gewend tot die Rechtbank met het verzoek om – met wijziging van de
beschikking van 8 maart 1994 van de Rechtbank te Dordrecht – ingaande de
datum van de te geven beschikking althans vanaf een door de Rechtbank in
goede justitie te bepalen datum de bijdragen in de kosten van verzorging en
opvoeding van de uit zijn inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk met
verzoekster tot cassatie – verder te noemen: de moeder – geboren kinderen R.,
geboren (…) 1981, en P., geboren (…) 1983, te stellen op nihil met
vaststelling van hetgeen de vader tot de datum van de beschikking
verschuldigd zal zijn op hetgeen hij tot op dat moment heeft betaald. De
moeder heeft het verzoek bestreden. De Rechtbank heeft bij beschikking van 26
februari 1997 het verzoek van de vader afgewezen. Tegen deze beschikking
heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
Bij beschikking van 7 november 1997 heeft het Hof voor voormelde beschikking
van de Rechtbank te Rotterdam vernietigd en – met dienovereenkomstige
wijziging van de Rechtbank Dordrecht – de alimentatie voor beide kinderen met
ingang van 1 maart 1996 bepaald op ƒ 75 per maand en per kind en het in hoger
beroep meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

2. HET GEDING IN CASSATIE

Tegen de beschikking van het Hof heeft de moeder beroep in cassatie
ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt
daarvan deel uit. De vader heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie
van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt vernietiging van de bestreden
beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam
ter verdere behandeling en beslissing.

3. BEOORDELING VAN HET MIDDEL

3.1 Bij vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 26 oktober is tussen
partijen echtscheiding uitgesproken. Bij beschikking van die rechtbank van 8
maart 1984 is de moeder benoemd tot voogdes en de vader tot toeziend voogd
over de uit het huwelijk geboren kinderen R., geboren op (…) 1981, en P.,
geboren op (…) 1983, en is tevens bepaald dat de vader als bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal uitkeren ten tijde van
de bestreden beschikking van het Hof ƒ 397, 64.

3.2 In het onderhavige geding heef t de vader verzocht de bijdrage op nihil
te stellen. Nadat de Rechtbank dit verzoek had afgewezen, heeft het Hof bij
zijn bestreden beschikking de bijdrage, met dienovereenkomstige wijziging van
de beschikking van de Rechtbank te Dordrecht van 8 maart 1984, bepaald op ƒ
75 per kind per maand met ingang van 1 maart 1996.

3.3 Onderdeel 2 klaagt dat het Hof met betrekking tot het jaarinkomen van de
vader is uitgegaan van de gemiddelde winst uit zijn bedrijf over de jaren
1994, 1995 en 1996, te weten ƒ 47.438 terwijl de vader niet bij zijn
beroepschrift, maar eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is
opgekomen tegen het oordeel van de Rechtbank dat moet worden uitgegaan van
een bedrag van ƒ 52.639,92.
In zijn appelgrief IV heeft de vader aangevoerd, zakelijk weergegeven, niet
in staat te zijn de bijdrage te betalen. In verband daarmee heeft hij twee
draagkrachtberekeningen overgelegd, die van een verschillende winst uit
onderneming uitgaan, te weten ƒ 52.640 en ƒ 45.320. De moeder is in haar
verweerschrift op deze berekeningen ingegaan, naar aanleiding waarvan tussen
partijen een debat is ontstaan over de vraag of voor wat betreft de
ondernemingswinst van de vader een bepaald jaar dan wel het gemiddelde over
een aantal jaren als uitgangspunt voor de bepaling van zijn draagkracht moet
worden genomen. In dit debat heeft de vader zich bij de mondelinge
behandeling op het standpunt gesteld dat het redelijk is hiervoor de winst
over de afgelopen drie jaar te nemen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat
dit standpunt niet een nieuwe grief oplevert maar neerkomt op een nadere
uitwerking van hetgeen de vader in het kader van de door appelgrief IV
ontsloten rechtsstrijd in hoger beroep had aangevoerd, is niet
onbegrijpelijk. Voor een verdere toetsing van dit aan de rechter die over de
feiten oordeelt voorbehouden oordeel, is in cassatie geen plaats. Het
onderdeel faalt derhalve.

3.4 De Rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing van de vader en zijn
huidige echtgenote om haar te laten medewerken in zijn onderneming, waardoor
haar inkomen uit hoofde van de Werkloosheidswet is komen te vervallen, tegen
de achtergrond van de onderhoudsverplichtingen van de vader jegens zijn
kinderen niet redelijk is. Op grond hiervan is de Rechtbank uitgegaan van de
alleenstaande-norm en van gedeelde woonlasten, en heeft zij voorts geoordeeld
dat, nu reeds personeelskosten ten laste van de ondernemingswinst van de
vader zijn gebracht, het niet redelijk is daarenboven rekening te houden met
een personeelspost voor wat betreft de door zijn huidige echtgenote verrichte
administratieve ondersteuning (ƒ 610 per maand).
Het Hof heeft het oordeel van de Rechtbank onderschreven, dat de beslissing
van de vader zijn huidige echtgenote te laten meewerken in zijn onderneming,
tegen de achtergrond van zijn onderhoudsverplichtingen jegens zijn kinderen,
niet redelijk is (rov. 3.1). In het licht hiervan heeft het Hof onvoldoende
inzicht gegeven in de gedachtegang die heeft geleid tot zijn oordeel dat de
draagkracht van de vader de opgelegde bijdrage voor de kinderen niet langer
toelaat. Vooreerst is niet duidelijk in hoeverre het Hof ook het standpunt
van de Rechtbank deelt ten aanzien van de toepassing van de
alleenstaande-norm en gedeelde woonlasten (rov. 3.6), terwijl uit de
bestreden beschikking evenmin blijkt of het Hof al dan niet rekening heeft
gehouden met een personeelspost van ƒ 610 per maand. Indien de bestreden
beschikking aldus moet worden verstaan dat het Hof wel is uitgegaan van de
alleenstaande-norm en gedeelde woonlasten en dat het die personeelspost niet
in aanmerking heeft genomen, is zonder nadere motivering, die evenwel
ontbreekt, niet begrijpelijk waarom naar ’s Hofs oordeel de draagkracht van
de vader de door de Rechtbank mogelijk geachte bijdrage niet toelaat.
Onderdeel 3 treft derhalve doel.

3.5 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beslissing niet in stand
kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling
behoeven.

4. BESLISSING

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 7 november
1997;

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling
en beslissing.

Rechters

Mrs. Roelvink, Mijnssen, Korthals Altes, Neleman, De Savornin Lohman